Uyt d'oude modem (23)
Het Bezzte uit REFLEXXIONZZ!! (1)



‘Klinnggg! piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep… kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt  … kchchchchcttttt … … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg …
tüdelüdelüüü .. kcht-kcht-kcht’. Zo ging het ongeveer, toch? 

De oude modem waarmee deze website t/m 2003 werd ge-upload

Dit is een aflevering in de reeks: ‘Uyt d’oude modem’ met stukjes uit de tijd dat mijn site nog geüpload en bekeken werd via de telefoonkabel, met tussenkomst van een modem. Aan de onderkant van deze pagina een overzicht van de eerder verschenen afleveringen. 

Het aller,- allereerste artikel op mijn homepage werd geüpload in november 1996, wat betekent dat mijn site nu in zijn 20ste jaargang zit. Daarom dit jaar weer een nieuwe reeks oude stukken. Ik put daarbij vooral uit het archief van ‘REFLEXXIONZZ!!’

Van 1998-2003 schreef ik bij vlagen plaatjesloze columns onder die naam, soms eens per twee weken, soms twee keer per week, soms wekelijks en soms helemaal niet. Hieronder 3 exemplaren, die weinig met elkaar gemeen hebben, behalve dat ze geschreven werden in de winter van 2000.

Er is verder veel te vertellen over de beginjaren van deze site. Maar dat heb ik al een paar keer gedaan. Dat is de makke met jubileumjaren: de scheppingsverhalen, de anekdotes uit de beginjaren, worden bij ieder kroonjaar weer opgediept en ze veranderen nooit. Zo schreef ik het meeste wat er vertellen valt al in 2001, bij het eerste lustrum van mijn homepage. En vijf jaar later, bij het 10-jarig bestaan ervan, schreef ik alles wat ik in 2001 nog niet verteld had. Om het weer vijf jaar later toch nog weer eens heel dunnetjes over te doen. Ik volsta kortheidshalve met het linken van deze stukjes, in plaats van alles weer opnieuw te gaan zitten oprakelen.

Hieronder dan de 3 REFLEXXIONZZ!! uit het millenniumjaar 2000; nu hier en daar voorzien van afbeeldingen.

Frans Mensonides
31 januari 2016

 

Vóór Billy Gates


Soms kost het me moeite, me te herinneren hoe ik mijn winteravonden doorbracht toen Internet nog niet bestond en toen een computer nog een stuk speelgoed was dat alleen hele grote bedrijven zich konden permitteren.

Natuurlijk, we lazen strips, luisterden naar Radio Veronica en keken TV; te vaak en te lang, naar het oordeel van onze ouders en onderwijzers. Maar zo nu en dan werd er iets uitgevonden, waarmee we onze jeugdverveling een poosje konden verdrijven.

Toen ik een jaar of elf was, kregen mijn broer en ik een "spirograaf" cadeau, een werktuig dat bestond uit transparante radarwieltjes die rond andere radarwieltjes bewogen konden worden. Het centrale wieltje werd met een spijker vastgepind op een vel papier. In het buitenste radarwieltje zat een gaatje. Als je daar je pen instak, en je draaide het radartje rond, dan ontstond op het papier een spiraalvormige figuur. Ontroerend, hoe blij je was met het resultaat, dat achteraf wel erg schriel afsteekt bij de fractals die een beetje handige programmeur tegenwoordig op zijn beeldscherm tovert.

Ruim een jaar later - want ook in die donkere middeleeuwen stond de technologische ontwikkeling niet stil - verscheen de verfcentrifuge op de speelgoedmarkt, als opvolger van de spirograaf, waar ieder kind allang weer op was uitgekeken. Dit werktuig bestond uit een plastic bak, waarin je een vel papier kon aanbrengen. Een door een batterij aangedreven elektromotor bracht het papier aan het draaien. Wanneer je nu verf op het roterende gevaarte spoot, dan zorgde de middelpuntvliedende kracht voor een prachtig spiraaleffect. Hopelijk is er ergens nog een museum, waar zowel het verfapparaat als de daarmee vervaardigde kunstwerken te bewonderen zijn; mijn onbeholpen technologische beschrijving doet geen enkel recht aan de tover die je voelde als je zo'n schilderij uit het apparaat haalde. Schilderen als Rembrandt, dat was niet voor iedereen weggelegd, maar dank zij de verfcentrifuge kon je je eventjes Appel of Picasso wanen.

Ouders waren niet zo blij met de verfcentrifuge. Ze bléven er batterijen, papier en verftubes voor kopen en er spatte ook nog wel eens een klodder verf uit. "Jongens, kránten eronder; dénk aan de vloerbedekking!"

Ik was de verfmachine allang vergeten en zou er nooit meer aan gedacht hebben, ware het niet dat ik onlangs in een galerie een schilderij zag, dat sprekend geleek op het resultaat van een sessie met zo’n verfmolen. Aan het schilderij hing een prijskaartje van 3450 gulden; voorwaar geen kattenpies; zie dat met verhalen schrijven maar eens te verdienen!

Dergelijke rages kwamen en gingen in een hoog tempo; wat dat betreft is er niet veel veranderd. Kan ik me nog meer van die kortstondige bevliegingen te binnen brengen?

Zo rond 1967 had je de silly putty, een soort stopverf waaraan allerlei magische eigenschappen werden toegeschreven. Het werd aan de man gebracht in een plastic eitje. Je kon er plaatjes mee kopiëren uit kranten en tijdschriften. Daartoe moest je de silly putty platdrukken op de te reproduceren afbeelding. Even flink aandrukken en vervolgens met een ferme ruk verwijderen. Nu stond op de putty een vage spiegelbeeldige afbeelding van het krantenplaatje, dat zelf iets minder duidelijk was geworden. Niet bepaald spectaculair; als kind al vond ik het van een deprimerende zinledigheid.

Verder was er ook niet veel spannends aan die silly putty. Als ik me goed herinner, kon het gekneed worden tot een bal, en worden platgegooid tegen een ruit. Ook kon je er - vooral als de silly putty vies was geworden door het frequent opzuigen van krantenplaatjes - kledingstukken en stoelbekleding grondig mee bederven.

Wat hebben we verder nog gehad? De stuiterballen van samengeperst rubber, die vooral mensen met parket tot wanhoop en migraine dreven; de hele dag bons-bons-bons-bons-bons.

De klik-klakballen, knoertharde plastic stuiters aan een touwtje, die je tegen elkaar kon laten ketsen. Psychologen spraken over de aantrekking en afstoting tussen man en vrouw, die deze balletjes zouden symboliseren, maar ik was toen al sceptisch genoeg om dat kolder te vinden.

Er gebeurden veel ongelukken mee: kinderen werden getroffen door uit de koers geraakte klik-klakballen. Organisaties van bezorgde ouders drongen bij de overheid aan op een verbod; er werd gefluisterd dat er in Duitsland twee dodelijke ongelukken waren gebeurd (nare dingen gebeurden toen voornamelijk in Duitsland). Maar voordat de autoriteiten tot een ballenverbond konden besluiten, was de volgende rage al een feit.

Bijvoorbeeld dat ellendige 27-MC "bakkie", een geavanceerde walkietalkie. Op een gegeven moment had iedereen zo'n ding. Er ontstond een enorme drukte in de ether, zodat je met je bakkie niet veel verder kon zenden dan gehoorsafstand, waardoor het apparaat zichzelf overbodig maakte. Wat een treurnis, als je het vergelijkt met E-mail.

Of videotennis, hét Sinterklaascadeau van 1977. Een helwitte, vierkante "bal" op je TV-scherm, die je met een even felwit rechthoekig "tafeltennisbatje" moest wegslaan. Dit spel ging gepaard met hinderlijk geflits. Het werkte verslavend; een wedstrijd duurde meestal voort totdat één der deelnemers neerviel met een epileptische aanval.

Gelukkig duurde het toen niet lang meer, voordat Billy Gates de PC uitvond.

23 januari 2000

 

Van der Aa

 

 

Het ‘Biographisch woordenboek’, inmiddels online beschikbaar

Als student Nederlandse taal en letterkunde krijg ik zo nu en dan opdracht om een zgn. nota te vervaardigen; een korte schriftelijke uitweiding over een opgegeven onderwerp. Een niet al te ingewikkelde opdracht natuurlijk, want ik zit nog maar in de propedeuse-fase.

Zo'n nota kun je zien als een oefening in het opzoeken van documentatie en het correct citeren uit het gevonden materiaal. Een zeer nuttige oefening, vooral voor iemand als ik, want ik probeer op deze site een taks te halen van 5000 woorden per week, en schrijf op onwetenschappelijke wijze maar wat raak. (Ik leef daarom in grote angst, dat een medestudent, of erger nog: een docent, al surfend op het WWW plotseling stuit op een aflevering van De digitale reiziger, of van REFLEXXIONZZ!!. Het moét een keer gebeuren, maar wat ik tot mijn verdediging zal aanvoeren, zie ik dán wel).

De eerste gang na het verkrijgen van zo'n schrijfopdracht is natuurlijk naar de LB, de Letterenbibliotheek, een oase van rust en kennis in het hart van de meest centrale stad van Nederland.

Laatst moest ik iets nazoeken over een aantal heldinnen uit de Nederlandse geschiedenis, waaronder Kenau Simonsdochter Hasselaar, die zich verdienstelijk gemaakt zou hebben bij het beleg van Haarlem in 1572-1573. Na een kleine speurtocht stuitte ik op een opmerkelijk boekwerk, dat ik tot dan toe blijkbaar altijd over het hoofd had gezien. Heel verwonderlijk, want het werk bestaat uit niet minder dan 27 banden, en beslaat een complete kastplank in de leeszaal. De titel luidt: Biographisch woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen die zich op eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaardgemaakt, een aardige mond vol.

Het Biographisch woordenboek (zoals ik het kortweg maar zal noemen) is een soort who-is-who van de Vaderlandse geschiedenis. Iedereen die daarin een rol heeft gespeeld, van het begin der historie tot heden, staat alfabetisch in het boekwerk opgesomd. Dat "heden" ligt in 19e eeuw; het boek verscheen in de periode 1852-1878, in een gemiddeld tempo van één letter per jaar, en heeft geen supplementen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen helden en schurken: je kunt er Willem van Oranje, de vader des vaderlands, in opzoeken, maar ook Baltasar Gerards, zijn moordenaar.

Als je hier en daar iets gaat lezen in het Biographisch woordenboek, dan merk je al gauw dat het wetenschappelijk niveau ervan niet erg hoog is. De puur-biografische gegevens kloppen wel, maar er wordt allerlei onzin omheen gefantaseerd, die niet overeenkomt met wat vermeld staat in meer wetenschappelijke werken.

Onder het hoofdje van de door mij gezochte Hasselaar weet het woordenboek zelfs te vermelden wat de Spaanse soldaten tegen elkaar zeiden, toen ze Kenau en haar 300 medestrijdsters op de trans zagen verschijnen: Hoe, zijn de vrouwen hier mannen geworden, of zullen wij ons van vrouwen laten kloppen!. Levensecht, alsof de samensteller er met een bandrecordertje heeft bijgestaan! Een wel erg sterk staaltje van fantasie, temeer daar Kenau, volgens moderne historici, vermoedelijk nooit aan enige krijgshandeling heeft deelgenomen.

De redacteuren van het Biographisch woordenboek hielden dus niet van een dorre opsomming van feiten. Zij hanteerden graag bloemrijke taal. Zo wordt verteld over de 17e eeuwse geleerde vrouw Anna Maria van @Schurman (die onlangs nog is geëerd met een postzegel): Mannen grijs geworden in den dienst der kerk, zetten zich aan hare voeten neder om van haren lippen de ware zin der gewijde woorden op te vangen.

Een rijke bron van "infotainment", dit Biographisch woordenboek. Ik hanteer het werk met omzichtigheid; enerzijds omdat de banden van ellende en ouderdom bijna uitelkaar vallen; anderzijds omdat ik een diep respect koester voor de arbeid van de samenstellers, die 26 jaar van hun leven gezwoegd hebben aan hun opus magnum; derdezijds uit gevoelens van (ja, van wat, eigenlijk?) met de tientallen generaties van studenten vóór mij, die het werk gebruikt hebben voor hun scripties. Velen van hen zijn inmiddels al evenzeer tot stof vergaan als de auteurs van het Biographisch woordenboek en alle daarin beschreven vaderlandse helden en schurken.

Het Biographisch woordenboek is een initiatief van de lexicograaf Abraham J. van der Aa (1792-1857), die zich al eerder verdienstelijk had gemaakt met aardrijkskundige, historische en literaire naslagwerken. In het Biographisch woordenboek is hij niet veel verder gekomen dan zijn eigen letter. Toen van der Aa overleed, was hij pas bij Menno van Coehoorn; zijn werk is door een team van redacteurs voortgezet.

Als je Abraham van der Aa heet, dan sta je bovenaan in elke alfabetische opsomming. Hij had het buitenkansje, de geschiedenis in te gaan als de allereerste vermaarde vaderlander. Waarom hij die kans voorbij heeft laten gaan, weet ik niet; was het bescheidenheid? Zijn woordenboek begint met Adolf van der Aa (waarvan ik vergeten ben wie hij was en wat hij deed); ik heb de gegevens over Abraham van der Aa moeten opzoeken in de twintigdelige Winkler Prins.

Natuurlijk heb ik gedaan wat iedereen doet als hij zo'n who-is-who in handen krijgt. Tot mijn spijt stond er geen Mensonides in het Biographisch woordenboek. Ik moest genoegen nemen met Paulus Mensonis (overleden 1666), die predikant was te Lekkum en Miedum. Hoogstwaarschijnlijk behoort deze man toch wel tot mijn familie: mijn roots liggen in Friesland; vele van mijn voorzaten waren predikant; bovendien is de naam Mensonides pas rond 1700 ontstaan als variant op het al langer gebruikte Mensonis.

Lang niet elke predikant van een Fries gehuchtje staat opgesomd in de grote van der Aa. Paulus Mensonis dankt zijn vermelding aan de publicatie van twee geschriften: tien stigtelijke of sinryke predicatien over eenige texten der H. Schrifture. (1658) en Christelijke en stichtelycke Meditatien. (1673).

Ik sloeg het Biographisch woordenboek dicht, en verliet de bibliotheek in de geruststellende wetenschap dat de stamboom van de familie Mensonis / Mensonides tenminste nog één vermaarde vaderlander heeft opgeleverd. Als ik nog eens wat tijd over heb, dan ga ik Paulus' stigtelijke / stichtelycke werken eens lezen (aangenomen dat de Utrechtse Bibliotheek ze in bezit heeft); misschien helpt het, en is het nog niet te laat.

6 februari 2000

Dit verhaal van mij over Paulus Mensonis klopt helaas evenmin als dat over Kenau in het Biographisch woordenboek. Ik heb nog eens zitten bladeren in de genealogie der Mensonidessen, die ik een tijdje kwijt ben geweest, maar later weer hervonden heb. Paulus Mensonis uit Lekkum staat daar niet in, zodat ik wel moet aannemen dat hier sprake is van een typisch geval van: ‘Er zijn meer hondjes die Fikkie heten’. Of Mensonis, in dit geval.

FM 31/01/2016


Easy listening

 

City to City, ‘The Road Ahead’ op You tube

Naast een adequate koffievoorziening behoort bij Nederlandse instellingen en bedrijven de radio tot de belangrijkste secundaire arbeidsvoorwaarden. Dit is niet altijd zo geweest. Honderd jaar geleden was het namelijk nog niet zo. Dat laat zich raden: de radio moest nog uitgevonden worden. De employees floten, zongen of neurieden tijdens het werk, of trommelden nerveus met de vingers op het schrijfblad. Het moet een niet altijd even welluidende kakofonie opgeleverd hebben.

Een halve eeuw geleden zong iedereen mee met de arbeidsvitaminen, zodat in de fabriekshallen tenminste weer eenstemmigheid heerste.

Ik zeg: “in de fabriekshallen”, want op kantoor werd de werknemer geacht, geen arbeidsvitaminen nodig te hebben. De radio was daar uit den boze. Nog in 1977 heb ik meegemaakt dat de directeur van het bedrijf waar ik werkte, een oekaze liet uitgaan: het was kantoormedewerkers niet toegestaan, een radio te laten spelen (“dan wel enig ander toestel dat kan worden aangewend voor het weergeven van zang, muziek of gesproken woord”, zal de directeur daar wel aan toegevoegd hebben, ten einde ook cassetterecorders en platenspelers uit te sluiten, want het was een heel precies mannetje). De directeur sprak het vertrouwen uit in een ieders bereidheid om deze dienstorder te eerbiedigen, “zodat wij ons in het vervolg volledig kunnen concentreren op de ons opgedragen werkzaamheden”.

Zoals elk verbod vroeg ook deze maatregel om overtreding. Rebelse geesten met scherpe oren hielden in een half geopende bureaulade een transistorradiootje verborgen, waarvan de volumeknop was afgesteld op een geluidsniveau van hoogstens 35 Decibel. Als hun favoriete song ten gehore werd gebracht, of wanneer de nieuwsberichten uit het luidsprekertje klonken, dan doken zij met hun oor diep in de bureaulade; een potsierlijk gezicht. Kwam er dan onverhoopt iemand het werkvertrek binnen, dan trokken zij hun hoofd schielijk uit het ladenblok terug en sloegen de lade met een routinegebaar dicht, waardoor het geluid van de zwakke radio gesmoord werd en niemand hen nog kon verdenken van subversieve muzikale activiteiten.

Het was een enigszins ouderwets bedrijf, zoals de opmerkzame lezer al wel begrepen zal hebben. Bij de openbare bibliotheek van Leiden, waar ik in 1975 als schoolverlater aan de poort klopte, was muziek tijdens het werk al heel normaal, althans op de administratie, waar ik me onledig hield met het typen van cataloguskaartjes. In publieksruimten was de radio niet toegestaan.

Een vrouwelijke collega had een dweperige bewondering opgevat voor de indertijd populaire Amerikaanse chansonnier Neil Diamond. Telkens wanneer er een plaat van hem gedraaid werd, ging de volumeknop naar helemaal rechts. Nu had mijn collega een keer uitleendienst, juist op een middag dat er een Neil Diamond-special uitgezonden zou worden. “Oh, òòòòhh, wat èèèrrg!” zei ze (dit verhaal speelt, zoals gezegd, in Leiden). Een oplossing was snel gevonden. Gezeten achter de uitleenbalie belde zij telkens met de huistelefoon naar de administratie. Wij legden de hoorn dan bij de spelende radio en mijn collega kon toch genieten van haar muziekheld. Daarbij riep ze steeds dingen in de hoorn als “OK”, “Ja-ja” en “inderdaad”, om de schijn hoog te houden van een telefoongesprek.

Bij mijn huidige werkgever knalt de muziek overal uit de luidsprekers. In de begintijd had ik weinig behoefte aan muzikale omlijsting. Ik zat op een afdeling met vijf mensen; de onderlinge gesprekken gaven decibellen genoeg. Door omstandigheden die hier te ver voeren, is het personeel sterk teruggelopen in aantal. Sedert een paar maanden komt het regelmatig voor dat ik alleen zit op die grote kamer. Daar ook andere afdelingen draaien met onderbezetting, heerst bij ons op kantoor soms de stilte van een nog onontdekt Egyptisch koningsgraf.

In een hoekje van de kamer stond een oude radio, enkele jaren geleden achtergelaten door de voorgangster van mijn voorgangster. Ik schakelde het apparaat in, en hoorde: Sky Radio, op honderd-punt-zeven èèèèèf-èèèèèmmm! Het kwam wat krasserig en gorgelend uit het toestel; ik gaf mijn voor-voorgangster wel gelijk, dat zij de radio had achtergelaten.

Sky Radio brengt plaatjes zonder praatjes, nieuwsberichten op het hele uur en een hoeveelheid reclame die de irritatiegrenzen nog net niet overschrijdt. Het station is gericht op de gearriveerde en licht-conservatieve dertiger en veertiger. Dit blijkt niet alleen uit het uurlijks omroepen van de AEX-index, maar ook uit de muziekkeuze: een selectie van het meest draaglijke uit de hedendaagse hitparade, afgewisseld met gouwe ouwen uit de jaren zeventig / tachtig. Sky houdt nauwgezet het midden van de weg. Marco Borsato kán; André Hazes is not done en modieuze rap- en housenummers zul je er evenmin horen als lawaaimakers van weleer, zoals de Who en de Stones. (Neil Diamond zou niet misstaan, maar die heb ik er nog niet gehoord).

Ideale achtergrondmuziek voor de eenzame kantoormedewerker, maar langzamerhand begon me op te vallen dat bepaalde plaatjes wel erg vaak gedraaid werden. Het repertoire van Sky-radio bestaat uit niet meer dan veertig, vijftig nummers, die om de drie uur in telkens wisselende volgorde worden uitgezonden. De play list vertoont in de loop van maanden bovendien zeer weinig mutaties. Een overzichtelijke programmering; je komt nooit voor verrassingen te staan. De luisteraar mocht eens wakker worden, en van schrik een andere zender opzetten; dan mist hij de reclame, waaraan het station zijn inkomsten ontleent. Deze reclameboodschappen worden zelden ververst, en ook die kan ik inmiddels letterlijk meezingen. Ik zing namelijk mee met Sky Radio, in een wanhopige poging de schallende stilte in die tombe te overstemmen.

Twee nummers uit het Sky-repertoire zijn bijzonder meezingbaar: “The road ahead is empty”, een symbolisch op te vatten ballade over iemand die bij regen in zijn auto zit en zich afvraagt wat er op zijn pad zal komen, en “If I could turn back the hands of time”, een wat neuzelend gezongen elegie over iets wat voorbij is; voorgoed voorbij (een liefde, denk ik; ik luister nooit zo goed naar de tekst). Twee nummers (filosofeer ik; niet zonder gevoel voor dramatiek) over de polen waartussen menig mensenleven zich afspeelt: de spijt om het verleden en de angst voor de toekomst. “Oh, why-yay-yay-yay-yay” lamenteer ik mee met de zanger van “If I could turn back”. Op die vraag vinden hij en ik geen antwoord.

Evenmin kan ik het volgende raadsel oplossen. Sky Radio heeft onlangs een verzamel-CD uitgebracht. Daarop staan weer exact diezelfde veertig, vijftig nummers, die elke werkdag meerdere malen op de zender te horen zijn. Waar is daar nou toch de diepere zin van? Ik zou het werkelijk niet weten.

13 februari 2000


Eerder verschenen in deze reeks:

Deel 0: Gecensureerd: aan het ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee (mis)managersportretten: Zich installeren (2002) en Wereld op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001 
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca: een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus (1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen - Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen (1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee; verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek (1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45 (2002)
Deel 16: Provinciaal triest: Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
Deel 17: Buffel-blues; oostelijke nevenlijnen (2001)
Deel 18: Lange lijnen langs d'oude Haarlemmermeerlijn (2000 - 2001)
Deel 19: Het volgen van sportevenementen / Mekkero (2003)
Deel 20: De informatie-oorlog; een toekomstvisioen (2000)
Deel 21: Eeuwprobleem (1998)
deel 22: 
Bussen in het oosten des lands (1998/2000)
deel ??:
Mijn eigen Zeestraat van Huygens (2002/2003)





© Frans Mensonides, Leiden, 2014.