De digitale reiziger (88c)
Confronterend: Mummies! Opnieuw de Hanzelijn (3)


Meisje van Yde, zonder en met gelaatsreconstructie.
Overgenomen uit scriptiepakket van Drents Museum.

< < < < < Lees ook deel 2

De treinreiziger heeft de Hanzelijn een jaar na de opening toch nog in het hart gesloten. Het 50 km lange nieuwe spoortraject tussen Lelystad en Zwolle wordt nu goed gebruikt, zowel de IC-treinen als de Sprinters.

Ik maakte deze winter wat ritten op de Hanzelijn en de uitlopers daarvan, die helemaal reiken tot Amsterdam en Den Haag in het westen en Groningen en Leeuwarden in het noorden. Daarbij stapte ik uit de trein in Grou(w), waar ik het wereldkampioenschap klunen had kunnen zien, Leeuwarden, waar ik het Fries Museum zag (zie de aflevering van FHM’s), Lelystad, waar ik Lely zag, Kampen, waar kerken, poorten en teksten strijden om de blik van de bezoeker, Dronten, waar ik weinig nieuws zag (en ook weinig ouds), Assen, waar de mummies terugkeken, en nog even Almere, waar 's avonds meer te zien is dan overdag.

Dit verhaal verschijnt in 3 afleveringen, maar is zelf feitelijk al deel 4 over de Hanzelijn. In maart 2011 deed ik hem per bus, uit voorpret, in augustus 2012 was ik bij de grote Hanze-buitendienststelling op station Zwolle en in december van dat jaar nam ik de Hanzelijn op de eerste serieuze werkdag na de opening.


Dit is dan deel 3 en laatst. Deze zaterdag, de laatste van februari, reis ik naar Assen voor een tentoonstelling over mummies. Die is in het Drents Museum. In 1994 zag ik in hetzelfde museum ook al een expositie over slechts één mummie: het meisje van Yde.

Dat meisje is nu ook weer van de partij. Zij is een veenlijk; geconserveerd door bepaalde stoffen die in de grond zitten in het veen, en die verhinderen wat lijken vrijwel overal ter wereld doen: snel hun vlees verliezen. Het meisje leefde en stierf rond het begin van de jaartelling. Ze had een klein gebrek: scoliose (ruggengraatvergroeiing) dat wellicht in de ogen van haar stamgenoten een groot bezwaar was. Ze is vermoord. Geofferd, zelfs; zo denken de geleerden. Als straf of juist omdat ze uitverkoren was; we zullen het nooit weten.  

Toen dat gebeurde, had ze nog maar de leeftijd bereikt van 16 jaar. In 1993 heeft men haar gezicht gereconstrueerd met computertechnieken die toen blijkbaar al bestonden. Achter dat veenlijk ging een beeldschone blonde deerne schuil. Ter begeleiding van de tentoonstelling werd een bizarre wedstrijd gehouden. Daardoor heb ik het vermoedelijk twintig jaar onthouden.

Er was namelijk een verkiezing: Miss Veenlijk 1994. Men zocht de ware veenlijk-lookalike. Het meisje dat het meest op het veenlijk zou lijken, won de prijs. Het werd een vrouw die niet alleen blond was, maar ook lichtelijk lichamelijk gehandicapt. Hete tranen schreiend van emotie, nam zij de gladiolen in ontvangst; het stond in alle kranten.

Dit meisje van Yde, en die rare verkiezing, hebben ruim bijgedragen aan mijn Drenthe-stereotypie, die ik in dit stukje omschreef als: ‘Heel erg ‘oer’, heel erg dicht bij de natuur, heel erg dicht bij de oorsprong, heel erg dicht bij de bodem die ons draagt en zal verzwelgen’. Mooi gezegd, al zeg ik het zelf.

Ik verlaat vanmorgen mijn woonwijk, de Leidse Fortuinwijk, met een enigszins bekommerd gemoed. Voor vanmiddag zijn er massale demonstraties aangekondigd tegen de huisvesting van de pedofiel Benno L. in de wijk (zie dit artikel op FHM’s). Gisteren heeft de burgemeester bekend gemaakt dat Benno L. zijn reclasseringsperiode verder op de Apollolaan mag blijven uitzitten, begeleid, beschermd en in de smiezen gehouden door een klein legertje vrijwilligers. Vanmiddag om 17:00 uur wordt er gedemonstreerd, ondanks het samenscholingsverbod. Een massale demonstratie, waartoe is opgeroepen door volkshitser Marcel Groenendijk. Vind ik vanavond bij terugkomst niet minstens al mijn ruiten gesneuveld? Toch blijf ik er niet voor thuis.

De rit naar het noorden gaat toch heerlijk snel met die Hanzelijn. Ik verlaat de Sleutelstad om kwart voor tien, een mooie tijd voor in het weekend, en zal tegen het noenuur al in de hoofdstad van Drenthe arriveren, zonder over te hoeven stappen.

Deze keer grazende konikspaarden in natuurgebied Oostvaardersplassen; beesten die zich niets aantrekken van die langsrazende treinen. Apart, toch, dat natuurgebied; altijd iets anders te zien. De zon schijnt fel (nu nog wél) op stroken rietland in de verte.




Assen, waar ik 3 jaar geleden vergeefs stond te wachten op de bus naar Kamp Westerbork. Deze bescheiden provinciehoofdstad is er qua treinverbindingen toch wel op vooruit gegaan met de invoering van de Hanzelijn. Er is een min of meer kwartierdienst met Groningen en één met Zwolle, steeds met afwisselend stoptreinen en IC’s. De eerste naar Zwolle vertrekt op werkdagen om 5:24 uur, de laatste naar Groningen om 1:37. De Randstad is feitelijk vlak om de hoek, met rijtijden van 2:24 uur naar Den Haag Centraal, 2:23 naar Rotterdam Centraal en 1:47 naar Amsterdam Zuid.

Busverbindingen ook bij de vleet. Qbuzz is het hier, in het hele noorden, net als rond Utrecht. De Assense stadsdienst rijdt op sommige lijnen met de kleine busjes waar de dorpspolitiek van het dubbel zo grote Leiden zo verschrikkelijk op geilt. Verder is de halte bij het station beginpunt van allerlei heel lange, maar ook heel dunne streeklijnen die uitwaaieren tot ver buiten de provinciegrenzen: Drachten, Leeuwarden, Heerenveen, Winschoten, Groningen, Stadskanaal. De meeste bussen rijden eens per uur, en gaan ’s avonds over op twee-uurdienst, of houden er dan helemaal mee op.

De zon is weg. Het is een kille, klamme, winderige, gure, nare dag geworden, weliswaar in de warmste winter aller tijden. Tot verhoging van de sfeer begint het ook nog te plenzen, nu ik net vijf minuten geleden voet op Drentse bodem heb gezet. Ik schuil onder het afdak van het OV-Servicepunt, dat op zaterdag is gesloten. Diverse Drenten sta ik desgevraagd terzijde met advies over bus en trein, waarvoor zij dit gebouwtje hadden willen betreden. Een beetje de omgekeerde wereld; ík ben hier de vreemdeling.



Nee, dit wordt geen fotodag, zie ik, als ik onder druilregen toch maar in de richting van het centrum loop. In 2005 fotografeerde ik dit aardige stadshart onder florissantere weersomstandigheden. Ik ben toch al 48 uur te vroeg in Assen. Maandag worden hier de olympiërs gehuldigd, die beladen met medailles terugkeren uit Sotchi. 

Verregend loop ik Plein Tien binnen, een grote lunchroom, die zich dit hele jaar de nummer-1 mag noemen in Koffie-top-100; een nog grotere eer dan Miss Veenlijk te zijn.

Op een tv-scherm zie ik beelden van rellen, straatschenderijen, waterkanonnen, bebloede koppen, meppende agenten, af- en aanrijdende ambulances, rookwolken uit gebouwen. Jezes Gristes, dit zijn toch hopelijk geen rechtstreekse beelden uit de Fortuinwijk?! Schielijk treed ik naderbij. Nee, nee, gelukkig niet; wat een opluchting; pffff, nee, gelukkig, het is Kiev maar. 

Het is hier druk; dit is een gerenommeerde tent. Ik vind nog net een plekje aan de leestafel. Het populairste broodje heet Plein Tang. Plein Tang in Plein Tien; betekent dat dat 10 als ‘tang’ wordt uitgesproken in het Drents?

Het journaal is afgelopen. Nu vertoont de tv life-beelden van de voorlaatste dag van de Winterspelen. Er is biatlon aan de gang, een spectaculair kijkspel (zeker vergeleken met curling). Langlaufen met een nogal zwaar en massief ogend geweer op de rug, alsof langlaufen zonder dat ding al niet inspannend genoeg is. En dan dat geweer bij een bepaald punt afdoen om er mee te gaan schieten. 

Je komt helemaal uitgewoond aan bij dat schietpunt, je staat nog te shaken van de inspanning, en dan moet je dat geweer zien stil te houden om vijf kleine doelen op een behoorlijk grote afstand te kunnen raken. En je kunt niet minutenlang staan te mikken en te richten, want de klok, die tikt maar door. En als je dan misschiet, moet je voor straf een extra rondje van 150 meter lopen. Twee keer misschieten: twee strafrondjes, etc. Mismoedig doen de slachtoffers dat zware geweer weer om, en gaan die hatelijke rondjes lopen. Biatlon, die sport moet wel uitgevonden zijn door een doorgewinterde sadist.

Oranjesucces zit er niet in, bij biatlon. Maar met langebaanschaatsen heeft Nederland tot dusverre een tweederde meerderheid van alle medailles gewonnen. Het is een soort open Nederlands kampioenschap. Je wordt er gewoon blasé van: wederom een oranjepodium, gááp!

Komt dat nou doordat wij zo verschrikkelijk goed zijn, of is de rest van de wereld zo verschrikkelijk slecht? De Russen hebben het thuisvoordeel niet kunnen uitbuiten. Logisch, want dat bestaat ook niet in schaatsen: ijs is overal ter wereld glad. De Amerikanen kwamen met de verkeerde schaatspakken, de Noren met de verkeerde instelling. Aan de 10 kilometer wilden ze niet eens meer deelnemen. Nederland zou toch wel weer één, twee en drie worden. Defaitisme dat helemaal in strijd is met de olympische gedachte. Ze hadden op z’n minst toch nog een poging kunnen wagen om de bijna bejaarde Bob de Jong zijn bronzen medaille te ontroven.

Vandaag staan de finales van de achtervolging voor landenteams op het programma. Dat onderdeel heeft voor het buitenland als voordeel dat er in ieder geval een zilveren en een bronzen medaille te verdienen zijn. Een geheel Nederlands podium is bij dit nummer niet mogelijk, daar elk land maar één team mag inschrijven. Gisteren heb ik gekeken naar de voorrondes; een beschamende vertoning. De Nederlanders maakten er een ontspannen trainingsritje van, maar keken hun tegenstanders toch na anderhalve ronde al in de rug.

Er is in het buitenland een hoop kinnesinne en jalousie op de Nederlandse suprematie, maar dat vind ik een beetje flauw. Er gaan nu stemmen op voor allerlei rare maatregelen om de schaatssport internationaal aantrekkelijker te maken: massastart, de baan korter maken. Maar hij is dan ook voor Nederlanders korter, en er is geen enkele garantie dat er ook dan weer niet een Nederlander als eerste aan de meet zal zijn. Al die buitenlanders moeten de komende vier jaar maar iets harder trainen, denk ik. Of een keer een stage lopen in Heerenveen, of zo.

Goed, ik begeef me nu naar de mummies, in het Drents Museum. Er staan er 60, in alle soorten, maten en standen; dode mensen en ook dieren. Mummies vallen in twee groepen uiteen. De eerste bestaat uit degenen die bewust door mensenhand gemummificeerd zijn, zoals mummies uit de Egyptische oudheid, of opgezette dieren. De tweede bestaat uit de mummies die vanzelf ontstaan zijn op plekken met een bijzondere samenstelling van lucht en bodem, zoals het Meisje van Yde.


Aan het begin van de tentoonstelling staat een waarschuwing. Mummies zijn spannend en zelfs confronterend, om niet te zeggen: controversieel. Deze tentoonstelling is opgezet met respect voor de doden. Maar mummies lijken wel erg veel ons, echte, nog niet gestorven mensen.

Ja, dat haalt je allemaal de koekoek; daar komen de mensen toch juist op áf, op een middagje lekker griezelen? Confronterend? We gaan allemaal een keer dood, en staan misschien over 2000 jaar ook te pronk in een museum. Maar dat weet je ook als je de mummietentoonstelling overslaat. Die mummies zijn niet veel confronterender dan grafzerken, schoorsteenpijpen van crematoria, mausolea, knekelputten, plus standbeelden en vergeelde foto’s van mensen die ook al heel lang dood zijn.

Maar het gaat de museumdirectie vooral om de kwetsbare kinderziel. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders, of ze dit hun kinderen willen aandoen: deze tentoonstelling bekijken. Maar ga nou nog eens terug, bij de ingang van de tentoonstellingszaal, na je kinderen een middagje mummies beloofd te hebben; dat kun je echt niet verkopen!

Ik zie nergens huilende, paniekerige, brakende of wegrennende kinderen. Zijn kinderen van tegenwoordig überhaupt nog wel ergens door te choqueren? Wel zijn ze opvallend rustig en bedaard, valt me op. ‘Kan dat nu nog steeds?’, fluistert een meisje, wijzend op een gemummificeerde foetus. Als ze voortijdig doodgaan bedoelt: ja, dat kan nog steeds. ‘Ja hoor’, zegt haar oudere broer, ‘dan worden ze helemaal binnenstebuiten gekeerd!’

Even verder twee geïmponeerde meisjes bij het Paar van Weerdinge, twee gemummificeerde mannen: zwagers, compagnons, strijdmakkers of billenmaatjes, die in 1904 gevonden zijn. De piemels van die twee mummies waren zichtbaar, wat een professor indertijd deed verzuchten: ‘Een minder kiesch voorkomen om aan alle jonge meisjes te laten kijken’.

Je mag de mummies niet fotograferen; daarvan zouden ze kunnen schrikken. Ze zijn banger voor ons, levenden, dan wij voor hen. Vroeger werden die Egyptische exemplaren wel vermalen tot poedertjes die een lang leven garandeerden; die mummies hadden immers ook millennia overleefd? Van die vieze, groezelige poedertjes werden de mensen dan juist ziek, vrees ik.

Veel informatie wordt hier gegeven over het fenomeen: mummie. Sensatiezucht heeft niet voorop gestaan bij de samenstellers van de tentoonstelling, maar zal de bezoekerscijfers wel opkrikken. Ik ga niet alles samenvatten. Nog tot 31 augustus 2014 kun je terecht in de Drentse Hoofdstad om het te zien.

Het Drents Museum herbergt momenteel ook een aardige schilderijententoonstelling over het museum zelf.  Die is verzorgd door het Drents Schildergenootschap, dat dit jaar 60 jaar bestaat. Op een schilderij zie ik twee kinderen naar die gigantische mammoet kijken, waarnaar ik vijf minuten geleden zelf nog stond te kijken. Eens hebben de Drenten hun stukje aarde moeten delen met deze monsters, met hun waanzinnige, gekrulde slagtanden. Die beesten waren gelukkig geen vleeseters.

Ook de twee makkers van Weerdinge en het meisje van Yde keren terug in deze tentoonstelling over een museum in datzelfde museum; aardig gevonden!

Het drenst nog steeds een beetje als ik het museum uit kom. Op deze verregende dag blijf ik zitten met een stuk middag. Wat te doen? Ik besluit bus 21 naar Emmen te pakken, en daarvandaan terug te keren naar Leiden. Ik reis vandaag op een Kruitvat-kaartje; overal in den lande kan ik in of uit de trein stappen.

Lijn 21 verzorgt een rechtstreekse verbinding tussen de twee grootste nederzettingen van Drenthe. Je kunt van Assen ook in Emmen komen met lijn 110 naar Winschoten, en dan overstappen in Gieten op lijn 300. Mijn bus is niet erg druk; ik kan breeduit zitten, twee stoelen in beslag nemen, mijn jas op twee andere leggen, en mijn tas weer op een vijfde. Gedurende de rit van bijna een uur zal de bus 52 tussenhaltes passeren. Slechts bij 5 daarvan wordt gestopt. Het maximale aantal medepassagiers dat ik zal hebben, bedraagt 2.

 

Foto rechts overgenomen van Wikipedia, Bartje

 

In Rolde, een van de eerste dorpen die we aandoen op onze 44 km lange weg van Assen naar Emmen, is het Streekmuseum Het Dorp van Bartje gevestigd. Bartje, in Assen vereeuwigd in de buurt van het Drents Museum, levert ook een ruime bijdrage aan mijn oerbeeld van Drenthe. Hij is de hoofdfiguur uit de boeken van Anne de Vries (1904-1964) die in deze contreien opgroeide.

Nationale roem kreeg Bartje pas door de legendarische gelijknamige tv-serie, die werd uitgezonden in de winter van 1972 op 1973.
-‘Ik bid niet veur brune boon’n!’
-‘Verduld, jong’n, dan kriege veur de boks mette klabatse!’ 
Iedereen zei dat; het werden legendarische woorden. Letterlijk iedereen, jong en oud, keek ook naar die serie; die haalde kijkcijfers waarvan geen enkele tv-zender tegenwoordig nog zou durven dromen.

Deze serie vol armoede, vol volgzame berusting daarin, vol opstandigheid ook daarover, werd gemaakt door de befaamde regisseur Willy van Hemert. Hij liet de rollen spelen door amateur-acteurs die écht Drents spraken. De serie werd ondertiteld.

De zomer daarop werd Drenthe overspoeld met toeristen, die wel wat sipjes keken toen ze de wereld van Bartje daar niet meer aantroffen: het Armhoes, de Lange Jammer. De serie speelde in beroerde goeie oude tijden; aan het begin van de 20ste eeuw. Maar het spel was zo levensecht, dat men het gevoel had, naar een documentaire te kijken. Knap, hoe hij dat deed, van Hemert. Regelmatig dolf hij een oude streekroman op uit de bibliotheek, blies het stof eraf en maakte er een pakkende tv-serie van, waarvan we nu kunnen zeggen: ‘Zo worden ze niet meer gemaakt!’

Ik ga daar eens heen, naar Rolde, van de zomer, of van een volgende zomer; desnoods over tien jaar. Zulke uitstapjes blijven vaak lang bij plannen, maar komen er uiteindelijk toch wel van, als ik tijd van leven heb.

Bij Hotel Erkelens kun je eten en slapen, net als bij veel andere hotels in dees’ wereld. De bus vervolgt zijn weg langs lange, licht slingerende, beboomde wegen, langs weilanden met paarden waaruit klamme nevel begint op te stijgen (uit de weilanden, niet uit de paarden; laat ik s.v.p. duidelijk zijn over zo’n detail), langs kleine dorpen met een brink en oude kerkjes. De gepasseerde dorpen heten achtereenvolgens: Deurze, Rolde dus, Nooitgedacht, Grolloo, Schoonloo, De Kiel, Schoonoord, Noord Sleen, Sleen en Erm. Ik bedenk dat ik in dit stukje over de Hanzelijn daarvan wel erg ver afdwaal; zowel in kilometers als in onderwerpskeuze. Het zij zo.



Ik meen ergens een bordje Tramweg te zien in het voorbijgaan, maar dat kan ik me moeilijk voorstellen. Ergens bij een lekke abri stapt mijn laatste medepassagier uit. Uit balorigheid ga ik nu ook maar eens een selfie maken. Dat valt nog om de drommel niet mee; je hebt dan een houding als van een tandarts die in zijn eigen gebit probeert te boren, en staat dan ook op de foto als een boer met kiespijn. Dit wordt helemaal niks; de ene keer sta ik er half op, de andere keer te donker tegen de achtergrond van het raam, de derde keer alsof ik zelf een veenlijk was, de vierde keer met een benepen gelaatsuitdrukking, alsof ik bang ben dat de medepassagiers die ik niet heb, mijn portemonnee zullen rollen. Die hierboven zijn nog de beste pogingen uit een serie van 29.

Kwart over vijf; die demonstratie in de Fortuinwijk moet nu in volle gang zijn.

Mijn broertje uit Den Haag belt op, met de mededeling dat Nederland goud heeft gewonnen bij de ploegenachtervolging; zowel de mannen als de vrouwen. Nou, nou, wat een verrassing! Ik vraag of hij even op TV West wil kijken, of de zaak al uit de hand loopt in Leiden. Dat is niet het geval. De demonstratie heeft een veel minder massaal karakter dan verwacht. Bovendien moeten ze buiten de wijk om, gezien het samenscholingsverbod.

Die Groenendijk beweert, heel Leiden te vertegenwoordigen, maar hij heeft mij niet gevraagd of hij namens mij mocht spreken. En ik zit nog wel op twee handdrukken van deze BL (Beroemde Leidenaar). Ik ken iemand die hem kent. Die zegt dat Groenendijk slechts één, of hooguit anderhalve hersencel bezit. Maar dat heb ik dus maar van horen zeggen.




We bereiken Emmen. Ik stap over op de Vechtdallijn. De stoptrein staat gereed, die me in ruim een uur in Zwolle zal brengen. Deze GTW-treinen van Arriva, dat is toch een klasse beter dan dat puffende NS-Plan-V-tje, waarin ik in 2011 deze rit maakte. Waar NS zijn hielen licht, wordt alles beter. Voor de rit met deze non-NS trein mag ik mijn Kruitvat-kaartje ook nog gewoon stempelen i.p.v. chippen.

Toch maar weer met NS over de Hanzelijn. Ik stap uit in Almere, waar ik iets wil eten. Het hart van Almere maakt een betere indruk dan dat van Lelystad; het heeft smoel (althans bij donker gezien). Silhouetten van jongeren zwermen over een fel oranje verlichte trap waarvan de treden naar nergens voeren. Bijzonder, vind ik; heel origineel. Maar een lezer zal me schrijven dat ze het hebben afgekeken van net zo’n trap op het Time Square in New York. Hoe bereisder je bent, hoe minder vaak je nog iets nieuws ziet.

Aanvankelijk kan ik de horeca niet vinden. Dan beland ik op een pleintje dat een waar Las Vegas is; behalve eten, kun je er ook gokken en wie weet wat nog meer doen. Ik besluit dat ik geen honger heb. Die is me eigenlijk al vergaan toen ik bij die mummies las over dat gemalen mummiepoeder, en ook toen die ene mummie die ik bekeek, terugkeek; ik zag het duidelijk. Ik ga dan in Leiden straks wel een pannenkoek eten, of zoiets.

Slot, dan toch nog onverwachts, van dit triptiek over de Hanzelijn. Mijn eerdere scepsis over dit project ten spijt, kan ik niet anders zeggen dan dat de lijn een succes geworden is; het eraan uitgegeven bedrag met 9 nullen beslist waard, zo luidt de mening van

Frans Mensonides
16 maart 2014
Er geweest: zaterdag 22 februari 2014




© Frans Mensonides, Leiden, 2014