Nr. 166 - zondag 23 maart 2014
Het onvermijdelijke zinken; Titanic-ramp blijft fascineren




LAATSTE ZES AFLEVERINGEN

165. OV IN DE LEIDSE DORPSPOLITIEK; GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN (2 DELEN) (09/03/2014 en 14/03/2014)
164. DE ZAAK-BENNO  L.; MIJN BUURTJE IN DE SCHIJNWERPERS (02/03/2014)
163. BUS-HATERS WINNEN PLEIT; OV IN DE LEIDSE DORPSPOLITIEK (1) (23/02/2014)
162. 'OUR WORLD' (1967), EEN UNIEK TV-PROGRAMMA (16/02.2014)
161. ONDERGANG VAN EEN ARCHIEFBEDRIJF  (2 DELEN) (02 en 09/02/2014)
160. 'ZOEKTOCHT NAAR HET TYPISCH FRIESE' (26/01/2014)



Iets wat naar cultuur riekt, dat  verwacht je niet op de Zuidas, de naar de hemel reikende geldfabriek van onze hoofdstad. Toch is er sinds kort het Amsterdam Expo gevestigd, waar ik op deze zaterdagmiddag ‘Titanic, the Artefact Exhibition’ ga bezoeken.  

Op deze reizende tentoonstelling zijn voorwerpen te zien, afkomstig uit het wrak van de Titanic. Zoals bekend, kwam dat reusachtige passagiersschip op de late zondagavond van 14 april 1912 in aanvaring met een ijsberg en zonk het luttele uren later naar de bodem van de Atlantische Oceaan. Pas in 1985 werden de wrakstukken gelokaliseerd, op een diepte van bijna 4 kilometer. Daarna kon begonnen worden met het bergen van alles wat erin zat en nog niet vergaan was door het zoute water en de extreem hoge druk.

Waarom blijft het zinken van Royal Mail Ship Titanic ons toch zo zeer fascineren? Zelfs nu nog, nu we de honderdste verjaardag ervan, met alle daarbij behorende herdenkingen,  al weer twee jaar achter de rug hebben?

Waarom? Ik zou zelf gokken: omdat het het grootste passagiersschip ter wereld was, de reder, White Star Line, schaamteloos ophakte over de onzinkbaarheid ervan, maar het schip toch op de eerste de beste reis al naar de dieperik ging. Hovaardij van techneuten, te ver doorgeschoten geloof in technische vooruitgang; zoiets. Met enige aarzeling zou ik dat zeggen, want goedkoop moralisme ligt dan evenzeer op de loer als nog goedkoper leedvermaak.

De catalogus van de tentoonstelling suggereert een iets andere verklaring. Er was een extreem klassenverschil op de Titanic (net als in de hele Britse maatschappij van toen) en vooral dát zou ons frapperen. Eerste-, tweede- en derdeklaspassagiers leefden aan boord strikt gescheiden. Personeel had zijn eigen gangen- en trappensysteem op het enorme schip, zodat spelevarende miljonairs niet geconfronteerd konden worden met de aanblik van een pikzwarte stoker; stel je voor, zeg! Dat klassenverschil is ook ten volle uitgebuit door iedereen die de afgelopen eeuw films of tv-drama’s gemaakt heeft over de Titanic.

De eersteklasreizigers betaalden een veelvoud van een modaal jaarsalaris voor hun overtocht Southampton – New York. Dat om zich gedurende zes dagen te kunnen baden in weelde en luxe - en ook nog in warm water;  twee badkuipen had dat enorme schip aan boord. Eén bad per week werd in die tijd voldoende geacht; ook voor rijke, beroemde prominenten. Maar de derdeklasreizigers zaten met zijn vieren in een hutje op de bodem van het schip, tussen de stampende motoren, in de hitte, en vaak te midden van schamele lieden uit vreemde landen.

Rijkelui die voor hun lol reisden, versus arme donders die in de USA een nieuw bestaan wilden opbouwen; groter contrast is niet denkbaar. Tot na die ramp, toen armen en rijken naast elkaar, allemaal net zo dood, op de zeebodem lagen.

Maar zelfs in leven en dood was er nog klassenverschil, want  van de eersteklaspassagiers werd 60% gered, terwijl van de arme sloebers in de derde klasse slechts een kwart de reis kon navertellen. Het personeel was niet veel beter af dan hun. Men verbleef in hutten in de krochten van het schip, met maar één trap naar boven. Als ratten in de val.

De tentoonstelling is even fascinerend als alles rond de Titanic. Zie je een vroeg-20ste-eeuws gouden zakhorloge in een streekmuseum of zo; och, dan is dat aardig, meer niet. Maar een gouden zakhorloge, gedragen door een Titanic-passagier die ermee op de bodem van de oceaan is beland, dat kan je niet onberoerd laten.

De samenstellers van de tentoonstelling hebben er ook alles aan gedaan om de bezoeker in Titanic-sferen te brengen. Dat begint al bij de kassa, waar je een instapkaart krijgt uitgereikt, met daarop de naam van iemand die in 1912 werkelijk aan boord is gestapt. Aan het eind van de tentoonstelling kun je op de passagierslijst nakijken of jouw passagier de ramp overleefd heeft.

De mijne heet John Bourke, een boer, geboren in 1869 in een godverlaten streek in West-Ierland. Hij is opgestapt op 11 april 1912 in Queenstown, Ierland, in gezelschap van zijn vrouw en zuster. De Bourkes maakten deel uit van een veel grotere groep Ierse fortuinzoekers die zich in Chicago wilden vestigen.

In een tentoonstellingszaal is een hut nagebouwd, je loopt door een gang van het schip en in de derde klasse hoor je het gestamp van de scheepsmotoren. Eén zaal is deels gevuld met een echte mini-ijsberg, zodat je de uitstraling van de kou kunt voelen. Bepaald geen lolletje, om in ijswater te liggen! Je blijft tien minuten of hooguit een kwartier in leven, en sterft dan door onderkoeling, zelfs nog voordat je de kans krijgt om te verdrinken.

Deze tentoonstelling ademt dezelfde sfeer als die over mummies, die ik laatst zag in Assen: griezelen op historisch verantwoorde wijze. Al de tijd dat ik hier rondloop, denk ik aan Bourke en zijn vrouw en zuster. Hun kansen zijn gering; ze waren maar derdeklaspassagiers. 

IJzingwekkend vind ik altijd het stoïcisme waarmee sommige opvarenden de dood tegemoet traden: het orkest, dat gewoon door bleef spelen; heren die, gezeten in een fauteuil, met een sigaar en een cognacje het onvermijdelijke zinken afwachtten. Na zich eerst nog in hun beste rokkostuum gehesen te hebben.

Een kwestie die blijft prangen, is de schuldvraag. Wie of wat was nu de oorzaak van de ramp, afgezien van die ijsberg? De kapitein, die te snel zou hebben gevaren? Of de uitkijk in het kraaiennest, die de ijsberg te laat zag, met zijn halfbevroren ogen? Of de marconist, die een bericht over ijsbergen over het hoofd had gezien, tussen de honderden babbeltelegrammen voor de eersteklaspassagiers, die hij binnenkreeg? Of de reder, die niet gezorgd had voor voldoende reddingssloepen?

Een documentaire die vertoond wordt in de filmzaal van Amsterdam Expo, ontzenuwt alle beschuldigingen. De ramp was, zoals zo vaak, een samenloop van omstandigheden; blind noodlot. Alles aan boord van het schip ging volgens de voorschriften van die tijd, die pas werden aangescherpt toen het kalf, genaamd Titanic, verdronken  was.

Helaas: aan het eind van de tentoonstelling zie ik de namen van de drie Bourkes bij de alfabetische lijst van slachtoffers. Later zoek ik ze nog na in de Encyclopedia Titanica. Die weet een navrant detail te vermelden over hun einde.

Na de aanvaring met de ijsberg stuurde Bourke de vrouwen en kinderen onder de Ierse emigranten een trap op die hij ontdekt had en die naar het bovendek voerde. Daar waren de rijke passagiers bezig, in de sloepen te klauteren die voor de meeste derdeklassers niet bereikbaar waren. Boven aangekomen, mochten de twee dames Bourke plaatsnemen in sloep 16. Maar de vrouwen wilden niet gescheiden worden van hun man, respectievelijk broer. Ze stapten weer uit; een wisse dood tegemoet.

FHM
23 maart 2014
Er geweest: zaterdag 15 maart 2014.

VOLGENDE AFLEVERING:
'T IS MAAR ééN KEER: NUCLEAIRE TOP! (30/03/2014)

© Frans Mensonides, Leiden, 2014