
Wiener Linien: Öffis, U-Bahn, Bim
und Bus - De
heenreis
- Mariahilferstraβe - U-Bahn - De Steffl -
Wien, Wien, nur du allein
Sollst stets die Stadt meiner Träume sein!
Dort, wo die alten Häuser stehn
Dort, wo die lieblichen Mädchen gehn!
Wien, Wien nur du allein, Peter Alexander
Het bekende lied ‘Wien, du Stadt meiner Träume’, alias ‘Wien,
Wien, nur du allein’ werd in 1912 geschreven
door de ‘Wienerlied-Komponist’ Rudolf
Sieczynski. Wener liederen vorm(d)en blijkbaar
een apart genre in de Oostenrijkse
muziek.

Tram naar Baden
Dit wordt de tweede helft van het verhaal over mijn verblijf
van – om precies te zijn – 116 uur in en om de hoofdstad van Oostenrijk.
Wenen is een fascinerende, knap ingewikkelde en moeilijk te doorgronden
metropool. Hij lijkt in niets op het
bergachtige gedeelte van Oostenrijk, dat ik ken van vakanties in Tirol en
Salzburgerland.
Niet alle clichés over Wenen kloppen. Wel het beeld van een stad
die baadt in luxe, die hier en daar knap over the top is; zie bijvoorbeeld het
volgende hoofdstuk over Schönbrunn.
Maar het is beslist niet waar wat je wel hoort zeggen, dat
Weners, vooral in de horeca, stug en zelfs onbeschoft zijn. Dat valt best mee.
Ik noem het eerder: efficiënt. Ze verspillen geen 10 woorden aan je als ze het
met 5 afkunnen, en ouwehoeren je dus niet de oren van de kop. Dat is alleen
maar een voordeel, want dan zou ik weer een antwoord moeten verzinnen in mijn
kreupele Duits.
De spreekwoordelijke vriendelijkheid van de Tirolers, waar
wij na onze zomervakanties begin jaren 70 weer bijna een hele winter op konden
teren, die zie je hier niet. Maar in Tirol is die ook nauwelijks meer gangbaar,
merkte ik bij mijn vakanties in 2022 en 2024.
In 1970 was Tirol een wat armoeiige streek en hadden de
geallieerde bezetters bij wijze van spreken nog maar net hun hielen gelicht. De
mensen hoopten toen nog dat een toerist volgend jaar zou terugkomen. Maar nu
vinden ze het prima als je weer komt, en net zo prima als je wegblijft.
Mijn oma kon, toen ze even oud was als ik nu, knap mopperen
over verminderd dienstbetoon in tijden van welvaart (‘De broodkruimels steken
de mensen! Het gaat ze te goed!’). Maar dat ga ik niet doen. Verder met
verkenning van Wenen.

Frans Josef en Sisi, geportretteerd in Schönbrunn
Aan het eind van deel 1 bewandelde ik de zeer uitgestrekte
tuinen al van het slot Schönbrunn. Nu ga ik het van binnen bekijken.
Het uit het midden van de 17e eeuw daterende zomerverblijf
van de Habsburgers telt niet minder dan 1441 kamers. Dat is één meer dan het aantal
minuten in een etmaal. Daar zouden ze reclame mee kunnen maken: Doe de Schönbrunn-1441
zalen-challenge!
Die zou kunnen bestaan uit een tour die om middernacht begint,
waarbij je één kamer bezoekt per minuut, afziet van slapen, eten, drinken en
toiletbezoek, en weer om middernacht je rondgang beëindigt. En dan nog wel ergens
stiekem één kamer overslaan, anders redt je het niet eens.
Maar ik heb nergens opgemerkt gezien dat dit paleis één vertrek
meer heeft dan het aantal minuten in een dag; je las het hier.
Ik heb een audiotour geboekt waarbij je toegang krijgt tot
de 40 vertrekken die bewoond werden door gekroonde hoofden. In die één-zaal-per-minuut-tour
zou je dan niet langer onderweg zijn dan tot 0:40 uur. Er zijn kortere tours en
er zijn ook nog langere. Maar 40 stuks lijkt mij wel uitputtend genoeg. Ik raak
al snel overweldigd door indrukken, met zo’n praatapparaat aan m’n oor, en met
mijn telefoon in de hand, fotograferend om de mensenmassa heen.
Vele generaties Habsburgers hebben hier gewoond, tot/met 1918,
toen er een einde kwam aan de Oostenrijkse monarchie, en het paleis een
museumfunctie kreeg. In deze eerste kamers van het paleis valt de nadruk heel
sterk op degene waarvoor de mensen komen: keizerin Sisi, haar echtgenoot keizer
Frans Josef en Sisi’s schoonloeder, Sophie van Beieren.
De laatste was nogal bedillerig in de ogen van haar
schoondochter. Ze wilde dat Sisi zich nauwgezet zou houden aan de hofetiquette,
en bemoeide zich naar de mening van Sisi veel te intensief met de opvoeding van
de kinderen.
Sisi was onder het volk veel populairder dan aan het hof, en
in Hongarije veel populairder dan in Oostenrijk. Vandaar dat ze, vooral toen de
kinderen groter waren, maar zelden in dit paleis verbleef, en vaak op reis was.
Ze ging dan ‘incognito’, vermomd, maar wel met een sleep van tientallen mensen in
haar kielzog; niet echt onopvallend, denk ik.
De eerste zaal voorbij de ingang is verrassenderwijs een
biljartkamer (linksboven op de foto). Dat was ook de eerste zaal die een burger
betrad als hij op audiëntie kwam bij keizer Frans Jozef. In afwachting van het
bezoek kon hij hier zijn tijd doden en zenuwen bedwingen met een potje
biljarten.
Daarna werd je binnengelaten in de werkkamer van de keizer.
Die was van huis uit een sober man; het moet dan wel een kwelling voor hem
geweest zijn om in een paleis als Schönbrunn te verblijven. Hij placht dan ook dagelijks
van 5 uur in de morgen tot dinertijd achter dit vrij simpele bureautje te
zitten, dat ook wel een beetje op een biljart lijkt, met snooker-pockets op de hoeken.

Hij was een ware workaholic. Zijn ontbijt en lunch nuttigde
hij aan dit bureau. Bij de audiënties was hij Weens efficiënt. Hij kon zijn
hoofd niet houden bij lange uiteenzettingen, zeker niet wanneer mensen begonnen
te citeren uit de werken van de filosoof Schopenhauer, naar verluidt.
Hij had het niet zo op met filosofen. Zijn biografen
concluderen uit dat feit dat hij niet al te snugger was. Maar volgens mij had
hij groot gelijk met zijn scepsis tegen de wijsbegeerte; je wordt er zelden
wijzer van.
Meestal beëindigde de keizer na een minuut of 5 het
onderhoud met een niet mis te verstane beleefdheidsfrase, zoiets als: ‘Ik dank
u hartelijk dat u uw tijd beschikbaar heeft willen stellen!’ Dan wist je dat je
op moest krassen.
Zou hij al die 1441 kamers wel van binnen gezien hebben in
de 68 jaar dat hij keizer was? Hij verliet zijn werkkamer alleen voor het diner
en om naar bed te gaan.
Zijn bed (rechtsonder op de foto) was al even sober. De
keizer stierf in dat bed in 1916, in het hartje van WO I, op 86-jarige
leeftijd.

Het past helemaal in het beeld van Frans Jozef dat hij niet erg
hield van buitenlandse liflafjes. Hij at het liefst stevige Weense kost,
bijvoorbeeld - je raadt het niet -: een schnitzel.
En altijd ijs toe.
Sisi dineerde meestal helemaal niet, en werd zelden in deze
zaal gesignaleerd. Hedendaagse psychologen diagnosticeren haar met anorexia. Ze
was zo mager, of eigenlijk: uitgeteerd, dat ze door een lampenglas kon, maar
verbeelde zich desondanks dat ze veel te dik was. Ze had voor zichzelf een
maximum tailleomvang vastgesteld waar zij beslist niet boven mocht komen.
Op zekere dag liet ze bij het paleis een uitgebreide set
gymnastiekapparaten bezorgen. Daarmee was zij uren per dag in de weer. Ze
beulde zichzelf af om nog magerder te worden. Een gestoorde vrouw die een
diep-tragisch leven leidde.
Andere beroemde bewoners van Schönbrunn waren keizerin Maria
Theresia (1717-1780) en keizer Franz I Stefan (1708-1765). Die ontvingen in
1762 eens de toen 6-jarige Wolfgang Amadeus Mozart met zijn zusje en hun vader
(ik was vorig jaar bij ze op visite in Salzburg).
Iedereen aan het hof was natuurlijk onder de indruk van het
muzikale wonderkind. Maar de hofdames kregen schier een hartstilstand toen
Wolfgang ineens op de schoot van Maria Theresia sprong en haar begon te
knuffelen.
Dat was helemaal tegen het protocol! Maria’s eigen kinderen
moesten audiëntie bij haar aanvragen. Wel begrijpelijk; ze had er 16 op te
voeden, en moest daarnaast ook nog half Europa regeren; dan wordt de werkdruk je
wel eens te veel.

In deze weelderige balzaal van 10 bij 40 meter dineerden op
3 juni 1961 2 wereldleiders die de wereld ruim een jaar later nog net niet naar
de knoppen hielpen. Dat waren Nikita Chroesjtsjov en John F. Kennedy, die
ontvangen werden door de Oostenrijkse Bondspresident Adolf Schärf.
Of dat een prettig, gezellig dinertje was, valt te
betwijfelen. De leiders van de USA en de USSR hadden in dat woelige jaar nogal
wat kwesties uit te praten, waaronder Cuba en de Berlijnse Muur, die op het
punt stond, opgericht te worden. Een jaar later gingen beide heren elkaars nog
net niet te lijf met atoombommen.
Er werd gehakt geserveerd, althans dat zou je kunnen opmaken
uit de opmerking van Kennedy achteraf, dat de geslepen Russische leider gehakt van
hem had gemaakt. De toen nog onervaren Amerikaanse president was geen partij
voor de Rus. Ik zei het al: een gezellig etentje.
Dat alles in Slot Schönbrunn. Ik stuur er een paar foto’s van
naar mijn interieurverzorgster (‘werkster’ mag je geloof ik ook al niet meer
zeggen) die het paleis een paar jaar geleden bezocht heeft, en er echt
wildenthousiast over was. Een minpunt vond ze wel dat de audiotour niet
beschikbaar was in het Nederlands.
Nee, Nederlands is maar een kleine taal in de grote wereld.
Buiten Nederland en België heb je zelden Nederlandse uitleg in musea. Behalve
in de Porta Nigra van Trier, en de burcht van Bad Bentheim (dat trouwens in
de achtertuin van Nederland ligt). Maar dat Nederlands was zo afgrijselijk
slecht, dat het lachwekkend werd. We zullen het moeten doen met Engels en
Duits.

Baden bei Wien
Na deze uitputtingsslag in 2,7% van de kamers van Schönbrunn
ben ik toe aan een poosje zitten. En waar kan ik dat beter doen in een voertuig
van wat bij mijn weten de langste tramlijn is van Oostenrijk: de Badner Bahn.
Die loopt van Wenen naar Baden bei Wien: 30½ kilometer, langs 39 haltes. Een
rit van begin- tot eindpunt duurt 1:07 uur. Er reizen ca. 35.000 passagiers per
dag op deze lijn.
De lijn wordt geëxploiteerd door Wiener Lokalbahnen AG. Dat is
geen onderdeel van Wiener Linien, maar hun trams maken wel gebruik van een stuk
van het tramnet van Wenen. Het bedrijf bestaat al sinds 1888, exploiteert ook 5
buslijnen in de regio en voert goederenvervoer uit over de tramrails.
Ongeveer driekwart van de lijn voert over een spoorbaan. Het
is ongeveer net zoiets als lijn 5 van Mannheim die ik in het voorjaar deed:
een lange streektramlijn om dorpen en dorpjes met de grote stad te verbinden.
Een interessante en aangename vorm van OV, vind ik, die helaas
al lang uit Nederland verdwenen is. Als kleutertje heb ik er nog een staartje
van meegekregen: de Blauwe Tram Den Haag – Leiden, een van de laatste der
Mohikanen, opgeheven in 1961.
De route van de Badner Bahn voert door een hele reeks plaatsen
en wijken. Tussen Wenen en Baden kom je door oorden met soms welluidende en
intrigerende namen. Het volledige rijtje:
Vösendorf, Maria Enzersdorf, Wiener Neudorf, Griesfeld, Neu
Guntramsdorf, Guntramsdorf, Eigenheimsiedlung, Möllersdorf, Traiskirchen, Tribuswinkel,
Pfaffstätten. Al die plaatsen liggen in de deelstaat Neder-Oostenrijk.
De eindbestemming heet Baden, maar krijgt meestal de
toevoeging ‘bei Wien’, om hem te onderscheiden van talloze andere plaatsen in
het Duitse taalgebied die ook Baden heten. Het stadje heeft 25.000 inwoners en
ligt zo’n 25 km ten zuiden van Wenen. Zoals de naam al zegt, is het een
kuuroord.
Ik neem de tram een paar haltes voorbij het beginpunt, dat
ligt bij de Opera van Wenen. Bewoners uit al die dorpen kunnen met de tram naar
de Opera (er zijn mensen die ervan houden), maar kunnen ook bij het
OV-knooppunt Karlsplatz de U-Bahn, de bus of de Bim pakken, verder Wenen in.
De Wiener Lokalbahn heeft dit decennium een vloot Flexity-trams
in gebruik genomen. Het zijn trams met 5 bakken, die steeds 2 aan 2 gekoppeld
rijden; een aardige zitplaatscapaciteit per tram (weliswaar op houten banken).
Er rijden ook nog wat oudere 3-bakkers, ook met zijn tweeën gekoppeld.

Badner tram in Wenen
De tram rijdt elk kwartier over het hele traject, en wordt
tussen de Opera en Wiener Neudorf nog versterkt met kort-trajecttrams, zodat op
dat traject een 7½-minutendienst wordt geboden. Naast Wiener Neudorf is er ook
een Wiener Neustadt; voorbij Baden; daar zet ik in de loop van de vakantie ook
nog een paar voetstappen.
Een paar haltes nadat ik ben ingestapt, zakken we naar het
enige ondergrondse tramtraject dat nog is overgebleven na opening van de U-Bahn-lijnen.
We delen dit met de Weense tramlijnen 6, 18 en 62. Er zijn 4 ondergrondse haltes:
Laurenzgasse, Kliebergasse, Matzleinsdorfer Platz en Eichenstraβe, en er stopt
daar zo ongeveer één tram per 2 minuten per richting.
Iets verder halteren we bij station Wien Meidling, het
grootste Wener station na Hbf en Westbahnhof. Van Meidling kun je ook met de trein
naar Baden. Spoorlijn en tramlijn (die eigenlijk officieel ook een spoorlijn
is) lopen min of meer parallel, soms op minder dan een kilometer onderlinge
afstand. Van sommige dorpen hebben de bewoners de luxe dat ze kunnen kiezen uit
tram en trein voor hun dagje Wenen. Maar in GunTRAMsdorf nemen ze vast de tram.
Zover zijn we nu nog niet. Even voorbij Meidling slaan de
trams van Wiener Linien af, en begint de alleengang van de Badner Bahn,
zuidwaarts. Bij de halte Neu Erlaa passeren we de tramremise.
Tot Vösendorf rijden we binnen de bebouwde kom van Wenen.
Daar is mijn kaartje van Wiener Linien nog geldig. Voor de rest van het traject
moet ik een enkeltje Vösendorf – Baden trekken uit een automaat in de tram. Het
lukt me in dat schommelende voertuig met enige moeite.
Verder gaat het over een spoors traject, die op het grootste
gedeelte parallel loopt aan een autoweg die 17 heet. De tram ontwikkelt een
snelheid van 80 km/uur, en snelt langs een industriezone waar bijna geen einde
aan komt. Ook deze streek heeft een Ikea, en ook Westfield is hier een naam.
Verderop zien we vooral weilanden, met heuvels in de verte. In de bebouwde kom
van een dorpje scheert de tram de gevels van de huizen, net zoals lijn 5 rond
Mannheim. Bij onoverzichtelijke wegkruisingen kondigt de tram zich aan met
getoeter. Hier en daar liggen stukken enkelspoor.

Foto: de Lezer
De Eigenheimsiedlung heeft niets te maken met aardappels,
noch met eigenzinnige types. ‘Eigenheimer’ is weer zo’n valse vriend waar het
Duits zo rijk aan is. Het betekent: huizenbezitter, iemand die eigenaar is van het
huis waarin hij woont. In deze wijk heb je dan blijkbaar geen huurhuizen; ik
denk dat dat het is.
Uiteindelijk bereiken we Baden, waar de tram, net als in
Wenen, door de straten rijdt als een gewone stadstram. We passeren het station,
en rijden nog één halte verder, totdat de Badner Bahn eindigt op een stootblok
in het centrum van de stad.
Als je de rit wilt meebeleven: op YouTube heb ik een ‘Führerstandsmitfahrt’
(cab ride) gevonden van een complete rit Wenen-Baden, de volle 1:07 uur.


Al in de Romeinse tijd stond Baden (toen op de landkaarten
als Aquae Pannonicae) bekend om zijn zwavelhoudende warmwaterbronnen. Aan dat
solferwater uit de hel (zoals ik veronderstelde in Aachen) werd en wordt een
geneeskrachtige werking toegeschreven. Maar Beethoven genas er tot zijn
teleurstelling niet van zijn doofheid. Ik vermoed dat voor dit water hetzelfde
geldt als voor handoplegging en gebedsgenezing: het geneest alles wat je je
ingebeeld hebt, want dat kun je je ook weer uitbeelden – ook zonder een slok
zwavelwater te nemen.
Baden heeft de levendigheid en weelderigheid van een Kurort
waar de chique komt kuren; zelfs de Habsburgers kwamen er in de 19e eeuw voor
uit hun Weense paleizen. Luxueuze hotels, dito winkels, een casino als een
paleis; alles wat je van zo’n plaats verwacht.
De Russische bezettingsmacht wist in 1945 wel waar men het
hoofdkwartier moest vestigen: in het decadente, kapitalistische,
imperialistische Baden. De Britten wisten het ook wel: zij vestigden zich in
Schönbrunn; ruimte zat.

Het opvallendste monument is deze weelderige, barokke, 20 m.
hoge pestzuil, in 1718 opgericht om het einde te vieren van een pestepidemie. Er
stonden in katholieke streken meer van dit soort monumenten; ook Wenen zelf
heeft er een. Ze waren gewijd aan de Heilige Drievuldigheid.
In 1812 werd Baden getroffen door een grote stadsbrand waarbij de stad vrijwel
geheel verwoest werd. Daarna werd hij heropgebouwd in biedermeier-stijl.
Aan het eind van de middag loop ik langs de trambaan naar
het station. Voor de terugweg naar Wenen pak ik de S-Bahn naar Wenen; op de
S-Bahn kom ik nog terug.
Het treinritje per S-Bahn duurt bijna net zo lang als de heenweg per tram. Bij
2 stations is er oponthoud omdat we een sneltrein moeten laten passeren.

Wien Westbahnhof is, zoals al ergens gezegd, een groot station dat voorzien is van een winkelcentrum. Wien Hauptbahnhof daarentegen is een groot winkelcentrum waar je ook nog een trein kunt nemen - als je tenminste een perron kunt vinden. Het station is een drama voor iemand met mijn desoriëntatievermogen. Ja, OK, verveling staat hier niet in het spoorboekje, maar ik erger me wel wild.
Dat Hauptbahnhof is wél zo ongeveer het hoofdstation van
heel Europa. Vanaf dit station rijden er, als ik het allemaal goed uitgezocht
heb, rechtstreekse treinen naar: Duitsland, Zwitserland, Hongarije, Tsjechië,
Slowakije, Italië, Servië, Roemenië, Oekraïne, Polen, Slovenië, Kroatië,
Nederland, België en Frankrijk. Ja, naar sommige van die landen, zoals
Nederland, rijdt er maar één trein per dag, of liever per nacht.
Wat doe ik hier dan op Hbf, ver verwijderd van mijn hotel
bij Westbahnhof? De Lezer die vaak komt opduiken in mijn verhalen, had een
interessante tip voor me: de ÖBB 1e klas-lounge. Echt heel exclusief; je hebt
er maar 7 in heel het land: op Wenen Hbf, Wenen Meidling, Linz Hbf, Salzburg
Hbf, Graz Hbf, Klagenfurt Hbf en Innsbruck Hbf.
Je komt er alleen in als je een 1e klas-plaatsbewijs kunt
tonen aan een ÖBB- medewerker die als een waakhond achter een bureau zit. Ook
een 1e klas-Interrail is er geldig.
Volgens deze pagina op de ÖBB-site kun je er op je trein
wachten in een exclusieve ambiance. Om de wachttijd te doden, mag je diverse
snacks en drankjes attaqueren (in normale hoeveelheden; s.v.p. geen gros versnaperingen
in je tas steken), gebruik maken van de WiFi, kranten en tijdschriften lezen, en
inlichtingen over je reis vragen aan de persoon achter het bureau.

Na lang zoeken vind ik in die horribele stationshal een pijl
naar de lounge. Ik volg hem, loop door winkellabyrinten, meerdere trappen op,
en vind de lounge, die echter wegens verbouwing is gesloten. Via een briefje op
de deur word ik verwezen naar een tijdelijke lounge, tegenover het filiaal van
Müller in de kelder.
Ik al die de trappen weer af, zoeken naar Müller, wat ze er
dan ook maar verkopen, en bereik de lounge al na een klein halfuurtje dwalen. Gelukkig
gevonden; als ik van plan ben om te loungen, dan zál ik ook loungen. Die lounge
valt me echter zwaar tegen qua inrichting. Het is ook maar een tijdelijke.
Ik schenk me een lekker bakkie troost in, neem er wat nootjes
bij, en stel vast dat ik toch maar mooi in een 1e-klas lounge zit, zij het een
wat afgetrapte, tussen goed in het pak zittende zakenpipo’s. Eigenlijk pas ik
daar helemaal niet tussen, casual gekleed als de toerist die ik ben, en met enigszins
versleten wandelschoenen; die lopen het lekkerst. Maar komaf en uitmonstering
tellen steeds minder in deze wereld; alleen geld opent alle deuren.
Ik reis 1e klas sinds corona; minder druk, minder vol. Gelukkig
heb ik aan bijna een halve eeuw vervelend werk in loondienst een grijpstuiver overgehouden om het me te kunnen permitteren.
Maar niet iedereen is zo fortuinlijk. Het puissant rijke Wenen telt opvallend veel bedelaars, en je struikelt er bijna over de stoepbewoners, achter hun borden met verklarende teksten, hoe het zo met ze gekomen is.

Lounge Meidling
2 dagen later bezoek ik de veel mooiere lounge op station
Meidling, met zeer smaakvol gedesignde zetels waarin je wegzinkt. Zou je hier
mogen bellen? Ja, meer mensen zitten op gedempte toon te telefoneren. Ik bel
mijn broertje, met de mededeling dat ik in een luxueuze lounge zit.
En ik bedenk wat ook door me heen ging in Deense
treinen waar je in de 1e klas ook gratis bijgevoederd wordt: het is een
extraatje voor mensen die toch al niet van de voedselbank leven en genoeg
kunnen kopen, zonder het gratis te hoeven krijgen.
Ik blijf een klein
uur hangen in die lounge. Maar dan weer verder, want er wachten nog musea om verkend
worden in Wenen. Wordt vervolgd!
Op woensdagmorgen 3 september ga ik het Kunsthistorisches
museum doen. Deze keer neem ik de ‘Bim’. Tram 49 doorkruist de straten ten
noorden van de Mariahilferstraβe, waaraan mijn hotel ligt. Ik pik de tram op bij
een kruispunt met een andere tramlijn. Wenen is daar nogal ruim in voorzien en
het levert mooie plaatjes op.
Tram 49 legt ook weer zo’n sluipdoor- kruipdoorroute af door
smalle winkelstraten. Vrijwel alle straatnamen eindigen hier op -gasse, hoewel ze
toch wel wat breder zijn dan een steeg. Bij elke halte klinkt uit de
luidspreker een lange reeks van overstapmogelijkheden.
Het is maar een kort stukje naar het eindpunt, het Volkstheater,
dat op een paar passen afstand ligt van het Parlementsgebouw en ook op
loopafstand van het Kunsthistorisches Museum.

Ook voor het parlement kon het allemaal niet op. Het gebouw is
zelfs voor Weense begrippen opvallend protserig, met die enorm lange gevel en
die Griekse zuilen. Het Oostenrijkse equivalent van de Partij voor de Dieren
staat voor het gebouw te demonstreren tegen dierfabrieken en diertransporten.
Voorbijgangers nemen het voor kennisgeving aan.

In 1918 was het gedaan met de heerschappij van de
Habsburgers, en werd Oostenrijk een republiek. Dit ook weer licht megalomane monument,
met 3 mannen op zuilen, was van begin af aan omstreden, meldt een uitlegbord.
Waarom, staat er niet precies bij, maar ik denk omdat deze 3
van linkse signatuur waren. Het zijn: Jacob Reumann, burgemeester van Wenen, Victor
Adler, een socialistische leider, die stierf aan hartfalen op de laatste dag
van WO I, en Ferdinand Hanush, eveneens een socialist.
In de beginjaren van de Oostenrijkse republiek streden de
socialisten in het parlement en daarbuiten om de macht met de ‘austrofascisten’.
Dat waren als het ware fascisten-light; ze moesten niets hebben van Hitler, waren
wars van Jodenvervolging, en lieten de oren meer hangen naar Mussolini.
In februari 1934, nadat Hitler al de macht had gegrepen in Duitsland, was er in
Oostenrijk een korte… ja wat was het? Het
hield het midden tussen een staatsgreep, een zeer kortstondige burgeroorlog en
een revolutie, gericht tegen de socialisten. De austrofascistische Ferdinand
Dolfuss was sinds 1932 bondskanselier, maar greep in 1934 de
alleenheerschappij.
Die zomer pleegden Hitlergezinde nazi’s een staatsgreep, die
grotendeels mislukte. Wel werd Dolfuss bij een aanslag neergeschoten en stierf
kort daarna aan zijn verwondingen. Na nog een paar woelige jaren volgde in 1938
de Anschluss van Oostenrijk bij Nazi-Duitsland.
Het monument van het socialistische triumviraat werd tijdens de burgeroorlog van 1934 verwijderd, pas in 1948 teruggeplaatst en is nu niet erg omstreden meer, maak ik op uit de verklarende tekst.


Dan het Kunsthistorisches museum. De collectie ervan
bestaat grotendeels uit schilderijen uit de 15e t/m 18e eeuw. Het museum is
gebouwd in 1891 en herbergde in eerste instantie een door de Habsburgers bijeen
gebrachte verzameling kunstwerken.
Dit museum wint het voor wat mij betreft met afstand van de Alte
Pinakothek van München en Uffizi in Florence. Het is hier een stuk rustiger,
een ware verademing. Het museum trekt ‘slechts’ 2 miljoen bezoekers per jaar
(evenveel als Wenen inwoners telt). Die andere 2 genoemde musea verwelkomen er
per jaar minstens het dubbele, en dan wil het wel dringen worden in de zalen.
De schilderijen hangen in dit Weense museum op ooghoogte en
niet tegen het plafond aan; de bordjes met uitleg zijn ook met kippige ogen
leesbaar, en de schilderijen zijn keurig geordend op land van herkomst. Daardoor
kan ik gemakkelijk doen wat ik, voor mijn doen chauvinistisch, altijd doe in gerenommeerde buitenlandse
musea: op zoek gaan naar mijn land-, streek- en zelfs schoolgenoten.
Je komt hier ook binnen zonder weken van tevoren een
tijdslot te hoeven reserveren, al kán dat wel. Ik heb mijn kaartje gekocht bij
een loket op het voorplein, waarvoor een bescheiden rijtje wachtenden stond.
Daarachter ligt een museum met een goede sfeer, met
monumentale marmeren trappen, en met stemmig gedempt licht. De vloeren kraken
onder ieders schoenen; het behoort tot de charmes van zo’n eerbiedwaardig oud
gebouw.
In de ruim 2 uur dat ik van schilderij naar schilderij loop, bekijk ik er een
ruim 100-tal. Ik maak er hap-snap een keuze uit van een paar die me opvallen.
En dat met in gedachten de uitspraak van de schilder Jopie Moesman, die ik een
keer optekende op FHM’s: ‘Een schilderij is om naar te kijken en
niet om over te lullen.’ Laat ik het dus wat kort houden!
Linksboven:
Daar is Schloss Schönbrun weer, rond 1760
vereeuwigd door Bernardo Belloto, een Italiaanse landschapsschilder.
Rechtsboven:
De man op dit zelfportret van rond 1640 komt me
erg bekend voor. Dat is ook niet zo gek, want het is Paul Rubens, bij wie ik al
eens op de koffie ben geweest in zijn huis in Antwerpen, die keer dat ik daar
was heengegaan per Flixbus.
Linksonder:
Otto van Veen, Die Perserinnen, 1597/1599
Persinnen (vrouwelijke Persen, dus) bespotten hun mannen, omdat ze lafjes
gevlucht zijn voor de vijand. De vrouwen tillen hun rokken op: willen jullie
het liefst terugkeren in de moederschoot? Het blote schilderij zal indertijd
niet door iedereen gewaardeerd zijn.
Van Veen, alias Vaenius, schreef en grafeerde ook emblemen, om
niet te zeggen emblemata: plaatjes met een praatje, met een moralistische strekking.
De naam Vaenius herinner ik me nog van een werkstuk dat ik ooit als student
Nederlandse Literatuur geschreven heb over emblemen. Dat werkstuk snap ik zelf
niet meer als ik het overlees. Was het geniaal of wartaal? Ik durf het niet te
zeggen – genialiteit en wartaal liggen toch al vaak erg dicht bijeen in de
literatuur(studie) – en ik link het werkstuk hier niet.
Rechtsonder:
Lucas van Valkenborgh, Winterlandschap (1586)
Van Valkenborgh, van wie ik vandaag voor het eerst hoor, was afkomstig uit
Leuven. Hij schiep een prachtig, ijzig schilderij waar de kou gewoonweg vanaf slaat.
Wintertaferelen waren talrijk in zijn tijd, de Kleine IJstijd. Maar schilderijen
van sneeuwbuien zijn dan weer zeldzaam.

Johannes Vermeer, De schilderkunst (1666/1668). Clio, muze
van de geschiedschrijvers, inspireert de schilder. Deze Vermeer kan ik nu eens zien
zonder ruggen van medebezoekers en zonder aanwijzingen van suppoosten voor het fotograferen,
zoals op die tentoonstelling in Amsterdam in 2023, een vreselijke zeperd.

Ik rust niet voordat ik mijn 2 ouwe schoolmakkers vind,
Rembrandt van Rijn en Jan Steen. Zoals ik al meer dan eens verteld heb (ik ben
er met recht trots op), zaten die op dezelfde middelbare school als ik, zij het
heel wat jaargangen eerder. Hopelijk hebben ze er meer opgestoken dan ik. Met
elkaar hebben ze nooit geknikkerd en gekeet in de klas; Jan Steen was 23 jaar
jonger dan Rembrandt.
Rembrandt is hier vertegenwoordigd met een stuk of 6, 7
werken. Het portret links van zijn zoon Titus dateert uit 1658, zijn selfie rechts
uit 1652.
Het Kunsthistorisches museum heeft ook de hand kunnen leggen
op een echt huishouden van Jan Steen. Dit bonte huiselijke tafereel, met de
titel ‘In weelde siet toe,’ werd geschilderd in1663.

Laa a/d Thaya, dat klinkt goed, al had ik er de rit van meer dan 1½ uur niet
voor over
Later op de middag (een andere middag, dit is nog steeds een niet-chronologisch
verslag) neem ik de S-Bahn op de Stammstrecke. De Weense S-Bahn is een netwerk van
spoorlijnen naar bestemmingen tot zo’n 60 km van Wenen. Het telt 10 lijnen, 181
stations, waarvan 52 in Wenen, vervoert 300.000 passagiers per dag en wordt
geëxploiteerd door de ÖBB. De totale netlengte bedraagt 650 km.
Alleen lijn S45 (Handelskai – Hütteldorf) ligt geheel binnen
Wenen. De meeste lijnen rijden in halfuur- of uurdienst, maar waar meerdere
lijnen gebundeld zijn, kan de frequentie flink oplopen.
Zoals op de Stammstrecke. Die loopt van Meidling ten zuidwesten
van het centrum van Wenen naar Floridsdorf ten noordoosten ervan. Deze
diagonale route vormt een bundeling van een aantal S-Bahn- en regionale lijnen.
In zekere zin is de Stammstrecke een extra metrolijn in de
stad. De treinen rijden er in metrofrequentie. Ik sta in de avondspits een
uurtje het treinverkeer te observeren op Meidling, het beginstation van de
Stammstrecke, en tel in dat uur 14 treinen die vertrekken richting Floridsdorf.
Langer dan 7 minuten hoef je nooit op een trein te wachten.
Op dit tijdstip brengt de S-Bahn massa’s forenzen weg naar
steden en dorpen in de wijde omgeving.

De Stammstrecke
Afbeelding: Pechristener, overgenomen van Wikipedia (D): Stammstrecke
Wien
Interessant voor de treinspotter: op deze Stammstrecke rijdt
heel gevarieerd materieel. . Treinen in allerlei kleuren; enkel- en
dubbeldekkers, paraderen langs de perrons van Meidling. Vaak zie je hier
Cityjets rijden, Desiro’s. Die hebben geen 1e klas maar wel een toilet aan
boord

Meidling
Floridsdorf
Regelmatig klinkt over het perron een aandachtspingel, zal
ik maar zeggen, als er een aankondiging volgt uit de luidsprekers. Die pingel
bestaat, ik kan me vergissen, maar verdomd als het niet waar is, uit de eerste
tonen van Mike Oldfields meesterwerk Tubular Bells.
Nee, dat zal toch wel niet; iets uit de Radetzkymars of die
doordringende, vaak herhaalde toonladder uit Falco’s Der Kommissar zou hier meer
op z’n plaats geweest zijn. Maar het is toch echt uit Tubular Bells, of niet,
of wel? Nee, ik vergis me niet, een halve eeuw geleden heb ik die elpee
helemaal grijs gedraaid, ik herken het uit duizenden.
Soit, uiteindelijk stap ik zelf maar eens in een trein naar
Floridsdorf. Het is een blauwe enkeldekker met van die deuren waarbij je aan de
klink moet rukken om ze open te krijgen.
Op de Stammstrecke zijn zowel abonnementen van Wiener Linien
geldig als Interrailpassen. Het traject is 13 km lang en heeft 11 stations, waarvan
Strändbäder, aan de oever van de Blauwe Donau, al sinds 2000 gesloten is. Dus
als ik goed reken, zijn er nu dus eigenlijk maar 10 stations, waarom staat er
dan 11 in alle bronnen over de Stammstrecke? Misschien is het zo dat
Strändbäder op dagen met gunstig strandweer tijdelijk weer opengaat, maar
daarover heb ik geen zekerheid kunnen googelen.
De Stammstrecke voert meestal bovengronds over taluds en
viaducten, soms korte tijd door tunnels, soms in betonnen uitgravingen of langs
geluidsschermen met de fraaiste graffitikunst.
Op stukken waar er uitzicht is, zie je statige, historische
gebouwen zowel als woonkazernes. Hee, daar piept het reuzenrad van Prater even
door de bomen; we naderen station Praterstern.
Op deze cab ride op YouTube kun je de rit over de
Stammstrecke, die 25 minuten duurt, volgen in de andere richting, van
Floridsdorf naar Meidling. Op die video zie je wat je niet merkt als je in de
trein zit: op de Stammstrecke zijn er ongeveer om de kilometer overloopwissels.
Bij calamiteiten of reparaties kan daardoor het treinverkeer nog doorgang
vinden over één spoor. Als de Stammstrecke geblokkeerd is, komt vrijwel het
ganse raderwerk van de spoorwegen rondom Wenen tot stilstand.
Het station Wien Mitte (Landstraβe) ligt op een flinke
afstand van het Heldenplein en de Stephansplatz. Het dankt zijn naam aan het
feit dat het het enige van de 52 Weense stations is die langs de Ring ligt.
Bij Floridsdorf, waar de Stammstrecke eindigt, ligt het
beginpunt van metrolijn U6, het buitenbeentje van de U-Bahn. De treinen van U6 worden
gevoed door een bovenleiding, en niet door een derde rail, zoals op andere
lijnen. Een groot deel van de lijn ligt bovengronds. Verder is het de enige
lijn met seinen langs de route, en ook de enige met lage-vloervoertuigen; de
perrons op deze lijn zijn 35 cm hoog, tegen 95 cm. op de rest van het net.
De lijn loopt van Floridsdorf naar Siebenhirten in het
zuiden van de stad. Hij is 17½ km lang, af te leggen in 34 minuten, heeft 24
stations en is in gedeelten geopend tussen 1989 en 1996.
Het noordelijke gedeelte ervan kwam in de plaats van de veel
oudere Wiener Stadtbahn. Zoals ergens in deel 1 al vermeld, reden er
aanvankelijk ‘gewone’ trams, met 3 wagens aan elkaar gekoppeld.
Die trams zijn al lang vervangen door ‘echte’
metrorijtuigen; in lage-vloeruitvoering dus, wat vrijwel nergens anders ter
wereld voorkomt. De afgedankte trams kwamen, door een bizarre wending van hun noodlot,
terecht in Rotterdam en Nieuwegein, waar men er eerder last van had dan gemak.
Ook daarover schreef ik iets in deel 1.
Ik neem op Floridsdorf U6 tot het Westbahnhof, op weg naar
mijn hotel. Aan dit traject liggen nog steeds 6 stations van de oude Stadtbahn,
die op de monumentenlijst staan, en een opvallende architectuur hebben. De
architect Otto Wagner ontwierp ze aan het eind van de 19e eeuw. Ze hebben de
stoomtreinen van de Stadtbahn nog gezien.
Ik stap uit bij station Josefstädter Straβe voor een paar foto’s.



Op een andere late middag stap ik op de Stammstrecke uit bij
het station Quartier Belvedere, genoemd naar alweer een groot slot, dat ik op
de foto wil. Volgens GoogleMaps ligt Belvedere op slechts 10 minuten wandelen
van het station dat ernaar genoemd is. Ik begrijp echt niet, hoe het komt dat
ik een heel dik halfuur loop langs heel drukke, lawaaierige uitvalswegen van de
stad, voordat ik het slot in de peiling krijg. Die app, die deugt niet!
Het zijn eigenlijk 2 sloten: het oberes Belvedere en het
unteres, aan elkaar vastgebouwd. Gezamenlijk beslaan die 2 paleisjes ongeveer slechts
1/50 van het vloeroppervlak van Schönbrunn. Naar Weense begrippen zijn het maar
miezerige optrekjes, maar je ziet ze toch niet over het hoofd. Ze liggen, net
als Schönbrunn, in een groot park. Het uit 1723 daterende complex was de woning
van veldmaarschalk Eugene van Savoye. Tegenwoordig is het een museum, maar dat
zal op dit tijdstip, tegen valavond, wel dicht zitten.
Wordt nog één keer vervolgd, binnen een week of 2. Wenen is een grote, veelzijdige
en ingewikkelde stad, maar de hele winter kom ik toch ook niet door met het
reisverslag.

‘Die gerade Linie führt zur Untergang der Menschkeit’
(citaat van Hundertwasser, uitgeschreven op een viaduct waar de tram doorheen
rijdt, in de buurt van het Hundertwasserhaus)


Mühlfeldgasse
En dat vervolg, het laatste vervolg, bestaat uit de absolute
slot-apotheose van dit artikel over Wenen. Nee, niet waar, het zijn eerder de
restjes: de schilder / architect Friedensreich Hundertwasser en een treinreisje
naar Wiener Neustadt, omdat ik al genoeg heb geschreven over de oude stad
Wenen. Het slot van dit verhaal (slot Schönbrunn) hebben we immers al gehad,
toch?
Mijn bezoek aan het Hundertwasserhaus, Hundertwasser Village
en Museum Hundertwasser / Kunsthaus Wien vond al plaats op zondagmiddag 31
augustus, mijn eerste volledige dag in Oostenrijks hoofdstad. Maar ik heb het
hoofdstuk erover uitgesteld omdat ik niet goed wist wat ik aanmoest met Friedensreich
Regentag Dunkelbunt Hundertwasser, in 1928 geboren in Wenen als Friedrich
Stowasser. Je kunt Wenen niet verlaten zonder zijn kleurrijke, golvende gevels
gezien te hebben.
Hoe er te komen vanuit mijn hotel? Het is helemaal aan de
andere kant van de stad. Ik besluit de ‘Bim’ te nemen; vanuit een tram zie je
meer van de stad dan in een U-Bahntunnel. Had ik dat al niet eens gezegd?
Lijn 5 naar Praterstern, die een halte heeft op de Kaiserstraße,
tegenover ‘mijn’ Intercityhotel, rijdt die niet de kant op van Hundertwasser?
Na enig zoeken op een netkaart van Wiener Linien vogel ik uit dat ik ergens
moet overstappen op tram 1 of O.
Op pad! Lijn 5 rijdt met korte trammetjes, 3 bakken maar. Hij
zit knap vol op deze zondagmiddag. We rijden met een flinke vaart door
winkelstraten. Bij een paar zijstraten kruisen we een andere tramlijn. Ergens kruisen
we ook de Donau, denk ik nu nog, maar het zal dat groene Donaukanaal zijn.
Een Oostenrijker, reizend in het gezelschap van 2 grote
rolkoffers, en helemaal óp van de zenuwen, vraagt me op gejaagde toon of deze
tram echt wel naar het Franz-Josefs-Bahnhof rijdt. ‘Ja hoor, nog 2 haltes’,
stel ik hem gerust. Ik heb dat toevallig net gezien op de routestrip boven de
deur. Als je een beetje uit je doppen kijkt, kun je je weg in het OV ook vinden
in een stad waar je nog maar 24 uur hebt doorgebracht, en dan zelfs de
autochtonen de weg nog wijzen.
Dat station is het beginpunt van de in de jaren 70 van de
19e eeuw geopende Franz Josefs-spoorlijn naar Gmünd, aan de Tsjechische grens.
De tramrit duurt een stijf halfuur. Eigenlijk zou je een
vakantie van een maand moeten nemen naar Wenen en elke dag een van de 30
tramlijnen nemen, plus ook nog één van de 130 buslijnen, om de stad echt goed
te leren kennen.

Radetzkyplatz
Bij de halte Mühlfeldgasse, de voorlaatste van lijn 5, stap
ik over op lijn O (een van de geletterde lijnen; niet lijn nul). Die verlaat ik
een paar haltes verder op de Radetzkyplatz. Daar duikt die bejaarde
legeraanvoerder weer op, naar wie die mars genoemd is. Nu ben ik nog 2 of 3
straathoeken verwijderd van het hele Hundertwasser-gebeuren – waar tram 1
trouwens bijna voor de deur stopt.
Hundertwasser (1928-2000) heette dus eigenlijk Stowasser.
Hij had een keer gelezen of gehoord dat Sto in het Tsjechisch 100 betekent, en
veranderde zijn naam in Hundertwasser.
Hij was aanvankelijk schilder van meestal heel kleurrijke,
bonte, en dan zeker niet ‘Dunkelbunte’ schilderijen. Pas op middelbare leeftijd
bekeerde hij zich tot de architectuur.
Zijn bouwstijl doet kenners sterk denken aan die van Gaudi.
Uit het citaat in hoofde van dit hoofdstuk blijkt wel dat hij rechte lijnen
verfoeide. Die zie je dan ook nauwelijks in zijn huizen. Al zijn gevels golven,
zoals die van het woningencomplex het Hundertwasserhuis hier in dit stuk Wenen.
Een rechte, horizontale vloer is voor machines, niet voor
mensen, vond Hundertwasser. Rechte vloeren vervreemden de mensen van de aarde,
die ook niet overal zuiver waterpas loopt, schijnt hij te bedoelen.
Wonderlijk genoeg golven ook zijn vloeren en zelfs traptreden,
zoals ik straks zal merken in het museum en Hundertwasser Village. Daar bekruipt
me hetzelfde gevoel als toen ik een keer de model-Kubuswoning in Rotterdam
bezocht: het is allemaal heel verrassend en vernieuwend, maar niet erg
praktisch. Je zult toch met een rollator over zo’n vloer met golvende
uitsteeksels moeten lopen… Of zoals ik, behept zijn met lichte evenwichtsstoornissen.
Het is dan nog een kwestie van tijd voordat je een doodsmak maakt over je eigen
vloer.
Hundertwassser ging uit van de idee dat een mens 5 huiden
heeft. Dat zijn van binnen naar buiten:
1 – zijn eigen huid
2 – zijn kleren
3 – zijn huis
4 – zijn identiteit in de sociale omgeving
5 – het (bedreigde) milieu waarin de mensheid leeft.

Hundertwasser was best wel een milieurakker. Huizenbewoners
in de steenwoestijn van de grote stad hadden in zijn visie recht op bomen. Die
nemen het stof op en bieden zuurstof en vocht. De bomen groeien bij het
Hunderwasserhaus en het museum dan ook (nee, niet tot in de hemel, maar) tot vlak voor de ramen, of zelfs daarbinnen.
Zijn 5-huidenfilosofie zette hij rond 1967 uiteen tijdens ‘naaktredes’,
waarbij hij in z’n blote kont en dito piemel achter het spreekgestoelte en
tegenover het publiek stond. Waarom, in vredesnaam, een naaktrede? Misschien,
bedenk ik, om in ieder geval één van die 5 huiden kwijt te zijn, zodat je er
nog slechts 4 overhoudt; overzichtelijker.
Maar bij mij ontstaat wel het beeld van iemand voor wie het
allemaal wel erg nodig móést, het kunstenaarschap, het excentriek zijn, het
avant-garde zijn, het apart zijn omwille van het apart zijn. Zo’n ‘happening’
past wel naadloos in het wereldje van 1967.
Het botst nogal met mijn beeld van wat een architect is. Maar
ik heb er maar één van nabij gekend, mijn eigen opa (onder andere HIER en
HIER besproken op mijn site).
Hij was zo ongeveer het tegendeel van Hundertwasser: een introverte,
onopvallende man zonder de minste zwier en zonder kunstenaarsmaniertjes. Hij
was rechtlijnig in zijn doen en laten, in zijn opvattingen en in zijn werken. Als
hij al een filosofie had over het bouwen, hield hij die voor zichzelf, en hield
er zeker geen naaktredes over. Hundertwasser had nou juist weer een hekel aan rechtlijnige
architectuur, waaronder die van zijn stadgenoot Loos.
Oh ja, dat eerste stuk over opa dat ik hierboven gelinkt
heb, was een van de allereerste pagina’s die ik op mijn site gezet heb; zo goed
als antiek: zo zag een webpagina anno 1996 eruit.
Dat flatcomplex, het Hundertwasserhaus, is in verband met de
privacy van de bewoners niet toegankelijk voor toeristen. Een indruk hoe het er
van binnen uitziet, kun je krijgen in Hundertwasser Village, een winkel-van-Sinkel
waar allerlei dingen te koop en te zien zijn. Zoals een grote, wat onregelmatig
gevormde zuil midden in het huis, ook een van de kenmerken van Hundertwassers
architectuur.
Dan Museum Hundertwasser, alias Kunsthaus Wien. Daar mag je
zijn schilderijen niet fotograferen. Maar er hangen er ook weinig die daar in
mijn ogen aanleiding toe geven. Er rusten auteursrechten op, zoals bij alle
kunstenaars die nog gen 75 jaar dood zijn. Hundertwasser overleed in 2000, in
Nieuw-Zeeland, waarheen hij in de jaren 70 geëmigreerd was. Op de Wiki staan
zijn schilderijen ook niet. Maar tot 2075 kan ik niet wachten met het schrijven
van dit stuk.
De schilderijen van Hundertwasser zijn - het viel te verwachten - erg kleurrijk, en er
staan veel spiralen op, vooral op die uit zijn spiralenperiode.
De spiraal is het symbool van leven en dood, zegt
Hundertwasser. De aarde beschrijft een spiraal door het heelal. Hij draait
weliswaar om de zon, maar keert nooit terug op dezelfde plaats.
Dat klopt helemaal, want de zon draait, met al zijn planeten
en ons in zijn kielzog, met een onvoorstelbaar hoge snelheid om het centrum van
de Melkweg, die zelf ook met een ongelooflijke snelheid… etc.

Niet iedere bezoeker in het museum is helemaal bij de les. In
een nis staat een stelletje in innige omstrengeling, en in de filmzaal zit een
ander stelletje eveneens te vozen. Sommige mensen gaan louter daarvoor naar de
film. Even later kijk ik vanaf de 2e etage langs de bomen naar de stoep, en
daar staan sommige toeschouwers, die het gebouw bekijken, ook ernstig verliefd hand
in hand.
Wellicht inspireert Hundertwasser daartoe, en is het
daarvandaan dat ik zijn kunst niet goed kan begrijpen en waarderen. De vonk
slaat niet over. Dat heb ik wel vaker met kunstenaars uit dat tijdperk, zoals die
van Cobra. De schilderijen met huizen bevallen me in dit museum het best. Maar
ook die kan ik hier niet laten zien.
Evenmin als de schilderijen in het Fälschermuseum – Museum
of Art Fakes, niet ver van het Hundertwasserhaus. De collectie in het kleine,
in een kelder gevestigde museum bestaat uit louter vervalsingen. Ik bezoek het
op een late middag, maar mag ook daar niet fotograferen.
Blijkbaar rust er ook op vervalsingen auteursrecht. Dit
vermoedelijk om te voorkomen dat die valse schilderijen ook nog eens vervalst
worden, en dan vervalsingen-in-het-kwadraat worden, meta-vervalsingen. Het
museum heeft van Meegerens in de collectie, de Nederlandse meestervervalser van
o.a. schilderijen van Vermeer.
Maar ook is er aandacht voor het zogenaamde dagboek van
Hitler, dat in 1983 een complete sensatie veroorzaakte. Het Duitse weekblad
Stern had het gekocht voor de niet malse som van 10 Miljoen D-Mark. Het leek de
historische ontdekking van de eeuw, maar het was uiteindelijk de miskoop van de
eeuw.
Het dagboek zou alles wat er over Hitler geschreven was,
rijp maken voor de prullenbak. Maar bij nader onderzoek bleek het van a tot z
verzonnen te zijn, en geschreven op papier en met inkt die van veel later dan
WO II dateerden.

Deze middag verlaat ik het Hundertwasser-kwartier met tram 1
naar het Prater, dat al eens beschreven is dit stuk.
2 ÖBB’s op station Meidling
Op dinssdagmiddag 2 september 2025 neem ik aan het begin van
de middag op station Wien Meidling de trein naar Wiener Neustad. Die ligt zo’n
50 km ten zuiden van de stad waarnaar hij genoemd is. Wiener Neustadt ligt aan
dezelfde spoorlijn als Baden bei Wien waar ik gisteren was: de 250 km lange
Südbahn Wenen - Spielfeld-Straß aan de Sloveense grens, via Graz.
De S-Bahn neem ik liever niet, als ik nog voor donker in
Wiener Neustadt wil aankomen. Gisteren merkte ik op de terugweg uit Baden dat
die niet erg vlot opschoot. Maar de sneltrein is een klein halfuur te laat, en
ik pak nu toch maar de S. Waar ik spijt van krijg, als een sneltrein ergens op
een station mijn boemel toch nog voorbij snelt. Enfin, wat maakt het uit; ik
heb vakantie.
De S-Bahn waar ik inzit, is een ouderwetse enkeldekker, met een ouderwetse plee
met een ouderwetse stank. Als je er staat te sassen, heb je een doorkijkje op
de rails. Dat de trein tsjoeke-tsjoeke-geluiden maakt, verhoogt de gedateerde
sfeer. Maar hij gaat wel degelijk op stroom.
Er liggen 17 S-Bahnstations tussen Meidling en Wiener Neustadt.
Die zijn niet allemaal even nieuw en ook niet allemaal even druk bezocht. Op
het perron van Felixdorf groeit niet alleen gras tussen de tegels, maar ook een
hele hortus aan onkruid.

We stoppen op Wiener Neustadt Nord, te midden van flatblokken.
Dan: Wiener Neustadt Hbf, het 9e station van Oostenrijk qua aantal reizigers.
Op het perron hangt een grote poster over de in gang zijnde
uitbreidingen van het spoor in Oost-Oostenrijk. Dat bestaat uit de deelstaten
Wenen, Neder-Oostenrijk en Burgenland. Het gebied omvat bijna 1/3 van de
oppervlakte van Oostenrijk, bijna de helft van de Oostenrijkers woont er, en 60%
van het treinreizigersverkeer vindt er plaats – en: ’Tendenz steigend’.
Er wordt tussen nu en 2030 flink gewerkt aan het spoor. Zo wordt
dit station Wiener Neustadt Hbf gemoderniseerd. Het trajectgedeelte tussen
Meidling en Mödling (niet te verwarren met elkaar!) wordt 4-sporig uitgevoerd.
Verder is ongeveer halverwege Wenen en Graz al heel lang de
27 km lange Semmering-Basistunnel in aanbouw. Hetzelfde geldt voor de Koralmbahn
tussen Graz en Klagenfurt, de hoofdstad van de deelstaat Kärnten (Karinthië).
Door al die maatregelen kan de maximum snelheid op de
Südbahn flink opgepookt worden: van 160 naar 230 km/uur. In 2030 duurt een reis
Wenen – Graz, de 2 grootste steden van Oostenrijk, nog maar: 1:55 uur (nu 2:35
uur). In Klagenfurt kom je vanuit Wenen straks in 2:40 uur. Nu is dat nog 3:55
uur; een flinke rijtijdwinst.
Ik zet Klagenfurt op mijn kalender voor 2030 - bij leven en
welzijn, uiteraard.
Toen ik de naam Wiener Neustadt voor het eerst hoorde, zag
ik een Nieuwegein, Zoetermeer of Maarssenbroek voor me, alsof de naam Wiener
Boomtown luidde. Maar in werkelijkheid was de stad al heel erg lang geleden
nieuw. Hij werd aan het einde van de 12e eeuw gesticht door hertog Leopold V
van Oostenrijk. Aanvankelijk heette hij alleen maar Neustadt; Wiener werd er
pas in later eeuwen aan toegevoegd. Dat was dat om hem van andere Neustädte te
onderscheiden; vergelijkbaar met Baden bei Wien.
Wiener Neustadt is met bijna 50.000 inwoners de 2e stad van
Neder-Oostenrijk, na de hoofdstad Sankt-Pölten.
Veel tijd voor een bezoek blijft er niet over, na die slome
rit per S-Bahn. Vanuit het zuiden komen vette, zwarte regenwolken opzetten. Ik
doe een vlug fotorondje, zonder te noteren wat ik fotografeer. Een albumpagina
zonder onderschriften. In ieder geval zijn alle foto’s genomen in Wiener
Neustadt, zoveel is zeker.



De stad en omgeving is trouwens behept met een heel on-Oostenrijks
klimaat, met weinig sneeuw, veel regen en veel wind. Een expat uit Nederland zal
zich er niet ontheemd voelen.
Terug neem ik toch liever de sneltrein. Die is voorwerp van
zorg onder inwoners van Wiener Neustadt. Zij vrezen dat er na het opkalefateren
van de Südbahn sneltreinen vanuit Graz en Klagenfurt gaan rijden die hun stad
overslaan. Daarvoor bestaan snode plannen bij ÖBB.
Als de trein Meidling nadert, openen zich de hemelsluizen.
Ik schuil een uurtje in de al besproken 1e klas lounge.
Daarmee zit mijn verblijf in Wenen er nog niet op, maar zijn
we wel aan het einde van dit niet-chronologische stuk.

Donderdag 4 september verlaat ik tegen het middaguur Wenen voor de eerste
etappe van de terugreis, tot München Pasing. In de buurt van dat station heb ik
mijn laatste overnachting op deze reis gepland.
Ik had gehoopt op een Railjet tot Salzburg. Maar na een gemiste
krappe overstap naar een ander perron op Sankt Pölten moet ik toch genoegen
nemen met zo’n Westbahn, met een plek in de 2e klasse omdat ik geen reservering
heb voor de 1e, en met dat strakke kofferregime.
Daarna Oostenrijk uit en morgen onze rivierdelta tegemoet.
Ik heb in de loop van 116 uur Wenen uiteindelijk in mijn hart gesloten, en zeg
zeker niet: ‘It means nothing to me’, zoals de ‘ik’ in het nummer Vienna van
Ultravox. Ik denk dat ik nog wel een keer terugkom. Wien, auf Wiederschnitzel!
Frans Mensonides
26 oktober 2025
Geweest in Augsburg, Wenen en München: vrijdag 29 augustus t/m vrijdag 5
september 2025

Wiener Linien: Öffis, U-Bahn, Bim
und Bus - De
heenreis
- Mariahilferstraβe - U-Bahn - De Steffl -
![]()