Uyt d'oude modem (30)
Oant sjen, hete Friese 7-stedentocht (2003)


De oude modem waarmee deze website t/m 2003 werd geüpload

‘Klinnggg! piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep… kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt  … kchchchchcttttt … … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg …
tüdelüdelüüü .. kcht-kcht-kcht’. Zo ging het ongeveer, toch? 

Dit is een aflevering in de reeks: ‘Uyt d’oude modem’, met stukjes uit de tijd dat mijn site nog geüpload en meestal ook bekeken werd via de telefoonkabel, met tussenkomst van een modem. Aan de onderkant van deze pagina een overzicht van alle eerder verschenen afleveringen van ‘Uyt d’oude modem’. 

In deze aflevering een verslag van een reis door Friesland, met wat daar Iepenbier Ferfier heet, waarbij ik 7 van de 11 Friese steden aandeed. Ik wandelde in Sleat, Boalsert en Drylts, passeerde Hylpen en Warkum per bus en Snits per trein, en zette uiteindelijk voet aan de grond in Ljouwert. Het was een tropische dag in de kokendhete zomer van 2003.

Bij dit plaatjesloze verhaal uit ’03 heb ik alsnog foto’s toegevoegd. Sommige daarvan zijn gepikt uit de Wikipedia, anderen komen uit mijn eigen rijke archief met ca. 16.000 jpg’s.


 

Wadloper in Franeker. Archieffoto 2001


“Elfstedentocht per wadloper” was de kop van een artikel in de Volkskrant van zaterdag 29 maart 2003. De schrijver, Kees Volkers, had 15 dagen eerder per openbaar vervoer een rondje gemaakt langs alle 11 Friese steden. Al 5 uur en 5 minuten na vertrek van station Leeuwarden was hij bij het uitgangspunt teruggekeerd. Een opmerkelijke prestatie, maar er moet wel bij aangetekend worden dat Volkers niet in elke stad is uitgestapt. Hij is Sloten en Bolsward per bus voorbijgereden, zag Hindeloopen, Workum, IJlst en Franeker alleen vanuit de trein, en beperkte zich in de andere steden tot een haastige overstap.

Een lezer deed me het krantenartikel toekomen, misschien opdat ik er exempel aan zou nemen: het stuk is veel bondiger dan wat ik doorgaans produceer. De journalist raast werkelijk met zevenmijlslaarzen door het apartje onder onze provinciën.

Ik ga vandaag een zevenstedentocht ondernemen, en drie oorden bezoeken waar Volkers alleen maar langsheen gesneld is, namelijk Sloten, Bolsward en IJlst. Met “vandaag” bedoel ik dinsdag 12 augustus 2003, de zoveelste dag van een hittegolf die maar niet wil overgaan. Het zal de laatste reisdag worden die beschreven staat in het magazine REFLEXXIONZZ!, en waar kan ik hem beter doorbrengen dan in het Heitelân?

32

Busstation Hoogeveen, verlaten tijdens een staking. Archieffoto 2018

De trein raast op volle snelheid door station Heerenveen heen, tot mijn schrik, maar het blijkt station Heerenveen-IJsstadion, alleen geopend bij schaatsevenementen. Een paar kilometer verder stoppen we dan toch echt in de eerste stad van mijn stedentocht. Tenminste, dat is Heerenveen in mijn belevenis, al behoort hij niet tot het klassieke rijtje van 11, en zien de Friezen het meer als een uit zijn krachten gegroeid dorp. Hetzelfde geldt voor Drachten, de tweede stad van de provincie, en toch geen stad. Hoe lang kun je een plaats het ontbreken van privilegiën achterna blijven dragen? Almere noem je toch ook geen dorp??

Ik stap over op een blauwe NoordNed-bus met blauwe banken; lijn 41. We vertrekken met zes man aan boord, het maximale aantal passagiers dat ik vandaag tegelijk in een bus zal zien zitten. De middelbare scholieren, die het streekvervoer op het platteland bestaansrecht geven, zijn deze week nog met vakantie. Vanaf volgende week maandag komen de College-liners weer op de weg.

De bus is niet nieuw meer, en de motor produceert schrapende en schurende geluiden. We hebben er een flink tempo in, en minderen geen vaart bij verkeersdrempels waaraan ook Friese dorpen rijk blijken te zijn.

Mijn eerste etappe voert naar Sloten, stad twee, en meteen de Friese stad waarvan de bereikbaarheid per OV het meest problematisch is. Er voert slechts één buslijn doorheen, lijn 44, Spannenburg - Bolsward; een uurdienstje. Deze bijna 50 kilometer lange lijn is een curiosum, in die zin dat hij geen enkel spoorwegstation op zijn route heeft. Je moet als treinreiziger dus altijd overstappen om in Sloten te komen; dat kan in Spannenburg en Sondel.

Hoe heet zal het worden, vandaag? Op de Markt, de Merk liever, van Joure wijst een digitale thermometer 32º Celsius; nu al, rond het noenuur - een woord dat je nergens anders leest dan op deze site.

We naderen Spannenburg. “Dat is geen dorp, maar een overstappunt voor streekbussen aan de voet van een verkeersbrug en een hoge zendmast”, schrijft Volkers, die mij is voorgegaan naar deze afgelegen streek. Hij heeft het juist gezien, maar vergeet het Prinses Margrietkanaal te noemen, een kaarsrechte vaargeul met motorjachten en zeilboten tot waar het oog reikt. De brug over dit kanaal zal per etmaal langer open staan dan dicht zitten. Ook wij moeten ervoor wachten, met uitzicht op dat busstation aan de overkant. Onderwijl zit ik te bedenken: wat bèn ik eigenlijk voor Fries? Ik kan geeneens zeilen, noch schaatsen, noch kaatsen, noch fierljeppen, noch Fries spreken.

Kroketten

Stadhuis Museum Sloten
Foto: Udo Ockema, Overgenomen van Wikipedia, Sloten (Friesland)

Ik stap over op de al genoemde lijn 44 naar Bolsward, passeer vijf minuten later het plaatsnaambord Sleat / Sloten en stap uit aan de rand van de oude stad. Er staat een kunstzinnige, wat magere abri met een scheef dak en scheve ijzeren steunbalken. Het geval is eerder mooi dan doelmatig, en zal weinig beschutting bieden bij weersomstandigheden die zich vandaag gelukkig niet voordoen.

Sloten is de kleinste van de elf Friese steden. Het meet 200 meter in doorsnee, heeft een omtrek van niet veel meer dan een kilometer en een oppervlakte van hoogstens 6 hectaren. Als je de omgeving in ogenschouw neemt, vraag je je af, wat de Friezen überhaupt bezield heeft om hier een stad te bouwen. Maar een ANWB-bord geeft toelichting: het lag, en ligt aan de Ee, die de Zuiderzee verbond met het Slotermeer, en wel op het punt waar die Ee een belangrijke landweg kruiste. Stadsrechten in 1250, etc. etc.; alle stedenverhalen op dat soort borden zijn toch in grote lijnen gelijk.

Sloten blijkt een sympathiek stadje met goed geconserveerde speelgoedhuisjes en smalle stegen waarin je geen spagaat kunt maken (althans: niet in de breedterichting). De wal geeft uitzicht op in beginsel groene weiden die momenteel neigen naar strogeel.

Op een stoep in een straatje zit een ongeveer 60-jarige vrouw temidden van een uitdragerij: ondergoed, shirts, spijkerbroeken, zelfgemaakte kettingen, idem broches, en tot slot een heiligenbeeld om uit de toon te vallen bij de rest van de collectie. De spijkerbroeken kosten slechts € 2 per stuk; geen geld, maar kopers vindt zij vandaag niet. Je wilt zo’n ding toch even passen, en daar er geen Portocabin aanwezig is met de aanduiding “Paskamer” erboven, neem ik aan, dat dat op straat moet geschieden. De vrouw zit daar maar, en doet weinig moeite haar boeltje aan te prijzen.

Even verder loop ik langs de Ee, die 8 eeuwen na de stichting van Sloten vooral in gebruik is bij watersporters. Ik zie jachten als vliegdekschepen, met opvarenden die - het valt me vaker op - allen knap chagrijnig en blasé om zich heen kijken. Misschien valt al dat varen tegen, als je geen echt zeemansbloed hebt, en bestaat de enige lol van zo’n jacht in het feit dat je het toch maar kunt kopen - en het dan maar doet, ook. Dan moet je er ook mee varen.


Sloten, Dubbelstraat.
Foto: Ben Bender. Overgenomen van Wikipedia, Sloten (Friesland)

Sloten vereist een wandeling van slechts 20 minuten om elk hoekje ervan te zien. Ik strijk neer op het aan een gracht gelegen terras van De Zeven Wouden, en bestel nog één keer de REFLEXXIONZZ!-standaardlunch: twee kroketten met brood, bij een meisje dat dit voorjaar is overgegaan van 4 naar 5 HAVO. Dat vermoed ik; ik vraag het haar niet; daar is ze veel te druk voor. Ze runt het overvolle terras samen met een klasgenoot. “We zijn maar met zijn tweeën”, hoor ik beiden in de loop van drie kwartier een keer of 60 roepen tegen ongeduldige klanten. De baas van het spul is afwezig en vaart vermoedelijk op zo’n mooie boot.

“Waren het nou twee kroketten met brood, of twee maal twee kroketten met brood?”, vraagt me het meiske. Nee, één maal twee kroketten, antwoord ik vermoeid. Denkt ze misschien dat ik, met die hitte, als een uitgehongerde wolf op haar terras ben neergeploft?

“De kroketten in het restaurant / zijn aan de kleine kant”, zoals Vaandrager ooit dichtte; ik citeer het om aan te tonen dat ook het gewone, het alledaagse, het begrijpelijke kan doorgaan voor poëzie. Vaandrager was eens een bekende Rotterdamse dichter, zoals Deelder dat nu is. Er was vast niemand die tegen hem durfde te zeggen: “het gaat maar over kroketten; het is geen literatuur.”

Er komen er twee, geen zes; het valt me mee. Ik vermaal ze; mijn kroketten. Aan mijn tafeltje is, na beleefde plichtplegingen, en na uitvoerig gewezen te hebben op ruimtegebrek, een Duits gezin van varensgasten neergestreken. Twee dochters van 8 en 6 lentes jengelen om een ijsje. De oudste krijgt van vader wat kleingeld in de handen gedrukt, “ga het maar halen”. De dochter weifelt. Pappa moet maar even meegaan. Als ze haar nu eens niet begrijpen? “Zeg maar gewoon Eis”, raadt de vader, lui, “in het Nederlands zal dat vast wel ongeveer hetzelfde zijn.”

Hij is dichter bij de waarheid dan hij zelf denkt. De meeste Nederlands spreken “ijs” tegenwoordig uit als ays. Een kennis klaagde er laatst over. “Die kinderen papagaaien het van elkaar na op school. Niemand kan nog een fatsoenlijke ei uitspreken. Rayswaykseplayn! Afgrijselijk.”
“Ik kan best wel een ay zeggen, hoor pap”, mengde zijn dochter zich in het gesprek.

Ik neem altijd met gemengde gevoelens aan zo’n discussie deel. Ook ik ben geneigd, de teloorgang van de ei te zien als een teken van de ondergang der beschaving, en het met rasse schreden naderen van een nieuw rampjaar. Maar als je, zoals ik, wel eens college hebt gelopen in taalkunde, moet je tegenwerpen dat klanken nu eenmaal veranderen. De ei is in de 16e eeuw ontstaan, volgens de meest gangbare theorieën; de lange ij uit een lange ie, en de korte uit … inderdaad: een ay (‘Rieswiekseplayn’). Er is geen enkele reden waarom de ei in de 21ste eeuw niet zou kunnen verdwijnen.

Kent het Fries ook dergelijke discussies? Of is men al blij dat er nog mensen zijn, die het spreken willen?

De dochters keren terug, zonder ijs. “U heeft ons Euro’s gegeven. [pruil, pruil] We moeten toch Nederlands geld hebben?”

Vader begint aan een monetaire uiteenzetting. Inmiddels heb ik aan de twee pubers die hier de toeristen spijzigen en laven, al drie keer gevraagd of ik mocht betalen. Na een half uur leg ik het geld maar gepast neer op tafel.

De tijd die ik had willen besteden in het museum Stedhûs Sleat, is grotendeels opgesoupeerd door dit horecale gedoe. Het is toch geen museumweer. In plaats daarvan maak ik nog maar een tweede rondje door de stad. De vrouw in de uitstalling heeft nog steeds geen klandizie.

Bij de waterpoort die ik de eerste keer over het hoofd heb gezien, staat een schandpaal. De Duitse vader wordt er door zijn vrouw in vastgeklonken, tot hilariteit van de twee meisjes. Ik zou er gaarne sommige horecaondernemers in klem zien zitten. Met consumpties die twee keer zo duur zijn als wat je ervoor zou willen betalen, en met twee keer zo weinig bedienend personeel als noodzakelijk is, worden die mensen veel te snel rijk naar mijn zin. Waar blijft de oproep van de Consumentenbond tot een staking? Allemaal eens een zomer lang op pad zoals vroeger, met een thermoskan vol koffie, een veldfles vol grenadine en met de bammetjes in een aloud vetvrij boterhammenzakje; dat zal ze leren! Buitenlandse toeristen zijn verplicht tot deelname, op straffe van ogenblikkelijke uitwijzing.

 

34

 

Links: Noordnet-bus naar Buitendienst. Foto: Spoorjan Overgenomen van Wikipedia, NoordNet
Rechts: Noordnet-bus naar Dokkum, archieffoto 1999

Oant Sjen, staat te lezen aan het eind van de bebouwde kon van Sloten. Ik zit opnieuw in een bus, een nieuwe deze keer, met donkerblauwe zetels. Het is heet, godgeslagen heet, zoals mijn grootmoeder altijd zei. ‘Godgeslagen’ hoort bij ‘heet’, voor mijn gevoel. Het aantrekkelijkste plekje in de bus, de achterbank onder het geopende dak, wordt ingenomen door een jongeman die zich er als het ware over heeft laten uitvloeien.

Voorbij Sondel verschijnen er bossen aan de horizon die je in deze grazige provincie niet verwacht. Dit hoekje van Friesland, het Gaasterland, is tijdens de ijstijden ontstaan uit het keileem dat ook al ter sprake kwam bij ons bezoek aan Schokland. Hoe dan de rest ontstaan is, moet ik schuldig blijven.

De jongen op de achterbank stapt uit, en ik neem zijn plaats in. Ik ben de laatste passagier; er stapt voorlopig ook niemand meer in, en ik breng kilometer na kilometer door in een 15 meter lange taxi. Het wordt heter en heter, alle records van 1983 en 1976 gaan er vandaag aan; je moet wel hartstikke gek zijn om de hele dag in een bus te gaan zitten. Ik leun tegen het zijraam, waardoor soms nog een vleugje frisse lucht binnenwaait. Mijn uitzicht wordt belemmerd door een blauwe bol en witte strepen; het spiegelbeeld van het NoordNed-logo dat op de zijkant van de bus staat afgebeeld.

Bonk! Ik moet even weggedommeld zijn, maar stoot nu mijn hoofd tegen het raam. De bus moest diep de berm in voor een wegbreed landbouwvoertuig, een onbeschrijflijk gecompliceerd apparaat als uit een SciFi-film, met tentakels vol roterende zijarmen. Ik kijk op mijn horloge. Zijn we al bijna in Boalsert? Nee, nee, helaas, ik ben slechts één à twee minuten buiten bewustzijn geweest.

Een bus komt ons tegemoet, net zo’n bus als waar ik in zit, ook met één passagier erin. Het is, o schrik, mijn dubbelganger, ook bezig aan zijn zwanenzang als reisschrijver, natuurlijk; hij heeft besloten, eerst Bolsward te doen en Sloten voor het laatst te bewaren - of droom ik weer?

We stoppen. Op het asfalt voor ons doemen witte zeilen op. Ik zie ze van links naar rechts over de weg trekken; luchtspiegeling op zijn Fries. Rood-witte hekken klappen de hemel in; we mogen verder.

Galamadammen, zie ik op een groot restaurant staan. Galamadammen, het klinkt als een Friese godslastering, maar was daar niet iets mee? Een anekdote over mijn vader? Mijn moeder heeft ooit iets verteld over de Galamadammen. Ik bel naar huis. “Ik zit nu bij de Galamadammen. Was daar niet iets mee? Iets wat ik zou kunnen opschrijven voor de lezers?”
“Nee, nee, niet dat ik weet…”
“Iets met vader? Dat hij daar ging schaatsen, of zeilen? Je hebt zoiets wel eens verteld.”
“Nee, nee, ik heb die naam misschien wel eens genoemd, omdat het zo’n typische naam is; Galamadammen, met al die a’s. Maar ik weet er verder niets over. Er is trouwens een envelop voor je gekomen van [naam]. “

Had ik nou maar niet gebeld; nu zit ik de hele verdere dag aan die envelop te denken. Daar zit iets belangrijks in. Ik kan hem pas over een uur of 9 openritsen. Onrust en nervositeit nemen bezit van me; net het laatste wat ik kan gebruiken in die pesthitte. Ik kan mijn moeder nog een keer bellen, om te vragen of zij hem even openmaakt en de inhoud voor me samenvat. Maar na enig zelfoverleg prefereer ik te wachten tot vanavond. En ik vertel lekker niet waar het over gaat.

Een digitale thermometer wijst 34; hallekidee! Koudum heet dit dorp. Warmum, denk ik, melig. Ik word verlost uit mijn isolement door een horde van drie reizigers, die plotseling de bus komt binnenstuiven, bij een halte tegenover een krotteus wit herenhuis, dat beklad is met verf, en voorzien is van borden over onbewoonbaarheid. Al die details. Ik heb onlangs - niet al te vlot, na 6,5 jaar - een belangrijke waarheid ontdekt over OV-reisverhalen. Die worden des te boeiender naarmate je minder schrijft over ritten in treinen, trams, metro’s en bussen.

In Koudum blijk ik een allegorische optocht gemist te hebben, die enkele dagen geleden heeft plaatsgegrepen. Even later negeert de bus een ANWB-wegwijzer naar Hindeloopen (2km), een Friese stad die we dus niet kunnen bijschrijven op ons conto. Workum, stad drie, wordt wel aangedaan, zij het dat de bus niet door het centrum rijdt, en ook niet langs het station.



Hindeloopen. Archieffoto 1999

Een vrouw die een paar bankjes voor me zit, maakt van de busrit gebruik om heur haar te fatsoeneren. Ze leest haar manen bijeen tot een knot, die ze vervolgens vastklemt in een soort wolfsklem, een plomp, onelegant gevaarte, dat zijn tanden laat blikkeren naar een ieder die zich achter haar bevindt. Je ziet er veel, dit jaar. Ze besparen de dragers een face-lift; de hele rimpelboel boven de wenkbrauwen wordt strakgetrokken door dat waanzinnige martelwerktuig.

Ik kijk weer naar buiten. “Het ongerepte Friese land: groene weiden met verspreid liggende boerderijen, zilveren waterlinten en dromerige dorpjes met eeuwenoude kerktorens. Het lijkt of hier de tijd heeft stilgestaan”. Het is terecht, dat Volkers het opmerkt.

We rijden een bebouwde kom binnen; Bolsward, stad vier, eindelijk thuis!

36

Stadhuis Bolsward, archieffoto 2011

Bolsward is een grotere stad dan Sloten, maar niet noodzakelijkerwijze een mooiere. Onder toenemende neerslachtigheid heb ik de vestingwal belopen en een enorme kerk gerond, waaruit tot bespiegeling stemmende orgelmuziek de straat op woei. Waarom drukt dit stadje me zo terneer? Het kan de warmte zijn. Het kan het tijdstip van de dag zijn, de middag die over zijn hoogtepunt heen is, en straks zal verglijden naar de avond. Ik heb het vaker rond deze tijd; gisteren nog, op kantoor; ik dacht toen dat het aan het werk lag.

Het zou ook kunnen komen door het feit dat mijn voorzaten hier gewoond hebben, de eersten der Mensonidessen. Zomer en winter, herfst en lente; een leven lang: hoe hebben zij het uitgehouden in dit ellendige gat? En waarom moesten ze perse een naam kiezen die niemand kan spellen en onthouden? Het is de schuld van mijn bet-bet-bet-bet-bet-bet-bet-bet- betovergrootvader, die in deze stad 400 jaar geleden rector was van de Latijnse School. Hij heette gewoon maar Sybrant Minnes, maar veranderde zijn naam in Sijbrandus Mensonis. Een paar generaties later bedacht iemand, dat Mensonides nóg sjieker was dan Mensonis.

We zijn nog een keer bijna uitgestorven, wij Mensonidessen, net zoals de hele mensheid ook eens bijna uitgestorven schijnt te zijn. Er waren geen mannelijke Mensonidessen meer, wat in genealogisch opzicht veel erger is dan het ontbreken van huwbare dochters. Die had je nog wel. Idske Mensonides (1734-1771), huwde in 1755 te Schettens met Jan Sjoerds, zoon van Sjoerd Tjeerds, en bewerkstelligde op een of andere manier dat haar kinderen Mensonides als achternaam kregen, en niet, zoals je zou verwachten, Jans. Zij baarde drie zonen. Daarmee werd zij de stammoeder van alle thans nog levende Mensonidessen. Een heel bijzondere familie, met een stammoeder in plaats van een stamvader; us mem.

De mensheid als geheel heeft volgens sommige genetici ook een aartsmoeder, één vrouwelijke voorzaat van wie wij allen met zijn zesmiljarden directe afstammelingen zijn. Anderen denken van niet. Als het zo is, dan zijn we allemaal familie, en is het zich laten voorstaan op afkomst nog onzinniger dan voorheen. Die Eva moet trouwens wel een ontstellende bitch geweest zijn, te oordelen naar de eigenschappen van haar nazaten. Had ze niet beter in de wieg gesmoord kunnen worden, en zo ja, waren er dan via een omweg toch nog zesmiljard mensen geweest, waaronder Mensonidessen?

Ruïne van de Broerekerk, archieffoto 2011

Ik voel nu ineens grote, zwarte bellen van onbehagen in me opwellen. Kan die envelop nog uitkomst brengen, of zal ik die maar ongelezen in het vuur werpen? Ondanks alles blijf ik registreren en boekstaven, nog scherper dan voorheen: de supermarkt van Poiesz, ook een naam met spellingsproblemen; de thermometer in een zijstraatje die tot 36º Celsius is geklommen; de Broerekerk die in 1980 is afgefikt, waarna de resten gerestaureerd zijn. De kerk, aangenaam luchtig nu, doet dienst als monument-van-een-monument; de bezoeker wordt gewaarschuwd voor vallend gesteente.

Meer recht deed ik Bolsward in dit verhaal uit 2011, Waar de stenen mijn naam fluisteren.

 Ik neem plaats op een groot terras met een vlottere bediening dan in Sloten, bestel een koel glas gazeuse en laat mijn blik een poosje rusten op het enige in Bolsward wat me aanstaat; het mooie raadhuis met zijn speeltoren. Dit helpt. Mijn zwartgallige stemming zakt. Al over; het is al over.

Ik zou hier heel wat nuttiger en boeiender dingen kunnen doen dan op dat terras te zitten en me te laten bijschenken. Ik zou die Latijnse school kunnen bekijken, als ik wist waar die precies was, en of hij er nog stond. Ik zou de Bargepels kunnen bezoeken, de hoeve waar mijn oud-oud-oud-achter-achterooms de melkveehouder hebben uitgehangen, als ik wist waar die precies… - dit tripje is slecht voorbereid. Ik zou 3 kilometer kunnen lopen naar het vlekje Longerhouw, aanbellen bij de pastorie, mij bekend maken als drager van een naam die hier wellicht nog deuren opent, en vragen of ik de klokkentoren zou mogen zien. Haie Mensonides, de vader van onze stammoeder, was in Longerhouw ooit dorp richter, ontfanger en kerkvoogt, vermoedelijk omdat hij een van de weinigen was onder zijn dorpsgenoten die kon lezen en schrijven. Een man met een ego van hier tot gunder, door al die functies, anders had hij niet een reliëf van zijn familiewapen in de kerkklok laten aanbrengen.

Maar ik heb er geen zin in, en bovendien is genealogie maar flauwekul, vind ik. Mijn voorzaten zijn niet meer dan namen en jaartallen in een boekje dat ik bezit; een goede indruk van hoe zij leefden en wie ze waren, zul je nooit krijgen. Er begint wel een beeld bij me te ontstaan van mannen die zich heel erg belangrijk waanden in heel erg kleine plaatsjes.


Kerk van Longerhouw, archieffoto 2011

53



Wadlopers. Links Zuidhorn, rechts Bad Nieuweschans. Archieffoto's 1999

Vanuit Bolsward neem ik een bus die me in een kwartier tijd naar Sneek brengt, stad vijf. Daar kan ik met een lange sprint over het perron, waar ik weinig zin in heb, de wadloper naar Stavoren nog halen.

In het treintje heerst een temperatuur van minstens 53 graden. De dieselmotor heeft last van hittestuwing, of zoiets. Om te voorkomen dat hij gaat koken, wordt de overtollige hitte afgevoerd via de verwarming; het is me later uitgelegd door een treinenkenner.

Het is niet te genieten, hier. Een meisje steekt tijdens de rit haar kop buiten het raam, en maakt van de gelegenheid gebruik door te zwaaien naar een willekeurige jongeman op een fietspad naast de spoorbaan. Ze maait woest met de armen. Het duurt even voordat hij haar ziet, maar dan krijgt ze toch gedaan dat hij terugzwaait.

Geeuw


Appartementen die op een fabriek lijken op de plek van de schaatsenfabriek Nooitgedagt te IJlst
Foto
: Wester
Overgenomen van Wikipedia, 
Nooitgedagt


De rit naar IJlst, Drylts in het Fries, stad zes, duurt gelukkig slechts 3,5 minuut. Maar op de terugweg, over een klein uur, moet ik ditzelfde hete treintje nemen naar Leeuwarden, om de zeven steden vol te maken.

IJlst is ongeveer even oud als Sloten, ongeveer even klein, en ligt ook aan de Ee, zij het een andere Ee. De naam van het stadje, dat geheel omgeven is door water, is afgeleid van Ee-leke, ofwel watergang. Blijkbaar kan ook een ee veranderen in een ei. De Friese naam Drylts zou ontstaan zijn door heel vlug “Te der IJlst” te zeggen, maar daarnaar moet vast nog meer onderzoek gedaan worden; ik geloof er geen steek van. De IJlster zuivelproducten hadden ooit een landelijke bekendheid; boter uit IJlst werd tot in Amsterdam verkocht, en ook hun kaas marcheerde altijd.

IJlst is niet de juiste plek om dit verhaal te beëindigen; ik zie het meteen al als ik vanaf het station de Stadslaan insla. Ik had het anders moeten plannen, en de apotheose in Bolsward laten plaatsvinden, waar hoe dan ook mijn Fryske roots liggen. Maar daarvoor is het nu te laat.

Het hart van IJlst wordt gevormd door een vergaan fabrieksgebouw, een enorme blokvormige steenklomp, die de omgeving grondig staat te verpesten. Het is niets anders dan de befaamde schaatsenfabriek van Nooitgedagt; van de doorlopers waarop ik het als kind nog geprobeerd heb. Was de Broerekerk in Bolsward nog een monument in het kwadraat; dit geval hier staat te smeken om het genadeschot met de sloopkogel.

Wymbritseradiel heeft andere plannen. “Wymbritseradiel jout romte”, kraait een bord. Ik zal dat even vertalen, hoewel ik het Fries niet machtig ben. ‘Wymbritseradiel’ is de naam van de gemeente; 16.000 inwoners verdeeld over 30 kernen met bloemrijke namen als Koufurderrige, Uitwellingerga en Ypecolsga. ‘Jout’ betekent ‘geeft’; ‘romte’ ‘ruimte’. De gemeente wil die fabriek ombouwen tot appartementencomplex, en dan aan de slag met projectontwikkelaars om iets luxueus en moderns van haar vestigingsplaats te maken. Anderen willen het oorspronkelijke karakter van het plaatsje behouden. De discussies slepen zich al jaren voort, zij het nog niet zo lang als zij in Leiden plegen te duren. “Zet twee Friezen bij elkaar, en je hebt drie meningen en vier conflicten”, heb eens iemand horen beweren die in deze streek heeft proberen te werken als projectmanager of zo.

IJlst heeft twee prachtige grachten, het Ulenburg en de Galamagracht, maar ik kan na zo’n dag niet veel meer in me opnemen. Een paar kinderen zijn in de gracht aan het zwemmen; gaarne zou ik hun voorbeeld volgen. “Fierljeppen 1e klas”; een aankondiging op een gevel; ook in fierljeppen heb je klassen. “Do bist te sweer foar achterop’e fiets”, zegt een moeder tegen haar dochter; daar hoor ik op de valreep toch nog Fries spreken, hier in Friesland.

Ik sla een kade in langs een wijd water, de Geeuw; de Geeuwkade, dus. Het is nog warm, maar de Geeuw brengt verkoeling. Watersporters zitten op stoeltjes langs het water. Ik plof neer in het gras, moe, kijk uit over het water, en weet aan dit verhaal niets meer toe te voegen. Een geeuw; een geeuw is het einde.

Frans Mensonides
Eerder gepubliceerd op 21 augustus 2003 in de rubriek REFLEXXIONZZ!!
Er geweest: dinsdag 12 augustus 2003
Aan de vergetelheid ontrukt op 1 augustus 2021


En de uitleiding...

In de jaren 2002 en 2003 publiceerde ik mijn OV-reisverhalen – die vanaf het begin de hoofdmoot vormen op mijn site – in mijn columnrubriek REFLEXXIONZZ!! In die rubriek kwamen geen plaatjes voor. Ik had toen een literaire bevlieging: ik probeerde zo beeldend te schrijven, dat afbeeldingen alleen maar afbreuk zouden doen aan de beleving van de lezer. In de meeste grote werken uit de wereldliteratuur staan toch ook geen plaatjes?

Het heeft in ieder geval wel gewerkt voor mezelf, als lezer van mijn eigen werk. Ik zie die hete zomerdag in Friesland weer helemaal voor me, 3-dimensionaal, en kan moeilijk geloven dat ik er geen foto’s van gemaakt heb. Toch is dat zo; mijn eerste digitale camera had het begeven en de 2e had ik nog niet gekocht.

Dit reisverhaal was volgens mijn plan het laatste. Ik stond op het punt, een half afgemaakte universitaire studie weer op te pakken. Ook door allerlei andere beslommeringen vreesde ik, geen tijd meer over te houden voor schrijverij.

Maar met de titel ‘Oant Sjen’ (Tot ziens) hield ik wel de deur open voor toekomstige OV-verhalen. In de winter van 2005 begon ik aan een nieuwe reeks wél geïllustreerde reisverslagen. Die loopt door tot de dag van heden, zij het de afgelopen 16 maanden ernstig gehinderd door corona. 

Oh ja, de envelop waarvan sprake is in het verhaal, heb ik pas de volgende dag geopend. Hij bevatte, geheel overeenkomstig mijn verwachting, een door een uitgever teruggezonden manuscript.

Ik snap niet meer, waarom ik toen dacht, ooit mijn naam op de kaft van een boek te kunnen zien prijken. En ik snap nog minder, waarom ik daar heil in zag. Blijkbaar kan een mens ook tussen zijn 46ste en 64ste ook nog wijzer worden. Laat ik het daar bij laten, en er hoop uit putten.

FM 01/08/2021


Eerder verschenen in deze reeks:

Deel 0: Gecensureerd: aan het ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee (mis)managersportretten: Zich installeren (2002) en Wereld op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001 
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca: een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus (1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen - Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen (1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee; verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek (1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45 (2002)
Deel 16: Provinciaal triest: Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
Deel 17: Buffel-blues; oostelijke nevenlijnen (2001)
Deel 18: Lange lijnen langs d'oude Haarlemmermeerlijn (2000 - 2001)
Deel 19: Het volgen van sportevenementen / Mekkero (2003)
Deel 20: De informatie-oorlog; een toekomstvisioen (2000)
Deel 21: Eeuwprobleem (1998)
deel 22: 
Bussen in het oosten des lands (1998/2000)
deel ??:
Mijn eigen Zeestraat van Huygens (2002/2003)
deel 23: Het Bezzte uit REFLEXXIONZZ!! (2000)
deel 24: Foutje? Blanco erover! Stoptrein 's Hertogenbosch - Nijmegen
deel 25: Het meezzt fantazztizzche uit REFLEXXIONZZ!!

deel 26: Eeuwig vrijgezel, ofwel: de onbestaanbare 'nomo' (2003)
deel 27: Vier aparte typetjes uit REFLEXXIONZZ!!  (1999-2003)
deel 28: 'Ik hoop dat hij nog te eten is!' Verloedering van de stationsrestauratie (1998-2003)
deel 29: 'Solstitium' en nog 2 andere literair bedoelde apartjes (2002/3)





© Frans Mensonides, Leiden, 2020