Waar de stenen mijn naam fluisteren; Open Monumentendag in Bolsward en Longerhouw

Hendrik Nanneshof

In Bolsward liggen de roots der Mensonidessen; ik heb er wel eens vaker over geschreven. Op zaterdag 10 september 2011 deed ik de monumentendag van Bolsward, en nam ik ook een kijkje in Longerhouw, een miniem vlekje op weinige kilometers daarvandaan.

Aanleiding was een oud testament, dit jaar 500 jaar geleden opgesteld door mijn oud-oud-(…)oom en –tante Hendrick Nannes en Catrijn Epes, twee weldoeners van wier nalatenschap zelfs vandaag de dag nog mensen profiteren. Persé wilde ik de plekken zien waar zij en andere voorzaten hebben rondgelopen.

Ik werd niet teleurgesteld. De hele dag was vol toevallige ontmoetingen met het verleden. Lees een verhaal met een soort Vatersuchermotief.

 

In den jaere ons Heeren XV= ende elff, op den sestienden dach October, omtrent middach, soe hebben wij, Hendrick Nanneszoen, burger in Bolswert, ende Katrijn Epes, mijn echte wijff, bij gaende en staende ende bij gesonde lijve, anmercket als datter niemand becleet en is met vleijsch off hij moet sterven, om dan dij uure des doots salichlicken te voerbeijden ende dije string toorn des Oversten Rechter te ontgaen ende te beth goeden gracie te vercrijgen, ende oock op datter geen schortinge nae onse doot den God salich maken moet sal comen van onsen tijdelijcken goeden dije wij bij den Genaden Godts sullen achterlaeten,
soe hebben wij met voorbedachten sinnen, met rijpen raiden ende met vrij wille gemaeckt ende geordonneert onsen Testament (…)
Overgenomen uit: Abma, p. 173

VERTALING: In het jaar des Heren 1511, op 16 oktober rond het middaguur, hebben wij, Hendrick Nanneszoon, burger van Bolsward, en Katrijn Epes, mijn echtgenote, in de kracht van ons leven en gezond van lijf en leden,
overwegende dat ieder wezen, bekleed met vlees, zal moeten sterven,
om het uur van de dood zalig tegemoet te kunnen zien en de strenge toorn van de opperste Rechter te kunnen ontgaan, en des te beter zijn genade te kunnen ontvangen,
en ook opdat niemand, na onze dood die God zalig moge maken, tekort zal worden gedaan met onze tijdelijke bezittingen die wij bij de gratie Gods zullen nalaten,
na zorgvuldige overwegingen en rijp beraad uit vrije wil ons testament gemaakt en beschikt (…).


Zo worden ze niet meer gemaakt, zulke openingszinnen van testamenten! Hendrick Nannes en Catrijn Epes, een rijk, doch kinderloos koopmansechtpaar uit Bolsward, tekenden op 16 oktober 1511 in het bijzijn van diverse notabelen hun laatste wil. Het is volgende maand exact een half millennium geleden.

Ik kan naar waarheid zeggen dat Hendrik en Katrien mijn oud-oud-(…)oom en –tante zijn. Ik noem haar maar Katrien, want de ‘ij’ werd uitgesproken als ‘ie’ in het Middelnederlands, volgens de gangbare opvattingen, en dat zal in Friesland misschien ook wel het geval geweest zijn. Zeker zul je er nooit van zijn.

Op de plaats van de haakjes moet nog 14 à 15 keer ‘oud’ ingevuld worden, en misschien nog een keer ‘achter’. De exacte graad van verwantschap heb ik niet kunnen opmaken uit de papieren bronnen die ik geraadpleegd heb. Daarvoor is archiefstudie nodig, maar die behoort tot de klussen die ik heb uitgesteld tot na mijn pensioen. Een telkens aangroeiende lijst; ik mag wel 88 worden, of zien dat ik eerder met pensioen kan. Heb ik niet nóg een suikeroom of -tante, wat dichterbij in mijn stamboom?

Nannes en Epes benoemden, bij het ontbreken van directe afstammelingen, de armelui van Bolsward tot hun erfgenamen. Hun huis aan de Kerkstraat werd Armenhuis, een opvang voor daklozen, zieken en aanvankelijk ook wezen. Het bleef 500 jaar op die plek, al ligt er thans geen steen meer die Nannes en Epes nog gezien hebben. Tegenwoordig is er het Hendrik Nanneshof, waar alleenstaanden en eenoudergezinnen een woning vinden als in een paradijsje. Het complex is ook nog enige tijd bejaardencentrum geweest.

 

Tot midden in de jaren 60 van de verlichte 20ste eeuw kregen de arme donders in dit op het oog zo welvarende stadje brood, turf en vlees uitgereikt door een speciaal luikje in het Armenhuis. Verstrekkingen in natura; liever geen baar geld, want dat zopen ze toch maar op.

Daarna werd het Armenhuis omgezet in de Hendrick Nannes en Catrijn Epes-stichting (HNCE). Deze steekt per jaar zo’n 50.000 euro in projecten op het gebied van cultuur voor de gehele bevolking van Bolsward. Dat geld wordt verkregen door de pachtopbrengst van in totaal een kleine 2 vierkante kilometer landerijen, die ooit eigendom waren van Hendrick en Catrijn. Een potje dat nooit leeg raakt, zo lang de zon zal blijven schijnen en koeien gras blijven omzetten in melk.

Op dezelfde manier wordt ook al 500 jaar lang een familie- of studieleen in stand gehouden onder de naam Nannes- Epesleen. Het is één van de vier Bolswarder lenen. In hun testament bepaalden Nannes en Epes dat er in de Martinikerk regelmatig missen gelezen moesten worden voor hun zielenheil en dat van hun ouders, vrienden en mensen die zij eventueel onbewust benadeeld zouden hebben. En dat moest dan ‘int evich’; voor altijd en eeuwig. En liefst door een van hun neven, of nazaten daarvan.

Dat moest natuurlijk allemaal wel betaald worden. Er schiet me een wijs gezegde te binnen van mijn oma van moederszijde, die zo maar plotseling opduikt in dit patriarchale verhaal: ‘Wat je wint aan je ziel, verlies je in je portemonnee’.

 

Niet alleen Groningen heeft een Martinitoren. De Martinikerk (derde rij links) domineert nog steeds de skyline van Bolsward

Er waren honderden van dit soort lenen, in heel Friesland. De vrees voor hel en vagevuur druipt af van bijna alle pagina’s in de testamenten – waarvan de meeste gesteld zijn in het Oud-Fries, dat me in de oren leest als een ruwe, primitieve taal vol rochelklanken. Dat van oom en tante is in het voor mij wat toegankelijker laat-Middelnederlands, de taal van Mariken van Nieumegen en Elckerlijc. Vooral aan de laatste moet ik sterk denken bij die testamenten, ook al is ‘Dood is dood’ mijn levensmotto.

‘Int evich’ was ook in de 16e eeuw al een zeer relatief begrip. Misbruik lag op de loer. Priesters inden wel de centen, maar lieten het lezen van missen erbij zitten. Nazaten eigenden zich het geld toe en verbrasten het, of besteedden het in ieder geval aan wereldse zaken.

In 1540 (we zaten toen onder Karel V) greep de overheid in. De lenen werden omgezet in studielenen. Jongens die konden aantonen, familie te zijn van de stichters, konden een studiebeurs krijgen om opgeleid te worden tot priester – nog steeds met het doel, voor de ziel van de goede gevers te bidden.

In 1580 bekeerde ook Friesland zich tot het calvinisme als staatsgodsdienst, en was het met het lezen van missen natuurlijk gedaan. Het geld van de studielenen mocht nu alleen besteed worden aan opleidingen tot calvinistisch predikant, waaraan een schreeuwend tekort heerste in de Nederlanden. Alleen armlastigen, die hun studie niet uit eigen middelen konden bekostigen, mochten er een beroep op doen.

Elk leen had een college van curatoren, die de ‘pensie’ toekenden aan de studenten en toezicht hielden op hun studieresultaten en gedrag. Uiterlijk tot hun 25ste verjaardag konden de studenten aanspraak maken op het geld. Als er een leen vacant was geworden, hopelijk door het afstuderen van de begunstigde, reisden de curatoren alle nazaten van de stichters af om nieuwe kandidaten de kans te geven, zich aan te melden. Waren er meer kandidaten, dan werd er een vergelijkend examen georganiseerd. Soms ging de beurs naar kinderen in de lagere schoolleeftijd, die al de vrome wens hadden, later predikant te worden.

Dat niet alle kandidaat-predikanten uit het goede hout gesneden waren, bewijzen de archieven van de vier lenen. Sommige theologiestudenten verloren hun beurs door een liederlijk studentenleven vol drank en met hoeren en snoeren; anderen doordat ze aangaven, liever arts of apotheker te worden of het land te hebben aan studeren.

Ene Jan Mensonides (17) beschaamde in 1873 het in hem gestelde vertrouwen door regelmatig kattenkwaad uit te halen, onder schooltijd te biljarten in een café, en later doodgemoedereerd te verklaren dat hij liever als matroos naar zee ging. Dat heeft hij ook gedaan, zo blijkt uit de genealogie der Mensonidessen, die ik ernaast heb liggen bij het schrijven van dit stukje.

In de 20ste eeuw kwamen de lenen ook open te staan voor vrouwelijke studenten, en voor andere studierichtingen dan theologie. De bekende astronoom Jan Hendrik Oort heeft in de jaren 1919-1922 zijn studie kunnen bekostigen uit het Bolswarder Houckama-leen.

Aan het eind van de eeuw werd nog maar zelden een beroep gedaan op de lenen, daar er toen wat riantere rijkstudiebeurzen ter beschikking stonden, en het aantal armlastigen sterk was afgenomen. Tegenwoordig wordt het geld nog wel aangewend voor het drukken van een proefschrift – nog steeds door afstammelingen van de stichters.

Fascinerend, hoe een armenstichting en een familieleen vijf eeuwen kunnen overleven, door zich steeds aan te passen aan veranderde tijden. En wat jammer, dat ik verder zo weinig afweet van Hendrik en Katrien, met wie ik door een dun draadje DNA verbonden ben.

Hendrick Nannes was behalve koopman en grondbezitter ook lid van de vroedschap, het stadsbestuur. Catrijn Epes overleed in 1513, waarna Nannes de Qliner nam naar Holland, zich in Amsterdam vestigde en daar hertrouwde. Hij keerde in 1522 nog een keer naar Bolsward terug om het Armenhuis te openen. In 1524, kort voor zijn dood, heeft hij zijn testament nog aangevuld.

Veel meer is niet bekend over Nannes en Epes. Nooit zullen we weten, hoe ze eruit zagen, hoe ze waren in het dagelijks leven, of ze wel eens ruzie hadden, en waarover. Hadden ze honderd jaar later geleefd, dan was er misschien nog een portret van ze geweest. Maar in 1511 was dat nog niet de mode onder de rijkelui.

 

 

 

Als ik op de Kloosterlaan, aan de oostrand van Bolsward, uit de bus stap, zie ik een aardige lap land met wat zwarte paarden. Later zal ik horen dat dit land toebehoort aan de stichting HNCE.

Bolsward bestaat net als grotere steden uit schillen van wijken met verschillende ouderdom. Binnen tien minuten wandel je vijfhonderd jaar terug in de tijd. Aan de rand van het centrum vind ik de Hendrik Nannesstraat in een aangenaam ogend wijkje uit het Interbellum. Het is een zijstraat van de Hid Herostraat, genoemd naar Hid Hero Jelbertsdochter, die in 1553 het Bolswarder weeshuis stichtte. Daar zit tegenwoordig een hotel in; ik zal het zien, maar vergeten te fotograferen.

En heeft Catrijn dan geen straat? Jazeker, aan de rand van een uitgebreide woonervenwijk, met uitzicht op haar landerijen. De Catrijn Epessingel is nog in wording.

 

 

 

Ik snap niet meer waarom ik dit stadje bij mijn bezoek in 2003 zo deprimerend vond. Maar ik kwam er tijdens een vieruursdip, bij een temperatuur van 36 graden, en in de wetenschap dat thuis een envelop op me lag te wachten met vermoedelijk het zoveelste door een uitgever teruggestuurde manuscript. Dat moet mijn stemming aardig gedrukt hebben, al met al. Ook in dat verhaal had ik het over een ‘ij’-klank.

Ik heb het altijd over hetzelfde. En zal daarom maar niet herhalen dat familietrots flauwekul is omdat alle mensen zo niet broeders worden, dan toch wel allemaal familie zijn. Dat was toen nog een open vraag, maar schijnt nu bewezen met DNA: het complete mensdom heeft één stammoeder van wie we allemaal afstammelingen zijn. Net zoals al veel langer bekend was dat alle Mensonidessen daarnaast nog een eigen stammoeder hebben: Idske Mensonides (1734-1771).

Over broeders gesproken: de Broerekerk staat er ook op deze Monumentendag fraai bij, met zijn glazen dak dat uitzicht biedt op de hemel, die voor zovelen in zoveel eeuwen achter een glazen plafond zat.

 

 

In 2003 had ik bij die temperaturen geen zin om op zoek te gaan naar de Latijnse School, de Bargepels en de kerkklok van Longerhouw. Die vallen me vandaag allemaal in de schoot. De Latijnse School, waar mijn (9 keer bet)-overgrootvader Sijbrandus Mensonis rector was, is in 1868 afgebroken. Maar er zit wel een reliëf in de muur op die plek; ik zie het toevallig als ik erlangs loop. Tot de omwenteling van 1580 was het een kapel. Op deze plaats hebben de slimmere en meer gegoede Bolswarder kinderen dus hun laudo, laudas, laudat, laudamus, laudatis, laudant opgedreund, met Friese tongval.

Daartegenover is het doel van mijn tocht: het Hendrik Nanneshof waar de HNCE-stichting gevestigd is. Ik sluit me aan bij een in gang zijnde rondleiding door de voogdenkamer van voorheen het Armenhuis. Daar vergaderden de mannelijke bestuurders en deelden de vrouwen goederen uit aan de armen. Dat luikje waardoor ze hun bete broods aangereikt kregen, is onlangs opgeknapt door een kunstenaar die er een soort kijkdoos van gemaakt heeft. Kijk je erin, dan zie je jezelf in de verte in de spiegel. Kun je een beetje voelen hoe het voelt, arm te zijn en afhankelijk van andermans goede gaven.

 

Bedeling. Achter het luikje zie je vaag schrijver dezes

Ik meld de aanwezige bestuursleden van de stichting, dat ik Mensonides heet, en een naneef ben van Nannes en Epes, en speciaal uit Leiden kom om dat testament te herdenken. Met dat nieuws bezorg ik de vroede vaderen een verrassing. Heel vaak ontvangen ze hier mensen, tijdens stadsrondleidingen en op monumentendagen. Maar nog nooit heeft zich een nazaat gemeld.

‘Er moeten er toch heel wat rondlopen’, zeg ik. ‘Duizenden of tienduizenden. Dat jongt wel aan, generatie na generatie!’
‘Ja maar de meesten weten het niet van zichzelf. ‘
‘Is er nog een beetje aanloop’, vraag ik (een overbodige vraag, want ik ben op dit moment de enige bezoeker, en er staan pas een dozijn turfjes op het tellijstje).
‘We hebben een folder in de bus laten doen in heel Bolsward, over dat 500-jarig jubileum. Maar de belangstelling… twaalf man de hele ochtend. Misschien trekt het vanmiddag nog aan; het weer knapt wat op. Ja, Mensonides, een bekende naam in deze streken. Er hebben diverse Mensonidessen gestudeerd uit dat leen.’

Ik begin maar niet over zeeman Jan. Hoe kom je trouwens van Nannes en Epes op Mensonides? Wel, het staat allemaal in die genealogie die in mijn bezit is. In 1629 vroeg Pyco Sibrandi, een zoon van de rector Sijbrandus Mensonis, een studietoelage aan voor de zoon van zijn zus. Daarbij vermeldde hij dat zijn grootmoeder, Doed Hillebrants, familielid was van Nannes en Epes. En dat geldt daarmee voor alle dragers van de naam Mensonides, en voor allen die een voorzaat van die naam hebben.

 

Het stadhuis van Bolsward, dat onlangs bij een megafusie verzwolgen werd door de gemeente Súdwest-Fryslân, een monstruositeit met 82.000 inwoners, meer dan 800 km2 voornamelijk weiland, 6 steden, 63 dorpen, een stuk of 50 buurtschappen en een spoorlijn.

Voor het eerst kwam ik in dit stadje in… het moet in 1966 geweest zijn, want Eleanor Rigby was die zomer vaak op de radio. We gingen met de bus over de Afsluitdijk, net zoals ik vanmorgen gedaan heb. Ik was daar dolenthousiast over, want ik had over de Afsluitdijk geleerd met aderijkskunde, mijn lievelingsvak, het enige waarvoor ik een acceptabel cijfer op mijn rapport had.

In Harlingen werden we opgewacht door mijn oom en tante uit Hoogezand, waar we een weekje zouden logeren. Maar eerst naar Bolsward, waar de koster van de Martinikerk opmerkzaam werd gemaakt op mijn bestaan, en mijn moeder zich liet informeren over de studielenen. Die koster hield de geslachtsregisters bij voor alle vier de Bolswarder lenen. Het ging van vader op zoon. Hele generaties kosters De Waij, die o.a. hele generaties Mensonides registreerden, eeuw na eeuw.

Het boeide me totaal niet, gepraat over een eeuwenoude studiebeurs. Met het soort rapporten dat ik mee naar huis bracht, zou de HBS al veel te hoog gegrepen zijn, dacht ik – maar het kwam allemaal goed.

Ik – 45 jaar later, anno 2011 – krijg koffie. De bijeenkomst wordt nu echt gezellig. Een bestuurslid vertelt iets over de stichting. ‘We krijgen onze inkomsten uit de pacht. De opstallen hebben we allemaal verkocht. Die zijn nu eigendom van de melkveehouders, zodat ze kunnen investeren in moderne technieken, en daarvoor kunnen verbouwen. Maar die pacht is behoorlijk waardevast. Veronderstel, dat we afhankelijk zouden zijn van aandelen, met al die financiële crisissen van tegenwoordig …’

Ik begrijp hoe het in elkaar steekt. Nu troont hij me mee naar een topografische kaart van de omgeving. Alle landerijen van de stichting hebben een apart kleurtje, tot in de wijde omgeving van de stad. Een verrassing: de aanduiding Bargepels, ergens op de kaart. Die boerderij werd zo’n 200 jaar geleden betrokken door mijn bet-bet-bet-overgrootvader Sjoerd Jans Mensonides (1759-1832), en in 1927 verlaten door een nazaat van hem. Ik heb nooit precies geweten waar die hoeve was, en meende ooit begrepen te hebben dat hij gesloopt was.

Maar nee, ik had de Bargepels trouwens via Google gewoon kunnen vinden. De gebrs. Hiemstra zitten er nu in. Hun overgrootvader heeft de boerderij overgenomen van een Mensonides. ‘U loopt er zo naar toe. Hij ligt nog geen kilometer buiten die grote uitbreidingswijk. U loopt die en die laan af, dan heb je rechts het geboortehuis van Titus Brandsma, met een gedenksteen, en dan neemt u de asfaltweg links…’

Het zal blijven bij een poging; aan het eind van de middag ga ik die richting uit, via een woonerf waar geen einde aan komt. Maar er komt regen opzetten met misschien onweer erachteraan. Maar ik weet nu tenminste waar hij is, en dát hij er nog is.

Ik loop ook het Sint Anthony Gasthuis binnen voor een korte rondleiding. Dit is tegenwoordig ook appartementencomplex. Het is ongeveer een halve eeuw ouder dan het Armenhuis en een eeuw ouder dan het weeshuis. De exacte stichtingsdatum ervan is in de nevelen der eeuwen verdwenen, evenals de naam van de stichter. De drie instellingen werken nauw samen, vertelt de rondleidster me. Ik krijg folders en boekjes mee, en krijg bij mijn vertrek ook nog een toffee gepresenteerd. Een buitenkansje; ik mag ze eigenlijk niet hebben, in verband met suikerziekte, maar op een mooie dag als deze weiger ik ze niet.

Vijf minuten later moet ik vaststellen dat ik een kies minder in mijn mond heb dan het aantal waarmee ik vanmorgen van huis ging. Inderdaad, het is zoals staat geschreven in dat testament: alles wat met vlees is bekleed, moet sterven. Maar sommige onderdelen van je lijf halen de dag van je dood niet eens.

Beetje een domper, dit. Maandag maar weer eens een keertje naar de tandarts. Nu eerst naar Longerhouw, en wel met bus 99, die ook Top&Twel aandoet. Daar meende ik in 2008 heen te moeten reizen omdat er een Mensonidesstrjitte is. En dat terwijl ik allesbehalve familieziek ben, de huidige Mensonidessen niet overloop (behalve dan mijn broertje), met een deel van de familie gebrouilleerd ben en ik mijn eigen karaktereigenschappen vooral terugvind in mijn voorgeslacht van van moederszijde.

 

 


Persingen bij Nijmegen gaat er prat op, met 89 inwoners het kleinste dorp van Nederland te zijn. Maar Longerhouw telt er 57 (en ’t Woudt bij Delft, waar ik ooit was, zelfs nog minder). Ik stap uit bij Schettens, de iets grotere zus van Longerhouw, en bereik het laatste dorp via een viaduct over de snelweg. Het is broeierig, zweterig weer; niet zo warm als acht jaar geleden, maar er zit vocht en onweer in de lucht.

Haye Minsonides (geboren 1702), de vader van onze stammoeder, was hier boer, en daarnaast ook dorpsrechter, kerkvoogd en ontvanger, wat hij er gemakkelijk bij kon doen, denk ik. Hij liet in 1742 zijn naam en familiewapen aanbrengen in de nieuwe kerkklok in de zeer oude, middeleeuwse kerk. Daarbij heeft hij flink in de buidel moeten tasten voor een bijdrage aan de gietkosten van het gevaarte.

Dat is toch zo ongeveer wel de ijdelheid der ijdelheden, je naam in zo’n klok willen hebben. Het moet een aparte snaak geweest zijn, die (5 maal bet-)overgrootvader van me.

 

 

Dit kerkje heeft veel bezoek; het turflijstje is bijna vol. De meeste arriveren per fiets; uitgelezen fietsweer, vanmiddag. Ik stel me aan de gastvrouw (wellicht in deze kerk een verre opvolgster van Haye) voor met mijn naam die hier deuren opent, en vraag of ik die klok misschien mag zien. Dat mag, als ik voorzichtig beloof te zijn, maar het is voor eigen risico.

Ik ben nooit zo gek op dingen die voor eigen risico zijn. De klokkentoren wordt bereikt met een stelsel van allengs smaller, steiler en gammeler wordende trappen en ladders. Hier komt natuurlijk een ongeluk van, ik met mijn hoogtevrees en gebrekkig functionerend evenwichtsorgaan. Je kunt ook nog de zolder of het dak op door een plotseling in de hemel ophoudende ladder te beklimmen, een ring boven je te grijpen en een dakluik omlaag te klappen; brrrr!

Als ik bij het raderwerk van het uurwerk ben aangekomen (tik-tak, tik-tak, langzaam, metalig en zwaar), vind ik het eigenlijk wel welletjes. Mijn oom Frans heeft die klok wel bereikt; hij heeft een wasafdruk gemaakt van dat wapen, en daar later weer gipsen afgietsels van vervaardigd, die hij fraai beschilderde en overal in de familie ten geschenke gaf.

Als redder in de nood komt er nu een jongere oudere jongere dan ik zelf ben, naar boven. Hij doet Friesland met zijn vrouw, die uit den vreemde afkomstig is, om haar het land van zijn voorvaderen te laten zien. Hij wil die klok wel even fotograferen voor me, zodat ik hem toch kan zien.

Een heel sympathieke geste. Hij beklimt de laatste ladder, verdwijnt uit zicht daalt tien minuten later weer. ‘Er staan nog veel meer namen op die klok’, zegt hij, en dat kan ik ook zien op zijn foto’s van dat meer dan manshoge gevaarte. Zie ook deze link. Misschien was het de gewoonte in die tijd, je naam op klokken te zetten; wellicht was het ook een soort sponsoring.

 

Overgenomen uit: Jorritsma, p. 30

 

 

Hij komt zelf voor de grafsteen waaronder ooit een van zijn familieleden lag, Watse Piers, overleden in 1715 op 50-jarige leeftijd. Die steen is onlangs bij een restauratie boven de grond gekomen. Watse was ook ontvanger. En wat meer is: ‘mijn’ Haye is in 1722 gehuwd met een dochter van ‘zijn’ Watse. We zijn dus verre neven, een familiereünie na 300 jaar! En Watse is dan natuurlijk mijn (6 maal bet-)overgrootvader.

We dalen weer naar de begane grond, terwijl boven ons hoofd die klok vier uur slaat. De kerkvoogdes komt nu op de proppen met zo’n gipsafdruk van het wapen, met achterop de naam en het adres van wijlen mijn oom Frans. ‘Die heb ik altijd bewaard. Ja, ik heb zelf ook weer Mensonidessen in mijn familie’.

Mijn achterneef geeft me een lift met de auto, terug naar Bolsward. Daar eindigt zo langzamerhand deze heel bijzondere monumentendag. Ik kijk om me heen op de grachten en in de winkels. Er moeten hier overal familieleden rondlopen. Ik heb Bolsward, na mijn bezwaren van 2003, dan toch nog in mijn hart gesloten. Dat moet ook wel; waar de stenen je naam fluisteren en de kerkklokken hem luidkeels uitbeieren, daar moet je hart liggen, ook al is je thuis er niet.

Frans Mensonides
27 september 2011
Er geweest: zaterdag 10 september 2011

 

Ik heb hier bepaald geen ouwe schoen opgevist.

Bronnen:

G. Abma, De vier Bolswarder lenen, Bolsward 1979
A, Hallema, Vier eeuwen weeshuisgeschiedenis 1553-1953. Een overzicht van de geschiedenis van het weeshuis te Bolsward. Bolsward 1953.
H.A. Jorritsma, ‘Mensonides’. In: Genealogysk Wurkforbân fan de Fryske Akademy, Genealogysk Jierboekje 1971. Leeuwarden 1971, p. 25-73.


© Frans Mensonides, Leiden, 2011.