... en de winter niet minder; de Veluwe buiten het seizoen


Barneveld Zuid


Dit groeiartikel is een vervolg op een stuk dat ‘De herfst zal schitterend zijn’ heette. En ook de titel is daar een vervolg op. De vaste klant van deze site snapt het al; we gaan weer wandelen op de Veluwe, in een seizoen dat er geen toerist komt.

Mijn zomerwandelingen waren vooral nostalgisch van aard; terugblikken op onze vakanties in de jaren 60 in Putten. In de herfst vertrok ik zonder veel plan, maar al snel bleek de Slag om Arnhem uit 1944 zich als een rode draad door de artikelenreeks te gaan slingeren. Die Slag was overigens maar een historische vergissing, zoals een hystericus / historicus me schreef – een hele troost voor de slachtoffers en hun nabestaanden!

Wat ik in gedachten heb voor de winterwandelingen: een tocht door dorpen en steden. Dat zijn op de Veluwe niet allemaal wonderschone, idyllische oorden, maar ze bieden tussen de huizen wel bescherming tegen de elementen in dit gure jaargetij. Maar het kan best weer heel anders uitpakken, deze reeks.

We beginnen in ieder geval met Barneveld en Nijkerk, twee tegenpolen die ooit zelfs met elkaar in oorlog waren. Ik heb altijd gedacht dat Nijkerk een dorp was en Barneveld een stad, maar dat blijkt precies andersom te zijn, als je het naslaat.

We trekken ons verder niets aan van puristen die beide plaatsen rekenen tot de Gelderse Vallei, en niet tot de Veluwe. Voor mij – ik schreef het vorige keer al – is de Veluwe het stuk Gelderland ten westen van de IJssel en ten noorden van de Rijn; niet meer, maar zeker niet minder. Zo heb ik het geleerd vroeger op school met aderijkskunde.

De Valleilijn (Amersfoort – Ede-Wageningen) had voor mij dus gewoon de Kippenlijn kunnen blijven heten. Aan deze spoorlijn is op maandag 2 februari 2015 een nieuw station geopend: Barneveld Zuid. Met een onfortuinlijke start, want meteen op die eerste dag kreeg het de ellende over zich heen van het zoveelste NS / ProRail-falen: een grote meltdown rond Utrecht Centraal. Ook de Valleilijn reed een tijd niet, hoewel die helemaal niet op Utrecht Centraal komt.

Meteen de dag daarna kreeg Barneveld Zuid al bezoek van ondergetekende.

 


 

Nieuw station Barneveld Zuid: regionale trots

Barneveld Veller: monsterkerken

Schaffelaar

Nijkerkse Beroeringen

Bennekom, onder Ede

Wageningen; begin en einde van de oorlog

E(l)burg en Doornspijk, weggelopen van de Zuiderzee

Oud-Groevenbeek




Nieuw station Barneveld Zuid: regionale trots

 


Reizen naar de Veluwe via Utrecht Centraal is gevaarlijk leven. Maar aan de andere kant: er zal wel niet op twee dagen achter elkaar een sein- en wisselstoring ontstaan; de bliksem slaat ook zelden twee dagen achter elkaar in op dezelfde plek. En je kunt natuurlijk ook via Schiphol reizen, maar dat station ligt er ook om de haverklap uit.

Bij De Broodzaak word ik voor eu 2,30 eigenaar van een Haags bakkie cappuccino met een fluffige schuimkraag van vele centimeters. Dat zou 5 gulden zijn, als we nog in guldens rekenden. Dat we het pikken, als consument, dat we het ervoor blijven neertellen!

ROVER-hoofdman Arriën Kruyt pikt het in ieder geval niet meer - en nu bedoel ik niet de koffie, maar de treinkrach van gisteren. Hij eiste naar aanleiding van die mega-storing het hoofd van de verantwoordelijke persoon binnen ProRail. Het hoofd! Hoe zou hij dat willen ontvangen? Op een schaal, zoals Johannes de Doper, of opgespietst op een staak, zoals Balthasar Gérard? De man lijkt me geperverteerd genoeg om over zulke scenes te dagdromen. En ja, als hij dat hoofd eenmaal heeft, zijn alle treinproblemen als vanzelf opgelost, welzeker.

Dat clubje begint knap vervelend te worden met zijn overtrokken Pavlov-reacties op alles wat er mis gaat op het spoorwegnet. Een hoop gekoer in de marge en gebrul in de media, maar iets positiefs gaat er niet meer vanuit.

Ik stap in de trein naar Amersfoort. Nu ik Utrecht Centraal voorbij ben, stijgt de kans dat ik op mijn bestemming Barneveld Zuid zal arriveren. In Amersfoort neem ik de Valleitrein van 11:11. We stoppen op station Hoevelaken, dat ik twee winters geleden in gebruik nam.  

Daarvoorbij zitten we ineens midden in een dichte mistbank. Daar gáán m'n foto’s! Maar het blijkt van korte duur. De rest van de dag beschijnt een mild winters zonnetje mijn wandelingen, en verdwijnt ook de gladde troep op het wegdek als… (vul een passende zegswijze in).

Na Barneveld Noord en Barneveld Centrum komt dus sinds gisteren Barneveld Zuid (fantasie en creativiteit zijn nooit een eis geweest voor stationsnaamgeving).

Op de Valleilijn rijdt elk halfuur een trein die het gehele traject Amersfoort – Ede-Wageningen aflegt. Daarnaast is er op werk- en zaterdagen overdags elk halfuur een korttrajecttrein. Tot en met afgelopen week reed die van Amersfoort tot Barneveld Centrum. Die treinen zijn nu doorgetrokken naar Barneveld Zuid, zodat daar een vorstelijke kwartierdienst (eigenlijk: 12-18-minutendienst) geboden wordt met Amersfoort. Er zijn dorpen van Barnevelds formaat, die slechter bediend worden met het OV!

Er is geen inhaal- of keerspoor aangelegd bij het nieuwe station, dat dus alleen maar een spoor 1 telt. De trein die daar eindigt, heeft op Barneveld Centrum een tegenligger naar Amersfoort gekruist. Hij blijft 6 minuten staan op Zuid en gaat dan via dat ene spoor terug naar Centrum, waar hij dan weer net op tijd is om ruim baan te maken voor de tegenligger naar Ede. Barneveld Zuid en Centrum liggen ruim anderhalve kilometer uit elkaar. Het past allemaal net.

Eén ding is zeker: onder NS was dit station er niet gekomen. NS had een hekel aan dit soort nevenlijntjes, bood er een minimale dienst met aftands materieel, en was so wie so tegen nieuwe stations met maar aan één zijde van het spoor bebouwing.

Barneveld Zuid heeft op dit moment zelfs dat niet. Het biedt een panorama van 270 graden op weilanden. De nieuwbouwwijk Veller die door Barneveld Zuid ontsloten wordt, is nog maar net opgerukt tot de plek waar dit station ligt. Er is nog van alles in aanbouw. Dit is nu eens een wijk waar niet gewacht is met goed openbaar vervoer totdat de eerste huizen aan renovatie toe zijn. Ik zal hier straks nergens een bushalte zien, maar de trein haalt Veller uit zijn isolement.

Er hangt hier een duidelijk merkbare vreugde over het nieuwe station. Die controleurs die echt iedereen hier controleren, hebben hun beroepsmatige grimmigheid afgelegd. Een treinmachinist die mij ziet fotograferen, opent zijn raampje en roemt de architectuur van het station. Die is tussen haakjes ook wel aardig streekeigen, vind ik; als je schuin tegen de entree aankijkt, lijkt hij wel wat op een mengvoederfabriek.

De foto’s zijn uitstekend gelukt; bescheiden als ik ben, dank ik dit aan het mooie weer en het mooie station. ProRail vond ze goed genoeg om ze te plaatsen bij een nieuwsbericht op hun site (foto’s 4, 5 en 6). Ze deden dat na gedaan te hebben wat ze nooit doen voor hun sein- en wisselstoringen: mijn toestemming ervoor te vragen. Ze hadden er wat mij betreft gisteren één mogen veroorzaken in de regio Uitgeest - Alkmaar. Dan had ik jammer genoeg een vervelende cursus op de zaak moeten missen. Maar het werd een stremming in Utrecht, waar ik helaas geen last van had.

Vandaag heerst er bij Barneveld Zuid dus een on-Veluwse gemoedelijkheid. Ook het personeel van het koffietentje annex toilet blaakt zo ongeveer van dienstverlenende instelling. Wat ook tekenend is: op het perron en in de stationsomgeving is zand gestrooid tegen de gladheid. Anderhalf uur geleden stond ik me op mijn vertrekstation, Leiden Lammenschans, nog te verbazen over het feit dat er echt een levensgevaarlijke spiegelbaan lag, zowel op het perron als beneden bij de trap. De gemeente zal wel denken dat NS Stations daar strooit, en vice versa.

Zo’n lijn als de Valleilijn is van ondergeschoven kindje in tien jaar tijd toch uitgegroeid tot regionaal troetelkindje. De treinen zijn genoemd naar wethouders en gedeputeerden, wat wel wat lastig is (na iedere verkiezing of politieke crisis overschilderen), doch bewijst, hoezeer de trein leeft in de regio.

In een folder die ik op het perron zie slingeren, claimt de Christenunie op voorhand het succes van dit station. Zij hebben zich sterk gemaakt voor de opening, en doen dat nu voor een kwartierdienst op de gehele Valleilijn. Daarbij willen ze op Ede-Wageningen een betere aansluiting op de IC naar Arnhem; die is momenteel inderdaad niet best.

De CU, ik zal er nooit op stemmen, want ze dragen een levensvisie uit die de mijne niet is. Maar eerlijk is eerlijk: er zijn weinig andere partijen die consequent pal staan voor de belangen van de OV-reiziger.

In de stalling staan een kleine honderd fietsen; in de ochtendspits moet het hier veel drukker geweest zijn dan rond het middaguur. Enkele grote scholen in de buurt, waaronder een met de pretentieuze naam De Meerwaarde, zullen ook voor reizigerstoevloed zorgen. Dit station is niet voor niets gebouwd.

 













 

 

Barneveld Veller: monsterkerken


Ik ga op verkenning door het in aanbouw zijnde Veller. De huizen die al af zijn, zijn niet erg opzienbarend. Opvallender is de reusachtige, moderne kerk die ik in de verte zie, en de hele buurt domineert.

Er wordt hier geheid met een heel klein, schattig heimachientje, met handzame, korte paaltjes en met beschaafd gebonk: thud thud thud. Niet die lange einden van 25 meter die ze in de Hollandse zeeklei altijd gebruiken; binnen een paar minuten is zo’n paal de grond in.

Ik nader die kerk, De Hoeksteen, die, overeenkomstig mijn verwachting, van gereformeerden huize is. Later lees ik dat het de op een na de grootste van Nederland is, gerekend naar aantal zitplaatsen; 3100 makke schapen kunnen erin. Maar aangekomen bij De Hoeksteen wacht me een verrassing. Een paarhonderd meter verderop staat een bijna net zo grote kerk, de Adullamkerk, eveneens gereformeerd.

Was Barneveld recentelijk het toneel van een kerkscheuring? Staan ze elkaar hier naar het leven om het ware geloof? Nee, nee, nee, het ligt heel anders. Beide kerken zijn hard nodig om er alle gereformeerde Barnevelders in onder te brengen. Barneveld is onderhevig aan refoïsering - het nieuwe woord dat ik vandaag geleerd heb - , wat het tegengestelde is van secularisatie.

De verhoudingen tussen beide kerkgemeenten zijn harmonieus. Ze hebben zelfs de kerktijden onderling afgestemd, zodat die niet precies tegelijk vallen, want dan ontstaat er een levensgroot verkeersinfarct in heel Barneveld en wijde omgeving. Tot voor kort mocht je op zondag in de bible belt niet eens fietsen, maar tegenwoordig gaat men per auto te kerke.

Rampastampastampastamp, doet de heimachine nu, in een veel hoger tempo dan daarnet; ze hebben hem op sneller gezet. Er moeten voor schafttijd nog zóveel palen de grond in; voor nieuwe huizen, voor nieuwe kerkgangers, voor nieuwe klanten in de Vallei-trein.

 


 

Schaffelaar

 



Van Veller loop ik langs een wat landelijke weg naar het centrum van Barneveld. Ideaal weer, vandaag, met die al aardig krachtige februarizon. Saartje en Betteco drijven hier nering met woonaccessoires, kaarten, kaarsjes, houten kratten voor op je fiets en andere snuisteralia.

De 19e-eeuwse Klompen Makery heeft de status van rijksmonument of industrieel erfgoed helaas niet mogen bereiken, en is rijp voor de sloop. Haantje Pik is niets anders dan een traditionele Barnevelder lekkernij; een broodje in de vorm van een haantje.

Wat in mijn herinnering het marktterrein was, is nu parkeerterrein. Hier was het toch, waar altijd die oud-Veluwse markt werd gehouden op donderdag, waar we vaak met de bus heen gingen vanuit Putten? Ik herinner het me niet goed meer.

Evenmin als dat verhaal dat me toen verteld is over Jan van Schaffelaar, die van de toren sprong. Ik heb het moeten naslaan. Het was tijdens een ronde in de Hoekse en Kabeljauwse twisten; een veldtocht met Barneveld aan de Kabeljauwse zijde, en onder andere Nijkerk aan die der Hoeken.

We schrijven de zomer van 1482. De Kabeljauwen waren, op de vlucht voor hun Hoekse tegenstrevers, de kerktoren van Barneveld ingevlucht. Die werd door de vijand omsingeld, zodat ze als ratten in de val zaten.

Na onderhandelingen (denkelijk met veel rauw gebrul over en weer; megafoons en mobieltjes had je nog niet) eisen de Hoeken het hoofd van Jan van Schaffelaar, net zoals Kruyt dat eiste van ProRail. Nee, ze eisten hem helemaal. Als van Schaffelaar van de toren zou springen, compleet, met hoofd en romp, dan zouden zijn makkers een vrijgeleide krijgen.

Jan sprak zijn famous last words - in het laat-Middelnederlands, zijn moerstaal, en gelukkig liet iemand van de Wikipedia een bandrecorder meelopen –: ‘Lieve gesellen, ic moet ummer [= in ieder geval] sterven, ic en wil u in geenen last brenghen’. Vervolgens sprong hij van de toren. Hij was nog niet helemaal dood toen hij op de harde Barneveldse bodem geland was, het is maar een laag torentje, maar hij werd meteen ter plaatse afgemaakt door de vijand. Op de plek waar dat gebeurde, staat hij nu in ieder geval op een sokkel.

Overal in het land kom je herinneringen tegen aan die Hoekse en Kabeljauwse twisten, die zich voortsleepten gedurende vijf, zes generaties. Het ging tussen twee groepen edelen. Ik heb dat altijd maar een vreemde oorlog gevonden, en ingewikkeld ook; je raakt er snel de draad in kwijt. Oorlogen gaan doorgaans ergens om. Zoals een cynicus eens zei: ‘Oorlog is voortzetting van de diplomatie met krachtiger middelen’. De meeste oorlogen gaan over godsdienst, handelsbelangen, (on)afhankelijkheid, gekrenkte nationale trots of een combinatie van die vier. Maar de Hoekse en Kabeljauwse twisten gingen op een gegeven moment helemaal nergens meer over. Geen ridder wist nog, waarom zijn bet-bet-overgrootvader eraan begonnen was. Het werd uiteindelijk niet meer dan een soort tijdverdrijf, denk ik; spannender dan altijd die eeuwige riddertoernooien en steekspelen.

Ik lunch bij Hey Daar van de familie Hey. Uit de radio klinkt ‘Take me to church’ van Hozier. Die herken ik, merk ik tot mijn enthousiasme, die kan ik meefluiten; die staat al weken en weken in de top 10. Ik houd de hitparade na bijna 30 jaar weer bij, met een half oor, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van Radio Veronica’s Top 40; ik schreef er vorige maand over op FHM’s. Ze zullen van mij als ouwe lul niet kunnen beweren dat ik geen kijk meer heb op hedendaagse beatmuziek. Hoezee, Hozier!



Steek je bij station Barneveld Centrum de spoorbaan over, dan beland je op Landgoed (De) Schaffelaar. Daar stond in de middeleeuwen een kasteel en nu een groot 19e-eeuws landhuis dat te huur is voor evenementen, met een prachtige oranjerie erachter. Jan van Schaffelaar heeft hier nooit gewoond; waar die precies wel gewoond heeft vóór zijn dodensprong, is verloren gegaan in de mist der eeuwen. Het huis heeft die naam gekregen ter nagedachtenis aan zijn heldendaad.

Het landgoed is een fraai wandelpark met afwisseling van water, weide en bos. Ik heb er vandaag geen tijd voor. De foto’s dateren van een zomeravond afgelopen juli, net als een paar foto’s uit het centrum van Barneveld. Zoals de opmerkzame lezer vast en zeker wel opgemorken heeft, versprong ineens het seizoen in de fotoreeks bij dit stukje.

Volgende week verder naar Nijkerk!

Frans Mensonides
19 februari 2015
Er geweest: dinsdag 3 februari 2015

  






Nijkerkse Beroeringen


Bij Barneveld Centrum neem ik Syntus-bus 87 naar Nijkerk. De bus, tussen twee steden die 5  1/3 eeuw geleden (533 jaar) nog met elkaar in oorlog waren, rijdt alleen op maandag tot vrijdag, en dan nog alleen in de ochtendspits en in de middag. Ik neem die van 14:02, de eerste, vanmiddag. Ik verwacht een achttax, maar er verschijnt een complete 40-persoonsbus, met zitbankjes in schrille, felle alarmkleuren.

Aanvankelijk zit ik er weer eens alleen in; niet ongebruikelijk in deze Veluwe-reeks. Bij het Johannes Fontanus College toch nog een paar scholieren. Die misschien Hozier wel boven hun bed hebben hangen; hangen pubers hun favoriete rocksterren tegenwoordig nog boven hun bed?

Voorbij het spoor en bedrijventerrein Harselaar rijden we de valleien in, het laaggelegen, polderachtige gedeelte van de Veluwe. Nijkerk kun je tot de Veluwe rekenen, tot de Gelderse Vallei, maar net zo goed tot de Randstad. Amersfoort heeft Nijkerk bijna omsingeld en is die laatste stad tot op nauwelijks 2 kilometer genaderd. Nijkerk lag ooit aan zee, de Zuiderzee, later aan het Veluwemeer en nu nog maar aan het Nijkerkernauw.

Op de 14 kilometer tussen de stations van Barneveld en Nijkerk komen we slechts één kleine menselijke nederzetting tegen, het gehucht Driedorp, rond een kruispunt, een schooltje en een molen. En over rock gesproken: de bekende radioman Lex Harding woont hier.

Nijkerk is dus een heuse stad. We kwamen er in de vakantie ook wel op de fiets uit Putten, maar ik herinner me er even weinig van als van die markt in Barneveld.

De stad is genoemd naar een nieuwe kerk, die al zo lang geleden nieuw was dat niemand meer weet wanneer. De huidige Grote Kerk verrees na een brand in 1540 op dezelfde plek.

Nijkerk kreeg stadsrechten in 1413 (dit artikel leunt weer heel zwaar op de Wikipedia). In de 18e eeuw floreerde de stad door de tabaksteelt en –handel, wat vele thans nog fotografeerbare patriciërswoningen heeft opgeleverd. In die tijd was het de grootste en belangrijkste stad van de Veluwe, en na Arnhem de grootste van Gelderland.




Na een bestaan van zes eeuwen is de stad nog steeds niet af; het centrale plein is nog steeds een reusachtige bouwput. Straatnamen zijn hier aan verandering onderhevig; op elk bordje staat ook vermeld hoe de straat vroeger heette, alsof dat er nu nog iets toe doet.

De toren van de al genoemde kerk is onlangs verkozen tot de mooiste van Nederland. En Nijkerk kan prat gaan op veel rekkelijkere opvattingen over geloof dan Barneveld. Hier geen refoïsme. Er is zelfs een dominee, ik las het onderweg toevallig in de krant, die niet eens meer gelooft dat Jezus Christus echt bestaan heeft. En ik dacht toch dat dat een vrijwel onbetwist historisch feit was, hoe je ook over het christendom denkt.

In de periode 1749-1752 had je in deze kerk de Nijkerkse Beroerten, of Beroeringen of Opwekkingen. Er was een nieuwe dominee aangetreden, ene Gerardus Kuypers, en die preekte zo vurig en begeesterend dat diverse dames in de gemeente er volkomen van uit hun dak gingen. Ze kregen onder de preek ineens de hoogte, stonden op, maaiden wild met armen en benen, en begonnen te gillen en te krijsen en te schreeuwen van: ‘Oh, Jezus’, totdat ze uit de kerk verwijderd werden, of in katzwijm vielen.

Het was bijna iedere zondag raak, en sloeg ook over naar andere steden. En dat in het hartje, precies de middelste jaren van de 18e eeuw, die bekend staat als die der Verlichting. Het viel niet bij iedereen in goede aarde en was niet gunstig voor de reputatie van Nijkerk.

In de zeer uitgebreide Canon van Nijkerk staat vermeld dat het vreemde gedrag van deze kerkgangers werd veroorzaakt door het feit dat dominee Kuypers alcoholische drank verboden had, waarop ze hier nogal tuk waren. Daarna gingen ze doornappel kauwen als vervangingsmiddel, een onkruid dat welig tierde op de tabaksplantages. Die doornappel had een hallucinerende werking en daardoor zouden ze zo raar zijn gaan doen in de kerk.

Tegen die lezing kwam in 2011, na publicatie van de Canon, protest van de preciezen, die je ook hebt in Nijkerk. Zij dankten de Beroerten eerder aan de Heilige Geest dan aan de doornappel. Daar is nog een stevig robbertje over gevochten, in onze ook heel verlichte eeuw. Het geloofsleven is in ieder geval niet saai en gezapig in deze contreien; nooit geweest ook.

Dat blijkt ook uit wat ik in 2000 schreef en van de zomer weer citeerde over het ontstaan van de spoorlijn Ede- Barneveld – Nijkerk, de voorloper van de Kippenlijn. Magistraten en dominees waren tegen de aanleg van de lijn. Maar:

‘30 oktober 1883 was een memorabele dag in de geschiedenis van deze streek: de opstand der reislustigen. Woedende Nijkerkenaren bestormden de huizen van enkele raadsleden en wethouders, die zich hadden laten kennen als tegenstanders van de spoorlijn. De boze burgers hadden niet veel goeds in de zin (eerder een stevige lynch-partij), maar ingrijpen van het leger kon bloedvergieten voorkomen.

In die dagen geviel het eens, dat boze boeren de koets van een dominee tot staan brachten. Zij dwongen de predikant, uit te stappen. Als de streekbewoners niet met de trein mochten reizen, dan kon dominee ook beter te voet gaan.’

Assertief slag mensen, die Nijkerkers. Ik zie het in Barneveld niet gebeuren: gegil in de kerk, noch een reizigersopstand. Voor dat laatste is ook weinig reden, dank zij de Valleilijn. Nijkerk heeft maar één station en is stiefmoederlijk bedeeld met busvervoer. Loopafstanden van meer dan een kilometer naar de dichtstbijzijnde halte zijn geen uitzondering.


Bij de waag is een aardig pleintje met horecavoorzieningen. Het riekt overal in de stad penetrant naar mengvoeders; hoe Veluws wil je het hebben?

‘Héé, ho, héé!’ Een man op en fiets vreest dat ik al fotograferend onder zijn wielen zal belanden.
‘Joa, ‘k dacht, ik zal je moar woarsjuwe’, roept hij nog achterom. Nee, ik had hem wel gezien. Ik ben één keer met camera en al bijna onder een bromfiets gelopen, en sindsdien kijk ik beter uit.

Ik loop af op het voormalige Gasthuis in de Venestraat, waar nu een museum is gevestigd. Een museum-in-wording dat gratis toegankelijk is omdat het nog niet geheel is ingericht. Enkele vrijwillige dames houden zich daarmee onledig. ‘We schieten al lekker op, meneer. Tegen kerstmis was net de vloerbedekking erin gelegd, en nu zijn we al over de helft. Vóór het toeristenseizoen is het af!’

Dit gebouw was na gasthuis ook nog een paar eeuwen Ambtsschool, een soort voorloper van het vmbo. In de jaren 60 was het vervallen tot niet meer dan een krot, en in 1977 is het nog eens helemaal uitgebrand, ook. Daarna stonden er alleen nog een paar wankele muren overeind. Als door een wonder werd het gebouw met het mooie geveltje gered van de sloopkogel. Er heeft daarna nog een hele tijd een handel in kantoormeubelen ingezeten.


En nu dus een museum. Ik kick op dit soort streekmusea zonder duidelijk thema of rode draad (of die moet nog komen…). Ze bieden een allegaartje aan uitgestalde voorwerpen, waar men maar de hand op kon leggen; van alles wat, over de historie van het gebouw en de stad. Zo is hier een collectie schoolplaten van Isings en een van wandelmedailles, voorzittershamers, asbakken, spaarpotten, voedseldistributiebonnen en strijkijzers; het lijkt wel een uitdragerswinkel. En een origineel rood verkiezingspotlood met een bordje erbij: ‘Verzoeke niet te bevochtigen’.

Een kast met archeologische vondsten ontbreekt niet. Maar ik zoek vergeefs naar de traditionele mammoetkaak. Die was niet voorhanden in de Nijkerker bodem, maar in plaats daarvan ligt er een runderkaak.

De museumdames zijn klederdrachtige kleding aan het passen, en presenteren me een traditionele lekkernij: een vijg, gegoten in chocolade. Bij mijn vertrek beloof ik, nog eens terug te komen als het museum helemaal af is.

Ik loop nog door een parkje met een lange houten vlonder over het water. En ik zie de echte nieuwe kerk van Nijkerk: met een punttorentje; dat is erg in. En een bijzonder straatnaambord, de Bijkerkstraat, genoemd naar mevrouw Bijkerk die gedurende 1/3 eeuw directrice was van de huishoudschool van Nijkerk. De Bijkerkstraat in Nijkerk; klinkt goed.

Niets meer aan de orde zijnde in Nijkerk verlaat ik de stad met de trein van vijven, om al binnen 96 uur terug te keren naar de Veluwe. Dit stukje gaat hieronder verder.

PS: gelieve dit artikel niet te bevochtigen. Commentaar kun je altijd kwijt in mijn mailbox

 

 




Reinier Vinkeles, Impressie van de Nijkerkse beroeringen (1788). Atlas van Stolk.
Overgenomen van Mijn Gelderland. Canon van Nijkerk

 

 

  





Bennekom, onder Ede


De zaterdag daarop reis ik naar Bennekom. Het heeft gedooid en weer opnieuw gevroren, van de week, en er liggen sneeuw- en ijzelresten op straat. In de trein naar Utrecht zie ik een man die met een doekje zorgvuldig zijn dure, nieuwe Van Bommelschoenen zit te reinigen, waaraan zich een ongerechtigheid heeft gehecht: een klein kluitje vuile sneeuw. Ja, dat is echt de pest voor je schoenen, zoiets. Hij brengt nu een tube met stinkend spul tevoorschijn en gaat de schoen impregneren, of zo. Het is meer weer voor je ouwe wandelstappers.

In de IC richting Nijmegen zie en hoor ik een andere opvallende medereiziger. Het is een man met rastahaar. Op het balkon brult en schreeuwt hij mee met muziek, die wij niet horen, uit zijn oortjes. Hij ziet het balkon als zijn dansvloer, en maakt spastische, krampachtige dansbewegingen waarvoor het Ministry of Silly Walks zonder meer een subsidieaanvraag zou honoreren.

Als ik ben uitgestapt op Ede-Wageningen, zegt een bejaarde die tegelijk met mij uit de trein is gestapt, doelend op de rasta-man: ‘Ja, er is vannacht weer eens een achterdeur van een gekkenhuis open blijven staan’. Maar nou ja, als zo’n man nou lol heeft in dansen…

Ik stap over op Syntus-bus 86 (Station Ede-Wageningen – Wageningen Busstation). Die bus rijdt door het hart van Bennekom, dat tussen Ede en Wageningen ligt ingeklemd. Bennekom ligt ten zuiden van Ede, dus op de kaart onder Ede; ik vrees dat ik daarover straks een flauwe en niet nieuwe woordspeling ga maken.

Wonderlijk genoeg doet deze bus op de minuut even lang over de rit naar Busstation Wageningen als lijn 88, die doorgaat voor snelbus. Dat is het bus-gedeelte van de Valleilijn, die de snelweg neemt en langs Bennekom heenrijdt; de lichtblauwe, gelede wagens die ook dienstdoen op de Veluwelijn Apeldoorn - Zwolle.

Er was vroeger toch een doorgaande buslijn Ede – Bennekom – Wageningen – Arnhem? Ja, nee, inderdaad, dat is nog niet zo lang geleden; ik had hem afgelopen zomer nog toen ik terugkwam van Museum Arnhem. Maar sinds de laatste dienstregelingswijziging kom je vanuit Bennekom niet verder meer dan het busstation.

In dat museum zag ik onder meer werken van de schilder Dick Ket (1902-1940), en bladerde ik in een biografie over hem. Ik schreef zo ongeveer:

‘Het oeuvre van Dick Ket ontroert nog meer door het levensdrama van de schilder dan door de werken zelf. Hij overleed hij veel te jong aan een aangeboren hartafwijking die toentertijd ongeneeslijk was. Die ziekte, en enkele fobieën, waaronder straatvrees en vreemdelingenangst, kluisterden hem de laatste tien jaren van zijn leven aan het ouderlijk huis in Bennekom. Noodgedwongen werden het zelfportret en het stilleven zijn handelsmerken. Tot de dag dat zijn hart het begaf, leefde en werkte hij in een eigen universum, enkele tientallen vierkante meters groot’.

Ket is ook de reden dat ik vandaag op pad ben gegaan naar Bennekom; het huis, dat hij nauwelijks wilde verlaten, stond in dit dorp en is door hemzelf ontworpen.




Bennekom is een rustig, zeer rustig villadorp. In het Ericapark, waar minuscule huisjes staan, is niemand op straat, behalve een stromeloos rondwandelend klein hondje en een sjokkende, corpulente jogster. Krassende vogels verhogen de desolate sfeer.

De familie Ket woonde op het adres Prins Bernhardlaan 61. De door hem ontworpen woning is inderdaad die van een xenofoob. Met dat bunkerachtige voorkomen en die raampjes als schietgaten is ‘egelstelling’ het meest geschikte woord ervoor.

Met vreemdelingenangst moet je juist niet gaan wonen in een uithoek van een Bennekoms villapark, lijkt me. Hier vallen vreemdelingen veel sterker op dan op de Kalverstraat in Amsterdam, en komen er zo weinig dat je er nooit aan went.

Als zovele mannen had Ket ook last, naast zijn fysieke en psychische kwalen, van een overbezorgde, over-jaloerse moeder. Ik herinner me iets uit die biografie over een verloofde die niet goed viel bij moeder Ket.

Een Bennekomse vriendin van de Kets nodigde de schilder eens uit in haar villa aan de Heelsumseweg (linksboven op onderstaande foto), een kilometer van zijn huis, voor een nachtje logeren. Maar onderweg daarheen beslopen Ket al zoveel angsten dat hij dat niet voor herhaling vatbaar achtte.

De schilder voerde een uitgebreide correspondentie over de zaken des levens met diverse intellectuelen. Zijn portretten zijn ergens wel grappig, en geven blijk van zelfspot; ze komen wat karikaturaal bij me over. Maar voor het schilderen van een stilleven was hij soms dagen bezig met het rangschikken van de te portretteren voorwerpen.

 Foto Dick Ket: Resources Huygens KNAW - Zelfportret 1939: Musuem Arnhem




Ik zoek of er ook een achterom is bij het huis, een brandpoort of zo, om de achterkant ervan te kunnen bekijken. Maar die kan ik niet vinden; de vesting Ket is niet te omsingelen. Dit huis, zijn oester, staat de levenstragiek van de schilder uit te wasemen. Maar je kunt ook zeggen dat hij nog het beste probeerde te maken van zijn situatie. Hoeveel mensen reizen niet heel Europa of de halve wereld af, zonder echt iets te zíén?

Overal in deze buurt voel ik vanachter ramen ogen in mijn nek prikken, als ik hier loop te fotograferen. Misschien heb ik last van omgekeerde xenofobie. Tenslotte ben ík hier de vreemdeling, en verbeeld ik me dat de mensen me daarom wantrouwen. Het is als het ware meta-angst, filosofeer ik; angst voor de angst van anderen voor jou.

Het gaat nu, ook alweer tot verhoging van de sfeer, ultrafijn motregenen. Het vriest gelukkig niet meer aan. Vannacht was het nog min 5 op de Veluwe, maar vanmiddag dooit het flink. Ik heb scheuten in mijn knieën, vermoedelijk door het krampachtige lopen, de laatste dagen, op besneeuwde en beijsde plaveisels. Als kind vond ik sneeuw en ijs toch leuker dan nu, als jongere oudere.

Bij een bushalte zie ik twee Afrikanen met dikke bontmutsen op, het tijdenlijstje bestuderen. Het zijn een vader en zijn zoon van een jaar of 13. Ze schieten me aan – ik sta hier al een poosje te wachten op een bus om te fotograferen. Ze vragen me in gebroken Engels hoe laat hier de bus vertrekt naar Den Haag. Vooral de zoon doet het woord; hij heeft Engels gehad op school.

In mijn beste Dunglish antwoord ik dat hier over vier, vijf minuten een bus komt naar het railwaystation Ede-Wageningen. Daar kunnen ze een kaartje kopen naar Den Haag, de trein nemen naar Utrecht en daar dan nog maar eens vragen, waar ze kunnen overstappen op de trein naar onze residentie.

Met de tréín? Ze kijken ontzet. Dát is de bedoeling niet! Er moet een bus gaan naar Den Haag. Dat hadden ze gehoord. Er zal toch wel een bus gaan naar Den Haag?

OK, ja, met de bus kom je ook wel van Bennekom in Den Haag, als je niet opziet tegen een keer of vijf overstappen en een reis van bijna zes uur. Maar dat ga ik maar niet helemaal uitleggen, en met de trein ben je er echt sneller.

Ze zien nu van hun reis af. Teleurgesteld druipen ze af. Later zie ik ze terug in het dorp, verdoold, en met tastende passen langs de gevels lopend, alsof de sneeuw nog niet is weggesmolten.

Ik denk dat ze uit een Afrikaanse landstreek komen waar geen spoorwegen zijn en er vanuit ieder dorp een bus rijdt naar de hoofdstad; ’s morgens heen en ’s avonds terug. Het kan ook zijn, dat in hun land de trein onbetaalbaar is voor gewone stervelingen. Maar als je in Nederland reist met losse kaartjes, ben je in al die bussen absoluut meer geld kwijt dan met één treinkaartje. En met de chipkaart hangt het er nog om, wat voordeliger is.




Nu stap ik het voormalige postkantoor binnen dat tegenwoordig een eetcafé is en van binnen knusser dan het er van buiten uitziet. Het staat vol voorwerpen als oude telefoons en mechanische rekenmachines.

Aan het tafeltje naast me zit een gepensioneerde man achter een ‘kopstoot’ en een krantje. Hij monstert me met een interesse die ik niet helemaal kan plaatsen (er is weinig bijzonders aan me te zien, als je niet weet dat ik De digitale reiziger ben), en zegt peinzend: ‘Zeg, u heeft zo’n bekend gezicht. Bent u er soms één van Mannus van de Kraats?’ Ik zeg, dat ik hem daarin moet teleurstellen.
-‘Nee, echt, ik zag u laatst ook lopen op de Brinkstraat, en ik dacht meteen: dat is er één van Mannus van de Kraats’.
-‘Nee, dat kan echt niet, hoor. Dat moet toeval zijn; iemand die toevallig op me leek. U heeft me hier nooit eerder zien lopen, want dit is vandaag de eerste keer dat ik in Bennekom loop. Ik verklaar het u onder Ede!’
-‘Oh. Oh? goh, je zou zweren… En? Bevalt Bennekom u een beetje?’

Uit beleefdheid antwoord ik dat ik het een plezierig, rustig dorp vind, terwijl het toch alles heeft wat het hebben moet. Gelukkig vraagt hij me niet wat ik hier kom doen, want dan moet ik beginnen over Dick Ket. En dit lijkt me echt zo’n man die nog nooit gehoord heeft van de beroemdste Bennekommer - zij het import, hij kwam uit Den Helder - aller tijden. Althans, de beroemdste na de scherts-politicus van weleer, Boer Koekkoek van de Boer’npartay, en na Mannus van de Kraats, vanzelfsprekend.

Ik heb wel Veluwse roots, trouwens. Ik ben, genetisch gezien, voor een kwart Veluwnaar; zou me dat zo duidelijk zijn aan te zien? Mijn opa kwam uit Apeldoorn. En was volgens mijn oma ‘Veluws eigenwijs’, welke kwalificatie hij te danken had aan het feit dat hij haar overvloedige raadgevingen en vermaningen steevast negeerde.

De man in het eetcafé neemt een heel klein nipje van zijn bier en een nog kleiner van zijn jenever. Hij zit hier vast elke dag de kranten te beduimelen, op één kopstoot, de godganse middag. Hij wordt getolereerd omdat hij van hier is, en er één is van weet-ik-wie, maar in ieder geval één van Bennekoms zonen.

Tijd om te vertrekken. Op weg naar de bushalte schrap ik Bennekom definitief van de longlist van plaatsen waar ik t.z.t. mijn levenswinter wil doorbrengen. Dat moet je niet doen in een dorp waar je lijkt op één van Mannus van de Kraats. Die staat in brons gegoten te wachten op het stoomtrammetje dat ooit reed van Ede naar Wageningen. Dit moet Mannus van de Kraats zijn, geen twijfel mogelijk.

Volgende keer verder!

Frans Mensonides (op de Veluwe a.k.a. van de Kraats)
5 maart 2015
Er geweest: Nijkerk dinsdag 3 februari 2015; Bennekom zaterdag 7 februari 2015

 

 




  





Wageningen: begin en einde van de oorlog


Van Bennekom naar Wageningen zink je onmerkbaar, doch continu, van een bescheiden heuvelrug naar het laagland langs de Rijn. ‘ArboreTUMlaan!’, kondigt de halte-afroep aan, met het accent op de laatste lettergreep. Je houdt het toch niet voor mogelijk! Wageningen is bij mijn weten de enige stad in Nederland die twee arboreta telt, twee arboreTUMs liever; ik was er in een heel oude aflevering.

Wageningen is net als Nijkerk een echte stad, met nog een aardig uitgebreid winkelhart. Daar het weer verder versombert, stap ik ook hier een museum binnen: De Casteelse Poort. Dit is een villa die ze ooit gebouwd hebben op de fundamenten van een nieuwe vleugel van een oud kasteel – het klinkt ingewikkelder dan ik het bedoel. Een deel van de oude kasteelmuur is in de omgeving van het museum ook nog zichtbaar.

Dit is ook weer zo’n bont streekmuseum, zij het meer uitgekristalliseerd en af dan dat in Nijkerk. De Tweede Wereldoorlog vormt het hoofdthema. Dat kan ook niet anders. Voor Nederland begon en eindigde de oorlog in Wageningen.

Op 10 mei 1940 werd de stad, gelegen aan de voet van de strategisch belangrijke Grebbeberg, onmiddellijk bezet door de Duitsers. De bevolking van 12.400 personen werd in een paar uur tijd geëvacueerd op schuiten die klaarlagen in de Rijn, volgens een strakke planning die al maanden daarvoor was opgesteld voor het geval dat.

Een enkeling weigerde te vertrekken. Onder hen ene Houtlosser, laborant aan de Landbouwhogeschool, thans: Wageningen University and Research Center. Hij zat midden in een experiment, hij had iets op kweek gezet en moest die kweken om de zoveel uur bekijken. Zijn plichtsgetrouwheid brak hem op. De eerste keer dat hij door de Duitsers staande werd gehouden op straat, wist hij zich er nog uit te kletsen. Maar de tweede keer werd hij standrechtelijk geëxecuteerd. Martelaren voor het verzet krijgen standbeelden, maar martelaren voor de wetenschap niet.

Gedurende de dagen na 10 mei werd de bezette stad zo goed als geheel aan puin geschoten door het Nederlandse leger. Allemaal vergeefs, de Grebbelinie werd doorbroken, en Nederland capituleerde. Het begin van vijf jaar Bezetting. Die eindigde op 5 mei 1945, denkt iedereen. Maar Bevrijdingsdag wordt op de verkeerde dag gevierd.

Op de avond van vrijdag 4 mei 1945 capituleerde Duitsland op de Lüneburger Heide voor wat betreft Noord- en West-Europa. Mijn oma maakte in haar hongerwinterdagboek gewag van dat heuglijke feit. Maar er gold toen toch nog steeds een avondklok, die pas op de ochtend van 5 mei om 8:00 uur definitief tot het verleden zou behoren. Op dat laatste tijdstip hing, aldus het dagboek, iedereen de rood-wit-blauwe vlag uit en stortte zich in het feestgewoel op de straten. En zo is die dag, 5 mei, in ons geheugen en de geschiedenisboeken terecht gekomen als Bevrijdingsdag.

De Duitse generaal Blaskowitz, opperbevelhebber in Nederland, wilde de capitulatie echter aanvankelijk niet tekenen. Hij had ook weinig zin om te dansen naar het pijpen van de Canadese opperbevelhebber Foulkes. Die was maar een driesterrengeneraal, en Blaskowitz een vijf-; echt een belangrijk punt om over te vallen, na zoveel jaar van bloedvergieten! Toch maakte hij op 5 mei de gang naar Canossa, of liever: naar Hotel de Wereld in Wageningen. Mogelijk werd hij over de streep getrokken door de belofte dat naast Foulkes, ook niemand minder dan Prins Bernhard erbij zou zijn.






Nationaal Bevrijdingsmonument naast Hotel de Wereld


In Hotel de Wereld werd geen capitulatie getekend, zoals iedereen denkt, maar alleen een document over de voorwaarden daartoe. Blaskowitz moest eerst nog aan de leiding in Berlijn vragen – voor zover niet ten gronde gegaan aan de blauwzuurpil – of hij Nederland wel mocht opgeven.

Toen dat fiat de volgende dag was afgekomen, tekende de Duitser de capitulatie alsnog. Tot de dag van heden zijn er twee lezingen over de plaats waar dat geschiedde. Sommigen zeggen: de aula van de Landbouwhogeschool; anderen: een vervallen woning in Nude, een buurtschap ten westen van de stad. Als dat zo was, zal Foulkes wel geglimlacht hebben om die naam. Hij kon so wie so lachen; hij was tuk op promotie en kreeg er inderdaad een ster bij – nog altijd één minder dan die rotmof.

Wageningen was in die tijd opnieuw een verlaten stad. In oktober 1944 was de stad voor de tweede keer geëvacueerd, zonder plan, deze keer. Een trieste exodus van mensen met fietsen en karren; bestemming: onbekend.

Pas in de nacht van 8 op 9 mei was er vrede in heel Europa. We hadden Bevrijdingsdag al met al kunnen vieren op 4, 6, 8 of 9 mei, maar voor 5 mei bestaat weinig aanleiding.

Dit verhaal doet me denken aan het Zweedse Wittebrood. Iedereen van boven de 75 herinnert zich nog de vreugde, toen die broden aan parachutes uit de hemel kwamen vallen, als manna. Maar in oma’s dagboek staat er geen letter over vermeld. Dat is niet verwonderlijk, want het is nooit gebeurd. Het meel voor het wittebrood werd per boot aangevoerd, het brood werd door Nederlandse bakkers gebakken en werd later uitgereikt aan de hongerende bevolking.

Wat wel echt uit de lucht kwam vallen: voedselpakketen met o.a. biscuits en chocolade. Het feilbare collectieve geheugen heeft die twee gebeurtenissen verward en aaneengesmeed.


Wat is er nog meer te zien in De Casteelse Poort? Hier wel de mammoetkaak, gelukkig. En een reliëf van de bodem in deze streek, waarin de schaal in de verticale richting met een factor 40 is opgerekt. De flauw golvende Veluwe lijkt zo nog steiler dan de Dolomieten.

Wageningen kende, net als Nijkerk, tabaksteelt en had, in tegenstelling tot Nijkerk, nooit een spoorwegstation op zijn grondgebied. Met redde zich met de diligence, de stoomboot naar Arnhem over de Rijn, de omnibus, vanaf 1882 de stoomtram en tegenwoordig de bus.

Ooit was er een plan, een grote uitbreidingswijk te bouwen in de uiterwaarden, ten zuiden van het centrum. Dat is nooit doorgegaan. Wel liep ik daarnet langs nieuwbouw vlak achter de dijk.

Regionale kunstenaars mogen exposeren in De Casteelse Tuin. En het verhaal van het kasteel zelf wordt verteld door een cassetterecorder die een museumstuk op zich is. Zelf op Start drukken, en na het beluisteren het bandje s.v.p. terugspoelen! Ik luister, druk op de <<-knop, het bandje komt met hoorbare tegenzin in beweging en spoelt kermend en kreunend terug, voor de volgende bezoeker. Zoals ik in Nijkerk al schreef: ik kick op dit soort musea!

Daar het weer bepaald niet is opgeknapt tijdens mijn museumbezoek, loop ik gauw terug naar het busstation en neem daar de bus…, nee niet naar Den Haag, maar naar Arnhem.

Lijn 51 volgt een route door Renkum, Heelsum, Heveadorp en Oosterbeekmet opvallend veel verkeersdrempels en opvallend smalle dorpsstraten en asfaltlanen. Daarbij zijn we overgeleverd aan een chauffeur met een opvallend pittige rijstijl en een onverklaarbare voorkeur voor noodstoppen. 

Desondanks zie ik nergens aanleiding om uit te stappen. Nu zitten we wel in de schemering en de motregen. Maar ik vraag me toch af of deze streek wel kan wedijveren met de Stichtse Lustwarande waar ik in de zomer van 2013 liep, en waarvan dit een voortzetting is op Gelders grondgebied. Laat ik hem maar bewaren voor de lente-editie van dit Veluwe-vierluik.

We komen twee minuten eerder in Arnhem aan dan vermeld staat in de dienstregeling; uiteindelijk schiet een chauffeur toch weinig op met dat gejakker.

Een andere keer meer.

Frans Mensonides
12 maart 2015
Er geweest: zaterdag 7 februari 2015

PS: Hieronder de links naar het verslag van mijn Rijnreis per bus in 1999:

Katwijk - Alphen a/d Rijn
Verlate inleiding plus Alphen a/d Rijn - Kesteren
Wandelroute Utrecht-Bunnik. Ik garandeer niet dat deze routebeschrijving na 16 jaar nog klopt.
Rhenen - Arnhem
Arnhem - Lobith / Spijk

Dit verslag inspireerde een van mijn toenmalige lezers om deze tocht zelf over te doen, maar dan als kroegentocht. Hij begon bij Spijk, en stuurde me een verslag van een vrij korte eerste etappe, maar daarna heb ik niets meer van hem vernomen. Het frisdrankdorp Bunnik heeft hij vast niet gehaald.







E(l)burg en Doornspijk, weggelopen van de Zuiderzee



Elburg

Weinig beestenspul te zien in natuurgebied Oostvaarders, deze keer. Vandaag, een zonnige dinsdag in februari, doe ik de noordkant van de Veluwe, en pak ik de Hanzelijn naar Zwolle om er te komen.

Doornspijk is een intrigerende plaatsnaam: geen rozen zonder doornen en geen doornen zonder spijkers, zo’n soort associatie; een stekelig plaatsje moet dat zijn. Elburg doet me alleen maar denken aan Eburg, zoals Eburg me altijd doet denken aan Elburg, als er iets van op mijn scherm verschijnt.

Eburg is een forum over het vak dat ik uitoefen op dagen dat ik niet De digitale reiziger ben. Het gaat over eveneens digitale informatievoorziening bij de overheid. Er staat een keur van boeiende artikelen op Eburg, geschreven door uiterst ter zake kundigen uit het veld. Artikelen die ik nooit lees, want geen tijd voor.

Ik heb een zeker wantrouwen tegen mensen die zulke sites volschrijven. Of erger nog: het hoogste woord voeren op discussiefora over het vak, en absoluut overal een mening over moeten hebben. Het dondert niet wat je schrijft, als je naam maar op ieders beeldscherm verschijnt. Men doet dat louter om zijn naamsbekendheid te vergroten, en daarmee meer kans te maken bij een sollicitatie: ‘Oh ja, die ken ik, die zit op al die fora, die is heel erg deskundig, die weet alles, en alles nog raak te zeggen, ook; dát is de man die we moeten hebben!’ 

Maar ikzelf zou brieven van dit slag mensen meteen terzijde leggen als ik in een sollicitatiecommissie zat. Iemand die aan zoveel discussies deelneemt, die kan onmogelijk nog veel tijd overhouden om te werken!

Net van start met dit hoofdstuk en nu al een uitweiding, dat begint al weer lekker! In Zwolle stap ik over op Syntus-bus 100 naar Nunspeet. Die telt bij vertrek 12 passagiers, waaronder 11 hbo-studenten op de thuisreis. Het blijven veredelde schoolbussen, streekbussen ten plattelande. Vandaar ook dat je er in het vakantieseizoen altijd alleen in zit. Lijn 100 krijgt op schooldagen in de spits nog versterking van nummer 200: Zwolle – Elburg.

Een man probeert de bus binnen te komen met een dagkaartje dat alleen geldig is in Drenthe; hij zou zijn aardrijkskunde eens moeten oppoetsen.

Dit type bus heeft voorbij de achterdeur een gezellig bedoeld zitje, met opstelling van de stoelen in een carré, zodat sommigen achteruit rijden, anderen zijwaarts en alleen degenen op de achterbank vooruit. Een foto had een en ander kunnen verduidelijken, maar die heb ik niet gemaakt.

We verlaten Zwolle via de IJsselbrug voor auto’s die ik net zag vanuit de trein; 400 meter opgeschoten in 23 minuten! Even later wordt het nog beroerder. De weg gaat nu onder de Hanzelijn door; nul meter opgeschoten in 25 minuten. ’t Is dat ik vandaag reis uit hobbymotieven, maar als je ergens moet wezen, is het OV soms om uit je vel te springen, zo traag en omslachtig.

We belanden nu op de Zuiderzeestraatweg. Die bestaat al een kleine 200 jaar, sinds het tijdperk van koning Willem I. Deze straatweg begon als klinkerweg, en slingert van Zwolle naar Amersfoort, gemiddeld op zo’n paar kilometer afstand van wat ooit de Zuiderzeekust was. Het grootste deel van de oorspronkelijke route kun je nog altijd afleggen, al hebben sommige trajectgedeelten andere namen gekregen, en is in de jaren 50, 60 en 70 de A28 aangelegd voor automobilisten die meer haast hebben.

Handelswegen doorkruisen de Veluwe al veel langer dan de Zuiderzeestraatweg. Ten oosten van Putten loopt bijvoorbeeld nog steeds de Arnhemse Karweg, thans vooral bij fietsers in trek. Die verbond ooit de handelscentra Harderwijk en Arnhem en was  genoemd naar het soort voertuigen dat eroverheen reed. Hessenwegen, heetten ze ook wel. Daarnaast had je postwegen, waar de postkoets reed.

Dit is een aardig ritje, over dijken waar de wind om de bus giert en waar boerderijen, met jaartallen in ijzer, zich koesteren in bijna een voorjaarszon. We doorkruisen wat dorpjes: Hattemerbroek, Wezep en Oldebroek. 

Jan Terlouw, die in Wezep geboren en getogen is, werd laatst op tv geïnterviewd over de hongerwinter, en had het steeds consequent over Wezèp. Zo zal je dat dan wel moeten uitspreken. ArboreTUM en Wezèp, zou dat typisch Veluws zijn? Het dorp ziet er in grote lijnen nog net zo uit als in Terlouws jeugd.

Dan een bordje Eburg, sorry: Elburg. Dat heeft een grote buitenwijk die niet vastzit aan het centrum. Ik was hier al eens eerder. Maar dat is 17 jaar en 3 digitale fotocamera’s geleden. Ik schreef onder meer:

We bereiken Elburg. De route door het krappe centrum is sinds enkele jaren opgeheven. De bus maakt nu een omtrekkende beweging over een busbaantje dat met een slagboom is afgesloten voor het autoverkeer.

Elburg is een stad die in de 14e eeuw erg veel te betekenen heeft gehad. De stad is ontworpen door een rigide planoloog, die 6 eeuwen avant la lettre al voorstander was van rechthoeken.

Elburg is perfect rechthoekig en meet 400 bij 300 meter. De straten snijden elkaar onder een hoek van 90 graden. Elburg staat voor twaalf hectaren monumentenplezier. Elke stad heeft wel iets eigens. In Elburg zijn het de stoepen: deze zijn geplaveid met grote kiezelstenen en bevatten allerlei symbolen. Elburg was ooit een vissershaven. Het bonkige, hoekige poortgebouw deed dienst als vuurtoren. 



Ik was daar toen met Midnet-lijn 101, die helemaal doorreed van Zwolle naar Amersfoort en daar 2:23 uur over deed. Als ik nu de rijtijden optel van Syntus 100 (Zwolle – Nunspeet) en 103 (Nunspeet – Amersfoort) kom ik op maar liefst 2:54 uur in de middagspits. Toch jammer dat die lange doorgaande lijn er niet meer is; het zou in rijtijd dan nu wel de langste van Nederland zijn geweest, denk ik.

 

Vispoort

 


En dit is het Feithenhof. Hier liggen vrijwel alle onbetwistbare feiten opgeslagen over alles waarop een mens zich maar zou kunnen beroepen en alles waarover hij een mening zou kunnen hebben. Maar niemand kan die feiten naslaan, want het hofje is verboden toegang voor onbevoegden. Buiten de vesten heb je nog Het Nieuwe Feithenhof, voor alle recente feiten die pas onlangs aan het licht zijn gekomen, en waarvoor geen plaats meer was in het Oude Feithenhof.

Nee, mijn fantasie ging even met me op de loop. Het Feithenhof was een hofje voor vrome, bejaarde Elburgers, en is tegenwoordig een complex van woningen voor senioren (al dan niet vroom). Het is in 1740 gesticht uit de nalatenschap van Maria Catharina Feith en haar echtgenoot. En het Nieuwe Feithenhof is een woonzorgcentrum. En ook dat is een feit.

Een paar feithen vergat ik in ’98 over Elburg te vermelden. Ja, ik had toen nog geen Wikipedia, waaruit ik het kon overtikken.

Elburg was naast vissers-, ook een Hanzestad, en dat is aan de rijkdom van de gebouwen nog heel goed af te lezen. De stad is een keer, aan het eind van de 14e eeuw, verplaatst en van een wal voorzien. Het stadje was eerst niet meer dan een plukje huizen waar nu de Ellestraat is. Maar het lag toen te dicht op de Zuiderzee en was regelmatig slachtoffer van overstromingen. Toen hebben ze de hele stad een paarhonderd meter landinwaarts opgeschoven, en kreeg hij stevige vestingwerken om zich heen.

Elburg is het product van een zeer rigide planologie, en misschien het eerste in een lange rij steden: BourtangeRetranchementDoel (B), Hoofddorp, Almere, Lelystad…, die niet spontaan ontstaan zijn, maar op de tekentafel ontworpen.

Binnen die 12 hectare ligt een in totaal kilometers lang netwerk van straten en stegen. Ik doorkruis ze van oost naar west en van noord naar zuid, en let niet altijd even goed op wat ik precies fotografeer. 17 jaar geleden deed ik dat nog wel. Net als met de aloude kleinbeeldcamera kon ik met die prehistorische digitale maar 36 foto’s maken; dan was het geheugen vol en de batterij leeg.

 


Het 15e eeuwse Agnietenconvent herbergt een museum, maar ik ben wat museum-moe geraakt in deze reeks, en het is vandaag geen weer om binnen te zitten.

 

klik op de foto voor een vergroting

 

Als ik binnen de vesten uitgekeken ben, rond ik de vestingwal met onder meer de kazematten. Daarna wordt het wel eens tijd om wat te eten. Ik wil dat doen bij De Haas op de Jufferenstraat. Het zit er aardig vol, maar in een zijzaaltje is nog een tafel bij het raam vrij; een gezelschap zit aan de dis in het midden.

Ik hanteer voor mezelf altijd de Randstad-coëfficiënt. Die is omgekeerd evenredig aan mijn ergernis over trage bediening en geteut in restaurants en winkels; als Randstedeling kan het me nooit snel genoeg gaan. Elburg moet dan wel een heel eind buiten de Randstad liggen. Maar na een stijf kwartier komt er toch nog een jongmens in oberkostuum mijn bestelling opnemen, zo denk ik.

Maar nee, dat valt tegen. ‘Meneer, u mag hier niet zitten. Deze zaal is gereserveerd!’
- ‘Ik heb geen bordje ‘gereserveerd’ zien staan’.
- ‘U mag hier toch niet zitten! Deze zaal is gereserveerd voor dat gezelschap, daar!’
- ‘Ik heb van dat gezelschap de afgelopen 20 minuten geen bezwaar vernomen tegen mijn aanwezigheid.’
- ‘Ja, het spijt me heel erg, maar u-mag-hier-niet-zitten!’
- ‘Zal ik dan maar liever helemaal vertrekken?’

Dat vindt hij wel een goed idee, geloof ik. Er zit ook niet veel anders op, daar me ook geen tafel gewezen wordt waar ik wél mag zitten. Ik sta op en blaas de aftocht. Bij de uitgang vraag ik hem nog, of hij misschien een beter restaurant in de stad weet, waar je wel op een fatsoenlijke bediening kunt rekenen.
- ‘Nee meneer, De Haas is de gezelligste tent in de hele streek!’
- ‘Dan lijkt het me het beste, dat ik deze streek met de eerste de beste bus verlaat!’

 Dat doe ik natuurlijk niet; een reiziger laat zich zo snel niet ontmoedigen. Die hork doet niet alleen zijn gasten, maar ook zijn regio tekort.

Ik loop schuin naar de overkant, waar de Zilverzoen ‘eten en drinken en zo’ belooft. Wat er begrepen is onder ‘en zo’, weet ik niet; met eten en drinken sec krijg ik al meer dan waarop ik aan de overkant aanspraak kon maken.

Dat is heel lang geleden, dat ik zo’n verwoestend slechte horeca-ervaring had als bij De Haas; echt Fawlty-Towers-niveau. Zou de crisis aan het overwaaien zijn, en zouden de broodkruimels de restaurant-uitbaters weer gaan steken? Ergerlijk is ook hun gewoonte, hun etablissementen te laten runnen door pubers en kinderen, die eigenlijk op school of achter hun huiswerk zouden moeten zitten. 

Uiteindelijk dan toch nog op weg naar de bus, passeer ik opnieuw de ‘gezelligste tent van de hele streek’. Eigenlijk moest ik er een steen door de ruiten keilen. Er is wel om minder amok gemaakt in horecagelegenheden. Wat las ik laatst nou over een hotel in Scheemda of Schermerhorn, of zo’n soort buitenplaats? Daar had een hotelgast de hele boel kort en klein geslagen omdat bij het ontbijt bleek dat zijn favoriete smoothie niet verkrijgbaar was. Ook alweer iemand die zijn humeur wel heel snel laat bederven. Het mijne is vandaag onwankelbaar.

Van Elburg naar Doornspijk is het maar 10 minuten rijden met lijn 100. Maar je belandt er wel in een andere wereld, een veel dorpsere. Doornspijk heeft met Elburg gemeen dat het ooit een stuk landinwaarts verplaatst is, in verband met het oprukkende Zuiderzeewater.

De enige halte in het dorp heet Centrum. Maar Doornspijk, langs de Zuiderzeestraatweg, heeft helemaal geen centrum. Wel een midden, natuurlijk; de halte ligt zo halverwege het begin- en eindbord van de bebouwde kom.

Klarenbeek is een van de ca. 25 landgoederen langs de straatweg tussen Zwolle en Amersfoort. Net als in de Stichtse Lustwarande hebben ze zich gegroepeerd aan weerszijden van een doorgaande weg. Dat was handig voor de jaarlijkse volksverhuizing in het voorjaar, met personeel en al, naar het zomerhuis, en in de herfst weer terug naar de stad. Huis en landgoed Klarenbeek dateren uit de begintijd van die straatweg. Sommige waren er al vóór die weg, die gesponsord is door een aantal kastelen- en landbezitters uit de streek.

Ik vind mijn weg over Klarenbeek simpelweg door wegen te mijden waar verbodsborden, aanduidingen ‘privé’ en wandelkruisjes staan. Het ene pad waar toegang wel is toegestaan, voert over het hele terrein. Over een licht drassige ondergrond loop ik langs bomen en hagen. Overal speur ik naar het huis; steeds verwacht ik het te zien opduiken tussen de bomen. Uiteindelijk krijg ik door dat het aan de straatweg staat, en dat ik het al lang gepasseerd ben. Ik loop door een soort achtertuin van minstens een vierkante kilometer.

Hier en daar zitten er al knoppen al aan de bomen. Dat is een duidelijk teken dat de winter op zijn einde loopt, en daarmee ook deze reeks winterwandelingen op de Veluwe. Nog één kleine etappe te gaan.

 

 

Oud-Groevenbeek


Met de bus, trein (Nunspeet – Harderwijk) en weer de bus zak ik af naar Ermelo; een kleine wereldreis van bijna anderhalf uur, over ruim 25 kilometer. Niets sluit hier aan op iets anders. Hadden we die doorgaande VAD-bus lijn 101 nog maar! Maar dat had ik hierboven al geschreven.

Mijn doel is landgoed Oud-Groevenbeek tussen Ermelo en Putten. Ik had het net over die 25 landgoederen met kasteeltjes langs de Zuiderzeestraatweg. Ook in de omgeving van Putten heb je er een paar. Het gekke is dat we er tijdens onze vakanties in de jaren 60 zelden of nooit gewandeld hebben. We fietsten er langs, langs een grote weg soms, over fietspaden die bestonden uit betonplaten. En wisten niet eens dat er een fraai wandelbos lag naast het beton. Op de fiets zie je niets.

Zo ook met Oud-Groevenbeek. In het Puttense gedeelte ervan kwamen we wel; Natuurbad Klein Zwitserland was hier, en Hotel-Restaurant De Spreng. Dat lag aan de weg, en daar streken we aan het eind van een fietsmiddag wel eens neer op het terras voor een glas gazeuse.

Klein Zwitserland maakte zijn naam niet erg waar (geen besneeuwde bergtoppen; ja, klein was het wel). En ‘natuurbad’ was een eufemisme voor een zwembad met donker, gronderig water zonder chloor, dat vooral in het voorjaar ijs- en ijskoud was. Een graad of 10, 12 hooguit; als je er een duik in nam, riskeerde je een hartstilstand. Op de foto’s van dat zwembad zie je mijn broertje en mij ook niets anders doen dan wat pootjebaaien. Was er verder nog iets te beleven? Mogelijk een lullig terrasje waar je koffie en een gevulde koek kon krijgen, maar zelfs daar ben ik niet zeker van.

Ik stap in Ermelo uit bij blindeninstituut Sonneheerdt, dat er toen ook al was. Ik ben in deze omgeving gek op dingen die er toen ook al waren. Daarachter begint Oud-Groevenbeek. Dat bestaat voor een gedeelte uit heide. Er is een wandelroute uitgezet met informatieborden, ook in braille.

De late namiddagzon zet heide en bos in aangenaam warme, bruine tinten. Op een open plek zie ik een wit sprookjeskasteel, dat niet zo eeuwenoud is als het eruit ziet; het dateert uit de 19e eeuw, net als het watertorentje voor de eigen waterleiding die dit landgoed bezat. Je kunt er nu ‘landgoedsuites’ huren.





De zon duikt weg achter de bomen; laat ik een beetje doorlopen, want straks ben ik mijn lamp en mijn kompas kwijt.

Ik bereik... Hotel De Spreng, dacht ik, hier stond De Spreng toch? Maar nu staat daar het oosters afhaalrestaurant en wokbuffet De Muur; dé Chinees van deze streek, gezien het aantal auto’s op de parkeerplaats. Het is toch bij nader inzien wel degelijk De Spreng, maar dan zeer grondig verbouwd. Ik loop af op de deur, maar keer op mijn schreden terug; het is nog te vroeg om zin te hebben in wok.

Het zwembad is er ook nog, op de plek waar het was. Het is nu een subtropisch zwemparadijs met zonnebanken, jacuzzi’s, discozwemmen, stoombaden, kruidenbaden, sauna, kanovaren, waterfietsen... Klinkt een stuk aantrekkelijker dan waar wij het mee moesten doen op die foto’s uit 1962.

Als je nu ook de luxe ziet in de vakantiehuisjes van Landal De Heihaas! In onze tijd was het als het ware kamperen met een dak boven je hoofd, meer niet. Er stonden wat eenvoudige meubeltjes, er was een potkacheltje, een lavet, een primus en dat was het wel. Ik herinner me ons enthousiasme nog toen er na een aantal jaren ineens een koelkast in de bungalow stond, zodat we tijdens de hondsdagen geen zuurgeworden melk meer hoefden te drinken.

Niks geen radio, flatbeeld-tv, DVD-speler, sauna, zonnebank, WiFi, zithoek, parasol… Maar we misten dat allemaal niet – zeker de dingen niet die toen nog niet uitgevonden waren -  en hadden er de vakanties van ons leven. Ik kan die herinneringen alleen nog ophalen met mijn kleine broertje van inmiddels 54 jaar; de anderen zijn er niet meer.

Terwijl het laatste restje daglicht wegsijpelt door de bomen, loop ik het dorp in. Alles in mijn Veluwereeks begint en eindigt in Putten. Dat zeker niet het mooiste dorp is van de streek. En de levendigheid van een toeristenplaats in de zomer heeft er nu plaatsgemaakt voor de desolaatheid van straten waar geen mens zich na zessen buiten de deur waagt.

Een goeie tip: voordat je je gaat vestigen in de plaats waar je in je jeugd zulke toffe zomervakanties beleefde, moet je er eerst een winteravond doorbrengen. Ook Putten schrap ik nu ineens definitief van mijn lijstje met plaatsen voor na mijn pensioen.

Deze reeks wandelingen op de Veluwe werd gelopen in februari en nog net voor het eind van de astronomische winter gepubliceerd. De lezer heeft er schoon genoeg van, getuige de webstatistieken, maar ik nog niet, dus ik ga in de lente doorgewoon een nieuwe Veluwereeks lopen.

Frans Mensonides
19 maart 2015
Er geweest: dinsdag 18 februari 2015.

Lees het vervolg in de lente >>>










 

© Frans Mensonides, Leiden, 2015