Nr. 161a - zondag 2 februari 2014
Ondergang van een archiefbedrijf (1) 





LAATSTE ZES AFLEVERINGEN

160. 'ZOEKTOCHT NAAR HET TYPISCH FRIESE' (26/01/2014)
159. DE KUNSTMAAN TELSTAR, OF: MIK, MAK EN MEEK (19/01/2014)
158. NIETJES TELLEN; ZUURVRIJ WERKEN (12/01/2014)
157. JAARWISSELINGSDAGBOEK: B-KANT EN QUIZ (05/01/2014)
156. DAGBOEK VAN EEN KERSTWEEK: DICTEE EN DINER (29/12/2013)
155. DE BONNEFANTEN-TOP-5 (22/12/2013)







 

Soms leidt het ene verhaal tot het andere. Laatst schreef ik een FHM’etje over het nut van het ‘ontnieten’ van documenten: nietjes uit papier halen met behulp van een eenvoudig instrumentje. Ik moest daardoor denken aan mijn voormalige vakbroeder in het archiefvak, Ritsaard de Zwart. Die vergat het ontnieten namelijk meestal, want hij was soms wel een beetje een sloddervos.

Ineens kwamen er allerlei lang vergeten anekdoten over Ritsaard bij me boven. Hij was ooit mijn collega bij dat archiefbedrijfje waarover ik het wel eens gehad heb, waarvan de directeur, Lodewijk Pekelharing, onze pensioenpremie had verduisterd. Ritsaard had ook een paar duistere trekjes. Dat merkte ik al op de eerste dag dat ik met hem samenwerkte. Het was tevens zijn eerste werkdag voor Lodewijks firma.

Op het eerste gezicht was er niets bijzonders aan hem: een nette, sympathiek overkomende man van middelbare leeftijd, goed in het pak, universitaire bul in de rechten op zak en met een CV waaruit een ruime archiefervaring sprak. We deden een archiefinventarisatieproject bij een opdrachtgever in A, ergens diep in de provincie Utrecht. Hij woonde in Rotterdam, ik in Leiden. Tot Utrecht CS reisden we met elkaar op; een lange busrit. Onderweg trakteerde hij mij op een beknopte autobiografie, met daarin een paar zaken die ik zelf bij een nieuwe werkgever maar niet meteen op de eerste dag had uitgebazuind.

Na zijn studie had hij met een compagnon een antiekhandeltje opgezet. Maar dat werd geen succes. Er was een vervelend akkefietje. Ritsaard legde het me omstandig uit, en ik knikte begrijpend, hoewel ik geen touw aan zijn relaas kon vastknopen. In ieder geval was hij bijna in de petoet beland, maar kwam hij er uiteindelijk nog vanaf met een taakstraf. Ritsaard benadrukte dat het allemaal de schuld was van die compagnon, die hem erin geluisd zou hebben.

Daarna was hij een whiskybar begonnen, ergens in een oud havenbuurtje in Rotterdam. Daar kwam een einde aan toen hij zich een conflict met de penoze op de hals had gehaald. Geschillen worden die die kringen niet opgelost met een goed gesprek of door mediation. Ritsaard was een paar keer in elkaar geslagen en had zijn kroeg eraan moeten geven. Hij kon er niets aan doen dat het zo gelopen was; het overkwam hém maar weer. ‘Frans, het is vijftien jaar geleden, maar ik kan er nog steeds niet mee omgaan’, zei Ritsaard, ineens half huilend. ‘Dat verschrikkelijke onrecht!’

Daarna was hij maar gaan werken als archivaris. Veel juristen komen in dat vak terecht; de glamour van Spong of Moszkowicz is niet voor iedereen weggelegd.

Waar woon je precies in Rotterdam?’, vroeg ik, om een neutraal onderwerp aan te snijden. ‘Eigenlijk nergens’, antwoordde hij gelaten. Hij was in een vechtscheiding verwikkeld en zijn vrouw had hem onlangs buiten de deur gezet. Hij logeerde nu tijdelijk bij een vriend in Zuid, bij wie hij een veldbed in de bijkeuken besliep. Later hoorde ik dat zijn vrouw een riante villa bezat in Kralingen. Ik kreeg de indruk dat deze meester in de rechten zijn huwelijkse voorwaarden niet al te best geregeld had.

Zijn meubels stonden voorlopig bij een opslagbedrijf. Financieel zat hij ook finaal aan de grond, ontboezemde hij me nog. Hij had Lodewijk, onze werkgever, een voorschot gevraagd op zijn eerste salaris. Zolang hij dat niet gekregen had, was hij genoodzaakt, zwart te rijden in de trein. Lodewijk verstrekte reiskostenvergoedingen, maar we moesten het geld eerst zelf voorschieten, en Ritsaard hád het gewoonweg niet. ‘Je ziet bijna nooit een conducteur’, zei hij. ‘En als er eens een komt, hang ik wel een of ander lulverhaal op dat de kaartjesautomaat defect was, of zoiets. Als je dat een beetje bréngt, dan trappen ze er altijd in. Ik snap niet, dat jij nog betáált!’

Er viel een lange stilte, terwijl de bus voortreed. Ik keek naar buiten. Zijn we er nog niet? Ik wist nou eigenlijk al wel meer dan genoeg over die rare snuiter. Ik hoopte dat ik niet al te vaak met hem zou samenwerken.

De volgende dag had ik vrij, maar kreeg ik twee merkwaardige telefoontjes. De eerste was van Lodewijk. Die zei me dat ik bij opdrachtgevers in de regio X maar niet moest vertellen dat hij Ritsaard in dienst had genomen. Er waren bij een archiefklus van hem in X buiten zijn schuld bepaalde dingen verkeerd gegaan die hem volkomen ten onrechte een bepaalde reputatie bezorgd hadden. Meer wilde hij er niet over kwijt; hij rekende op mijn discretie.

Het tweede telefoontje kwam van Ritsaard zelf. Die vroeg me op de man af, of ik hem voor een korte tijd, een paar daagjes maar, misschien 250 gulden kon lenen. Het leek me raadzaam, dit resoluut te weigeren. Ook bij mij had hij in korte tijd al een bepaalde reputatie opgebouwd.

Ritsaard bleek wel een kranige archivaris. Niet zo een die elke brief drie keer omdraait, dubbend of hij historische waarde heeft of vernietigd kan worden. De week daarop inventariseerde hij in een half uur tijd een complete archiefkast vol dossiers. Hij had er steekproefsgewijze drie mappen uitgetrokken, en die met een verveeld gezicht doorgebladerd. ‘Niets bijzonders, allemaal’, bromde hij, en zette de hele kast en bloc op de vernietigingslijst. ‘Dat hebben we snel verdiend voor de baas’, wreef hij zich in de handen.

Toch was Ritsaard alles bij elkaar opgeteld geen grote aanwinst voor onze werkgever. Bij projecten waarbij ik met hem samenwerkte, stond hij vaak zo onnavolgbaar te jongleren met mappen, inventarissen en archiefdozen, dat ik er weinig fiducie in had dat ooit nog iemand iets in dat archief zou kunnen vinden. Vaak zei hij ’s morgens ergens tussen de eerste en tweede koffie dat hij even iets moest naslaan in het archief te Y. De rest van de dag zagen we hem dan niet terug. We begonnen te vermoeden dat hij in Y in de tijd van de baas een project uitvoerde voor eigen rekening. Maar bewijzen konden we niets.

Intussen deden de jaren wat jaren zo graag doen: verstrijken. Ritsaard had met een urgentieverklaring een flatje kunnen huren in een wijk met veel schotelantennes. Hij was meestal werkzaam in een ander deel van het land dan ik, en dat speet me niks.

Het ging niet goed met de zaak. Lodewijk, de oprichter en eigenaar, liet de boel versloffen. Het werk begon af te nemen, het salaris kwam lang niet altijd meer op tijd. Hij had ook schulden, onder meer bij de eigenaar van de veel te grote archiefopslag- en kantoorruimte die hij gehuurd had; een deel van het personeel werkte niet op locatie bij de opdrachtgevers, zoals Ritsaard en ik, maar bij Lodewijk op kantoor.

Als we er naar vroegen, ontkende Lodewijk in alle toonaarden dat het bureau in financiële moeilijkheden verkeerde. Het was een opluchting voor iedereen toen hij aankondigde dat hij zich zou terugtrekken om van zijn levensavond te gaan genieten, en in onderhandeling was over een overname van het bureau. Wij hoopten op een fusie met een serieuze kandidaat, een grotere organisatie. Eindelijk eens niet meer elke maand in de zorgen zitten of het salaris wel op tijd zou komen, of überhaupt zou komen.

Maanden hoorden wij vrijwel niets meer over de overname; Lodewijk liet alleen los dat de onderhandelingen meer tijd kostten dan verwacht. Maar uiteindelijk deelde hij tijdens het werkoverleg mee, dat de zaak in kannen en kruiken was. Hij zou de nieuwe directeur nu meteen voorstellen. Wij keken de tafel rond, of we een nieuw gezicht zagen. Maar dat was niet het geval, want de nieuwe directeur werd… Ritsaard de Zwart. De nieuwe naam van de firma zou worden: De Zwart Archivisten.

FHM
2 februari 2014

VOLGENDE AFLEVERING: HIERONDER




Nr. 161b - zondag 9 februari 2014
Ondergang van een archiefbedrijf (2) 

VORIGE AFLEVERING: HIERBOVEN

Dat was even een schok, dat Ritsaard de Zwart, verreweg onze meest onbetrouwbare collega, tot opvolger was benoemd van directeur Lodewijk Pekelharing. Deze mededeling kregen we begin november; per 1 januari zou de wijziging ingaan.

Niets werd losgelaten over het contract dat ze na zo moeizame onderhandelingen gesloten hadden. Er gingen geruchten dat er vuil spel was gespeeld. Lodewijk had volgens die verhalen zijn oude BV laten springen, of hoe dat ook heet, om de schuldeisers het nakijken te geven en het geld voor zijn oude dag veilig te stellen. En Ritsaard kon dan met een schone lei opnieuw beginnen onder de naam De Zwart Archivisten. ‘Archivist’ is een wat minder gebruikelijke benaming voor een archivaris. Die naam klonk al niet goed, vond ik. Maar de oude naam: Lodewijk Pekelharing Archiefdiensten BV had ook voor geen meter geklonken. Toch was het een florerend bedrijf geweest met in zijn beste jaren 15 man in dienst.

Ik zat met de handen in het haar. Ik zou vanaf de jaarwisseling werknemer zijn van een uiterst twijfelachtige onderneming. Niemand had veel vertrouwen in Ritsaard. Ik zelf gaf De Zwart Archivisten zo ongeveer een half jaar tot een onvermijdelijk faillissement.

Gelukkig kreeg ik snel een aanbieding om in dienst te treden bij een van onze opdrachtgevers. Ik kon per 31 december ontslag nemen, en heb dus nooit onder Ritsaard hoeven dienen. Hij belde me enkele dagen voor kerst nog wel om zijn spijt uit te spreken over mijn vertrek. Hij wilde me nu graag een baan aanbieden tegen een hoger salaris; zou ik mijn besluit dan niet willen heroverwegen? ‘Maar dan wel zwart’, vervolgde hij; ‘handje contantje onder de tafel. Geen gezeik met belasting, premies, pensioenen, afdrachten… Allebei tevreden!’

Ik sloeg het aanbod af. De maanden daarop werd ik door mijn ex-collega’s per mail en telefoon op de hoogte gehouden van het reilen en zeilen van De Zwart Archivisten.

Tijdens het eerste werkoverleg had Ritsaard zijn mensen medegedeeld, dat hij eens flink de bezem zou gaan halen door de firma. Slampampers zouden een zware tijd tegemoet gaan. ‘In dit bedrijf moet geproduceerd worden. Ik ben nu 57, en heb nog bijna geen cent pensioen opgebouwd. Ik wil over 8 jaar rustig gaan leven van m’n centen!’

Ritsaard nam onmiddellijk enkele radicale maatregelen. Van de veel te dure kantoorruimte die Lodewijks bureau bijna de das bijna had omgedaan, had hij de huur opgezegd. In plaats daarvan had hij een donker, tochtig en slecht verwarmd magazijn gehuurd in een groot bedrijfsverzamelgebouw, en daar wat tweedehands kantoormeubilair en enkele bureaulampen neergezet; een ronduit Spartaanse werkplek.

Een handig neefje van hem had een softwarepakket in elkaar gehobbyd waarin zijn medewerkers voortaan al hun werk moesten invoeren. Alle gegevens gingen per Internet naar Ritsaard. Wie later dan 9:00 uur op dit systeem inlogde, werd voor straf meteen voor een uur gekort op zijn salaris, ook al was hij maar een minuut te laat. De hele dag hield Ritsaard vanachter zijn beeldscherm de productie in de gaten. Als iemand te lang geen activiteiten had vertoond, belde hij die persoon meteen op, of er godverdomme nog gewerkt werd. De archivisten mochten niet met elkaar kletsen en geen extra eet- of rookpauzes houden. Toiletbezoek werd slechts oogluikend getolereerd.  Wat was ik blij dat ik deze horror-werkgever tijdig had kunnen verlaten!

Op zijn website, ook gemaakt door dat handige neefje, was weinig aan te merken. Er stond een foto op van zijn kantoorruimte, niet van dat miezerige magazijntje, maar van het complete bedrijfsverzamelgebouw, met een gevel langer dan 100 meter. Een vaste telefoon had de firma niet, maar het leek van wel. Het ‘netnummer’ luidde 064, maar dat waren in werkelijkheid de eerste cijfers van Ritsaards mobiele nummer.

Een wagenpark bezat de firma evenmin. Ritsaard deed al zijn bezoeken aan opdrachtgevers met de trein - waarbij hij steeds meer reisuren moest maken; zijn kwalijke reputatie had zich als een olievlek verspreid over de Randstad en wijde omstreken. Als hij archieven moest transporteren, gebruikte hij een huurauto. Die propte hij dan helemaal vol met archiefdozen, zodat hij zo weinig mogelijk keren heen en weer hoefde te rijden. Hij zat met de neus op het stuur. En hij mocht niet te hard remmen. Bij een noodstop dreigde hij verpletterd te worden door zijn complete workload aan te bewerken archieven.

Op één zo’n ritje zat een van mijn ex-collega’s naast hem. Plotseling stak er een hond over. Ritsaard remde niet en reed pardoes die hond dood, tot afgrijzen van mijn collega. ‘Ik kan niet stoppen met die dozen in mijn nek, en dan moeten ze hem ook maar vasthouden’, verklaarde Ritsaard.

Tegen het eind van januari deelde hij zijn personeel per e-mail mee, dat de firma wat aanloopmoeilijkheden had, en dat salaris er deze maand nog niet in zou zitten. Hij kon wel een voorschot verstrekken aan wie krap bij kas zat. En dat deed hij ook; hij reisde met een grote tiet met geld alle werkplekken af om te betalen.

In februari kwam er wel salaris, per giro, al kreeg iedereen een paarhonderd euro te weinig, werden er geen salarisspecificaties verstrekt en was bij enkele collega´s niet De Zwart Archivisten de afzender van het geld, maar een postduivenvereniging.

Er vertrokken nu gaandeweg steeds meer personeelsleden, zonder spijt nagekeken door Ritsaard, wiens orderportefeuille ook zienderogen slonk. Als hij toch nog extra mensen nodig had, huurde hij ze in per klus en betaalde ze zwart. Daardoor kreeg hij dan weer moeilijkheden met zijn belangrijkste opdrachtgever, een grote overheidsinstelling. Die had indertijd nog met Lodewijk een contract afgesloten voor 12 mensjaren voor diverse archiefprojecten bij hen in huis. Men zag nu op de werkplek steeds weer andere figuren in en uit banjeren, die niet allemaal konden bogen op het bezit van de benodigde archiefdiploma´s.

Dit luidde het einde in van De Zwart Archivisten. Het overheidsbedrijf ontbood De Zwart voor een spoedbespreking. Ritsaard verklaarde bij dat gesprek onomwonden, dat hij geen boodschap had aan ´altijd dat gezeik van jullie, ambtenaren´. Nee, echt diplomatiek kon je hem niet noemen.

De overheidsinstantie verscheurde vervolgens het contract, en om een lang verhaal kort te maken: aan het begin van de zomer werd surseance van betaling uitgesproken over De Zwart Archivisten. Alle personeelsleden die nog in vaste dienst waren, kregen een ontslagbrief. Ritsaard zou een doorstart maken als eenmansbedrijf. In een half jaar tijd had hij de toch eens zo bloeiende zaak naar de knoppen geholpen, die Lodewijk in meer dan tien jaar tijd had opgebouwd.

Of er veel terecht is gekomen van Ritsaards doorstart? Als ik nu google op zijn naam of die van het bedrijf, vind ik geen recente pagina´s meer; een veeg teken. Google er zelf maar niet naar; je zult slechts dit tweeluik vinden, als het goed is. Alle namen in dit stukje zijn gefingeerd, behalve de mijne. Ook omstandigheden zijn enigszins aangepast. Neemt niet weg dit relaas - helaas - is gebaseerd op ware gebeurtenissen.

FHM
9 februari 2014



VOLGENDE AFLEVERING:
OUR WORLD (1967): EEN UNIEK TV-PROGRAMMA 16/02/2014

© Frans Mensonides, Leiden, 2014