Dicht bij huis (6b): Naar de bollen (2)
Sassenheim-Hillegom, of: Van die ijzeren dozen op wielen

<<< Lees ook deel 1!

Eindpunt van de stoomtram en de stadstram in De Glip (Heemstede); eind jaren 20


Tiptoe to the window,
by the window that is where I'll be
Come tiptoe through the tulips with me!

Tiptoe from your pillow,
to the shadow of a willow tree
And tiptoe through the tulips with me!

Knee deep in flowers we’ll stray,
we'll keep the showers away.
And if I kiss you in the garden,
in the moonlight,
will you pardon me?
Come tiptoe through the tulips with me!

Liedje van Al Dubin & Joe Burke uit 1926
(onder meer bekend in de hemeltergende uitvoering van Tiny Tim uit 1968)

Deel 2 van een wandeling Leiden – Haarlem langs de route van de Blauwe 'Bollentram’ (1932-1949). De eerste etappe bracht ons in Sassenheim, vulgo: Sassem. Daar maken we deze keer een kleine excursie naar Slot Teylingen (of was het: Teijlingen?). Vervolgens marcheren we via Lisse op naar Hillegom.

Eerst een paar woorden over de voorloper van de Blauwe Tram: de stoomtram.

 

Bollenfile rond 1930 in de dorpskern van Hillegom. Twee elkaar passerende stoomtrams, enkele Jan Plezierbussen en verscheidene Fordjes (?) versperren de straten van het dorp.

In de zomer van 1881 opende de NZHSTM (Noord-Zuid-Hollandsche Stoomtramweg Mij.) de 28 kilometer lange stoomtramlijn Leiden – Haarlem. Eigenlijk moest ik schrijven: Leiden – Net-niet-in-Haarlem, want daar wilden ze dat smerige ding niet in hun stad hebben. De stoomtram eindigde vlak voor de gemeentegrens. Daar kon je overstappen op de Haarlemse paardentram, en vanaf 1913 op de elektrische stadstram. Er was geen verbinding tussen de sporen van stoom- en stadstram; de reizigers moesten een klein stukje lopen.

De stoomtramlijn was in minder dan een jaar tijd aangelegd, maar helaas ontzettend flodderig en slordig. Ontsporingen waren dan ook niet van de lucht. De trams stonden vaker naast dan op de baan. Uit voorzorg reed op elke tram een ploeg baanarbeiders mee om de tram indien nodig weer op de rails te zetten.

De stoomtrams wonnen dan ook niet het vertrouwen van het reizende publiek. In 1884 ging de NZHSTM failliet, om echter meteen uit haar as te herrijzen onder dezelfde afkorting, maar met in de naam de toevoeging: Haarlem-Leiden.

Een rit Leiden – Haarlem duurde 2:15 uur; de trams reden in een onhandige frequentie van 75 minuten. Bij de uitbreiding van het Haarlemse stadstramnet werd de stoomtramlijn telkens korter. Vanaf 1922 lag het overstappunt bij de Glipperweg in Heemstede. De tramrit Leiden – Heemstede duurde nu minder dan twee uur; de frequentie werd uiteindelijk opgekrikt naar uurdienst.

De trambaan was grotendeels enkelsporig. Veel wisselplaatsen waren er bij die lage frequentie niet nodig. Er lagen er slechts zeven. De enkelsporige baanvakken daartussenin werden bewaakt met een penningensysteem. Aan het begin en eind van elk enkelsporig traject stond een kastje. Alleen als zich in dat kastje een speciale penning bevond, mocht de tram opstomen. Daarbij moest de conducteur de penning meenemen en die aan de andere kant weer in het andere kastje stoppen, zodat een tegenligger wist, dat het baanvak vrij was.

Op doorrijden bij afwezige penning zal de doodstraf gestaan hebben. Maar het vergeten van de penning, of het vergeten hem in het kastje terug te stoppen, zal je ook niet in dank zijn afgenomen. Wat deden ze bij problemen? Niet iedereen liep in die tijd met een mobieltje op zak. In latere tijden werden er bij de wisselplaatsen in ieder geval telefoons geplaatst. De conducteur moest ‘afbellen’, aan een slinger draaien, als de kruising van twee trams volgens dienstregeling had plaatsgevonden, of contact opnemen met een centrale als er iets aan de knikker was.

Het leven van het personeel was hard. Ze draaiden diensten van gemiddeld twaalf uur, en hadden slechts eens per negen dagen een dag vrij. Nachtdiensten waren er ook; er reden ’s nachts wel vee- en goederenwagens.

Ik schreef vorige keer over mijn misplaatste nostalgie naar het tijdperk van de Blauwe Bollentram, dat ik zelf niet meegemaakt heb. Maar die nostalgie reikt niet terug tot het stoomtijdperk. Wat moet het een ellende geweest zijn, te reizen in die tochtige wagens, in een tempo dat per vélocipède gemakkelijk was bij te houden! Er was ook lief noch loof aan die treinen. De spoorwegen hadden mooie, sexy stoomlocomotieven. Maar die van de tram: van die ijzeren dozen op wielen.

 

Wat een contrast met die zeshonderden uit het elektrische tijdperk! Rond de jaarwisseling 1932 / 1933 moeten de reizigers gedacht hebben dat er per ongeluk een koninklijk tramrijtuig was komen voorrijden. Die fauteuils, meneertje, je zat er als een prins! Die stellen waren in 1949 nog lang niet versleten, en werden voortaan ingezet op Leiden – Den Haag. Daar heb ik er nog ingezeten. Niks: ‘Vóór mijn tijd!’ Ik heb de Bollentrams nog wel degelijk meegemaakt; een gedachte die me vrolijk stemt.


 


Slot Teylingen ligt in de buurtschap Teijlingen, die behoorde tot de gemeente Voorhout, maar grensde aan Sassenheim. In 2006 werden Sassenheim, Voorhout en Warmond samengevoegd tot de gemeente Teylingen. Het oude slot werd dus de naamgever van een moderne gemeente, maar de spellingsverwarring bleef.

Onderweg naar het slot loop ik door een nieuwbouwbuurt met alleraardigste optrekjes voor kopers aan wie de crisis toch nog een klein miljoentje heeft overgelaten (al die rookwolken uit IJsland, deze week; alles lijkt daar wel in rook op te gaan). Er zijn zelfs huizen in de vorm van oude bollenschuren.

Slot Teylingen is geen attractie waar je een hele dag zoekbrengt. Meer dan vier muren en een bescheiden expositie zijn er niet te zien, met nog wel een maquette van wat geweest is.

Op mijn weg erheen loop ik per ongeluk het erf van een particulier echtpaar op, dat me met grauwen en snauwen begroet. Mijn vraag, waar de ingang van het slot dan wel is, wordt niet beantwoord, en het ijzeren hek, dat ik niet gezien had, wordt luid achter me dichtgekwakt. De Bollenstreek is zo’n streek waar je contacten met de bevolking beter kunt vermijden, om vol te kunnen houden dat de mensen op het platteland aardiger zijn dan in de stad. Nee, het zit anders: de kak uit de stad trekt hierheen, en geeft de dorpen een slechte naam.

Slot Teylingen kwam tot stand in de 13e eeuw, werd verwoest en wederopgebouwd in de Tachtigjarige Oorlog en werd na Napoleon gesloopt, op die muren na. In vijf eeuwen woonden er tientallen generaties aanzienlijken, meestal de houtvesters van het graafschap Holland.

De bekendste bewoonster was Jacoba van Beieren (1401-1436), die hier de laatste jaren van een veelbewogen leven doorbracht met alweer haar vierde echtgenoot: Frank van Borsselen. Toevallig las ik laatst haar biografie in het tijdschrift Historisch Nieuwsblad. Ze zakte af van toekomstige koningin van Frankrijk (al op kleutertijd uitgehuwelijkt aan de dauphin) tot feitelijk min of meer verbannen gravin in de bollenstreek, die toen nog lang geen bollenstreek was.

Het verhaal is niet in een alinea na te vertellen, en is vol van misselijk politiek gekonkel, Hoekse en Kabeljauwse twisten (die in juli van dit jaar zullen worden nagespeeld rond de ruïne), vergiftigingen, intriges, incestueuze huwelijken, ontsnappingen in mannenkleren, huwelijksbedrog en wat voor gesodemieter al niet. Jacoba stierf, na al die rottigheid, ook nog jong aan de tering, om het verhaal af te ronden.

 

Een andere bekende bewoner was Reinier van Oldenbarneveldt, die laatst figureerde in FHM’s A-viertjes. Nadat zijn kop er was afgehakt, gaf hij het stokje van zijn vader door aan zijn weduwe.

Deze schamele attractie bevat twee zaken die ik van te voren had kunnen zien aankomen: krassende kraaien die rond de overblijfselen van Jacoba’s stulp cirkelen en een defecte PC waarop een presentatie in beeld en geluid te zien had moeten zijn. Van dat laatste apparaat zou Jacoba niet veel begrepen hebben, evenmin als van al die witte strepen in de lucht. Maar over de valkenjacht kon je haar niets nieuws vertellen. Nu ik het toch over haar heb: haar landje met tuinkruiden stond een paar kilometer verderop. Dat is niets anders dan de Keukenhof, die tegenwoordig jaarlijks een kleine miljoen bezoekers trekt.


 


Ik sla de weg naar Lisse in (twee dagen eerder dan mijn bezoek aan Teylingen; dit een hodologisch verhaal, en niet chronologisch).

De Connexxion-lijnen 50 en 51 zijn de verre, verre nazaten van de NZHSTM. De bussen rijden maandag / zaterdag overdag in gecombineerde kwartierdienst. De sedert de jaren 60 verrezen nieuwbouwwijken zijn als uitstulpingen in hun routes opgenomen. Lijn 50 neemt Warmond mee op zijn route, een dorp dat nooit een tram gekend heeft. Verder bedient hij in Hillegom de oostelijke nieuwbouwwijken. Lijn 51 doet datzelfde in Lisse.

De ritduur met de bollenbussen varieert van dik 80 minuten in de spits tot een ruim uurtje in de avonduren. Nee, veel sneller dan de Blauwe Tram gaan die bussen niet.

 


Tot 1990 of daaromtrent was de Keukenhof alleen bereikbaar via een overstap op een pendelbus op de Hyacintstraat. Toen werd de snelbus Leiden Centraal – Keukenhof ingevoerd, die het ritje non-stop doet in ca. 25 minuten. Sedertdien heeft Connexxion voor honderdduizenden, zo niet miljoenen overwegend buitenlandse toeristen het visitekaartje mogen zijn van Nederlands grote lenteattractie. Daar al die toeristen op een Combiticket reizen, en niet op chipkaart, nemen ze misschien een positieve indruk van Connexxion mee naar huis.

 

De tulpen zijn laat dit jaar, na een betrekkelijk pittige winter en een fris voorjaar. Maar dit strookje is een begin. Eigenlijk is dit vanuit zowel esthetisch als symbolisch standpunt een veel mooiere foto dan één van een tjokvol bollenveld. Maar op het moment dat deze rapportage je scherm bereikt, zullen de meeste tulpen wel ten prooi gevallen zijn aan de maaier.

 

Dit opvallende, monumentale bouwwerk heb ik jarenlang uitgescholden voor klooster Beekbrug. Maar een vrouw, die mij ziet fotograferen, helpt me uit de droom. Dit voorbeeld van weelderige katholieke architectuur is de Engelbewaarderskerk. Kloosters zijn er ook, drie stuks zelfs, achter de kerk. En het schooltje, dát heet Beekbrug. Ze komt net uit de kerk; heeft net gerepeteerd met het koor. Aanstaande zondag is er uitvoering; als ik misschien…

Tja, de katholieken. Ze zijn vaak in het nieuws, de laatste weken, en niet in gunstige zin. Ik moet denken aan het bekende Nieuwtestamentische bijbelwoord: ‘Aanhoort mijn woorden, maar let s.v.p. maar liever niet zo erg op mijn daden!’ (Farizeeërs 13:13). Maar zelfs hun woorden vallen tegenwoordig allemaal verkeerd. Laten we bij de katholieken voortaan alleen maar letten op hun architectuur, en de rest helemaal maar vergeten. Ik wens ze toe, dat ze ooit het pad zullen vinden van de middeleeuwen naar de 21ste eeuw.

 

Tram bij De Engel(enbuurt). Foto: G.J. de Swart

 


Wat is er verder te zien tussen Sassem en Lis, behalve het huis met die naam? Veel wegwerkzaamheden, in ieder geval. De bollenwandelaar loopt hier over opgebroken stoepen, langs tassen stenen en tussen van die grote rood-witte Lego-stenen die de boel in goede banen moeten leiden. Zelfs de verkeersregelaars worden er soms bijna horendol van. Het had allemaal klaar moeten zijn voor het bollenseizoen. Maar toen kwam die winter…

Als je er op gaat letten, staat vrijwel op elk logo van elk bedrijf langs de weg een tulp afgebeeld.

De buurtschap De Engel bestaat (buiten beeld) uit rijtjes armetierige arbeiderswoninkjes, die momenteel in renovatie verkeren. De Engelenbuurt heeft slechts een klein hapje genomen uit de bollenvelden, die er dan ook nog in volle glorie omheen liggen. En niemand zeikt hier als je door een brandpoortje loopt om ze beter voor je lens te krijgen. Hier wonen de ware bollenstrekers! Mooi optrekje, trouwens, linksonder. Maar wat het is, weet ik niet, er staan niet overal bordjes bij.

 

Ach, dit kasteeltje staat altijd zo prachtig met zijn voeten in de narcissen! Dat het tegenwoordig ook bijna midden op een bedrijventerrein staat, moeten we maar wijten aan een beleidsambtenaar van de gemeente Lisse, wiens hand is uitgeschoten op de plankaart van het bestemmingsplan.

Het Huys Dever werd bijna 6,5 eeuw geleden gebouwd op last van edelman Reinier d’Ever. Rond 1580 werd aan de donjon een vorstelijk woonhuis aangebouwd, dat enkele eeuwen later in verval raakte en alle nieuwe Lissese bouwwerken van stenen voorzag. Nu resteert waarmee het ook begon: een versterkt woontorentje. De platte achterzijde was niet verdedigbaar, maar dat hoefde ook niet; vanuit het moeras daarachter viel geen vijandelijk gevaar te duchten.

Ik ben hier ooit eens binnen geweest, maar daar weet ik weinig meer van. Het was in mijn ICT-tijd, en dat zijn nu eenmaal cultuurbarbaren. Ik was ook zo; het mag niet verzwegen worden. Vandaag ben ik te matineus; het gaat pas om 14:00 uur open. Komt nog wel een keer!

 


De Coöperatieve Nederlandse Bloembollen Centrale laat het breed hangen. De buurman: de Scootmobiel Hulpdienst, ben ik vergeten op de plaat te zetten. Een paarhonderd meter verder wederom iets katholieks; deze streek zijn ze eind 16e eeuw vergeten te bekeren tot het calvinisme; een enclave van verdorvenheid. Of die Calvijn trouwens zo’n lekkertje was! Weer even verder het Vierkant. De Blauwe Tram had hier een wisselplaats. Verder was het in de smalle straatjes van Lisse voornamelijk enkelspoor geblazen.

Ik zie met eigen ogen waar elk tramboek me al op gewezen heeft: het Vierkant is eigenlijk meer driehoekig dan vierkant. Dit is het hart van Lisse, vierkant of niet. Er zijn terrasjes waar het aangenaam toeven is in de prille lentezon. Ik neem maar voor lief dat de kroketten er even klein als duur zijn.

De ouderwetse beleefdheid, bijna nog als in de Blauwe Tramtijd, vergoedt veel. Ze buigen hier als knipmessen, vragen om de 3,5 minuut of het echt wel smaakt, leggen de rekening tsjilpend op mijn tafeltje en kussen nog net mijn schoenzolen niet als ik vertrek, na een fooi uit mijn portemonnee geperst te hebben.

De conducteurs van de Blauwe Tram schijnen ook zo beleefd te zijn geweest. Dat lag meer aan hun arbeidsvoorwaarden dan aan hun karakter. Ze verdienden een schijntje, zeven gulden per week voor een aankomend conducteur. En dat voor werk dat best nog zwaar was. Ze mochten niet gaan zitten, zelfs niet als alle reizigers van een kaartje voorzien waren, en bewogen zich op zeebenen door die slingerende rijtuigen. Aan het eind van hun dienst waren ze gesloopt en geradbraakt.

Maar met fooien konden ze hun hongerloontje nog wat opkrikken. En hoe beleefder, hoe meer fooi. Van rijke dames kregen ze zelfs wel eens een ‘plak’, een 2,5-centsstuk. Je had van die trams, op bepaalde tijden van de dag, die vol zaten met gegoede dames die op weg waren naar de kledingmagazijnen en lunchrooms van een stad als Haarlem. Dat waren de ‘plakkentrams’; de conducteur kon lekker bijverdienen – mits hij zich een beetje hoffelijk gedroeg.

Mijn oma heeft de teloorgang van de – slechts door berekening ingegeven – beleefdheid en dienstverleningsmentaliteit uit de crisis niet kunnen verkroppen. ‘Het is de welvaart’, somberde zij vaak. ‘De broodkruimels steken de mensen. Dat is wat het mensdom op heden mankeert; de broodkruimels steken verschrikkelijk. Het gaat ze veel te goed…’

 


‘Je mag hem wel vragen of hij even wil lachen!’, zegt een jolige toerist als hij mij, bij de ingang van museum De Zwarte Tulp, Carolus Clusius ziet fotograferen. Clusius (1526-1609), de meest vermaarde botanicus van zijn dagen, is de aartsvader van de Nederlandse bloembollenteelt en -handel. Maar hij was ook, willens nillens, de aanstichter van de tulpengekte, en dat is misschien de reden dat hij zo sip kijkt; een smet op zijn blazoen.

De Zwarte Tulp verzwijgt deze zwarte bladzijde niet; er is veel aandacht voor de tulpenkrach van 1637. De impact daarvan wordt wel een tikje overdreven. Het is beslist niet waar dat de berooide tulpenspeculanten zich bij bosjes in de Amsterdamse grachten verzopen, zoals hier in een documentaire beweerd wordt. Het ging in wezen nergens over, die tulpengekte. Het liep met een sisser af. Dat is ook de lol ervan; het was een krach, maar geen echte crisis.

Zoals de trouwe lezer weet, ben ik er op afgestudeerd als Bachelor in de Nederlandse Taal en Cultuur. Ik beschouw dat werkstuk als het opus magnum van in totaal acht jaar studie. Omdat die tulpengekte toch geen echte nationale ramp was, kun je er heerlijk raillerend over schrijven; het onderwerp leent zich daar perfect voor. Het werkstuk doet het na vijf jaar nog goed op Internet, met elke maand een stuk of 400 lezers.

Ik zal ook nooit nalaten, op 3 februari even stil te staan bij de krach. Dinsdagavond 3 februari 1637 knapte ergens in een kroeg in Haarlem de tulpenbubble. Het zou een officiële gedenkdag moeten worden, Tulpendag, met een dag vrij voor iedereen. Of liever nog: Tulpenavond, met zwelgpartijen in alle taveernen, met de onvermijdelijke kater daarna.

De Zwarte Tulp is een aardig museumpje, lekker rommelig, en zonder rode draad; gewoon dwalen en kijken. Dit is voor de fijnproevers; de Keukenhofbussen met toeristen van over heel de wereld houden hier geen halt. Er komt, zegt een van de mensen van het museum, binnenkort ook een boek uit met de canon van de bloembollenhandel, in 50 chronologische hoofdstukken. In De Zwarte Tulp hangen sommige hoofdstukken al als voorpublicatie. Er zijn canons van alles, tegenwoordig. Waar blijft die van het openbaar vervoer?

 


We rukken op naar Hillegom. Bij het verlaten van Lisse zie je eerst een oorlogsmonument (waarom zijn die dingen toch altijd zo pompeus?) en later een bollennimf of zoiets op een zuil; vooruit maar! En ten slotte: weer eens een keertje wegwerkzaamheden, en wel bij Motel De Nachtegaal.

 

De meeste tulpen zijn nog niet eens uitgekomen. Maar hier worden ze alweer gekopt. De schrijvers van tulpenpamfletten hadden gelijk: weinig op aarde duurt korter dan een tulpenbloem. 'Je ziet hier geen bol', hoor ik alweer een grapjurk zeggen, 'je ziet hier alleen maar bloemen'.

 


Watertorentje kopen (z.g.a.n.)? Tramhalte Arnoud. Naast de voormalige watertoren staan, op de grens van Lisse en Hillegom, de kleurige silo’s van de Xella Kalkzandsteenfabriek Van Herwaarden Hillegom. In de bollenstreek werd al eeuwen zand gewonnen dat goed te gebruiken was voor allerlei doeleinden: ballast voor schepen, strooisel op stalvloeren, fundamenten van huizen, grondstof voor steen. Na het afgraven van het zand hield je grond over die dan weer zeer geschikt was voor de bollenteelt.

Baron Arnoud van Hardenbroek van Ammerstol stichtte in 1901 de kalkzandsteenfabriek Arnoud. Hij was een potentaatje, behoorlijk fout in de oorlog, en werd daarna gearresteerd op verdenking van collaboratie. Zijn zoon Gijsbert, die hem diep haatte, zou hem aangegeven hebben. Ik las het familiedrama bij stukken en brokken op het WWW. Er ligt daar voldoende stof, om niet te zeggen: steengruis, voor een vijfdelige TROS-serie of een te dikke roman van Thomas Rosenboom. Het komt ook allemaal in die canon.

Zoek wat gegevens bijeen over een plekje op de wereld (een ex-tramhalte, desnoods), en je vindt meestal een hoop boeiende shit.

 


Met die oude bollenschuren kun je nog aardige dingen doen; er een meubelshowroom van maken, bijvoorbeeld. Daarvoorbij loop ik de bebouwde kom van Hillegom binnen. Dat is voor mij, als buitenstaander, het tweelingbroertje van Lisse. Maar het steekt er wel een beetje bleekjes bij af; in Hillegom groeien de bomen net iets minder hoog de hemel in. Een kaal dorp, vond mijn moeder. Maar die mooie oude huizen waren nog nieuw toen zij erlangs reed, en nieuwbouw wordt eigenlijk zelden gewaardeerd.

In het midden van de mozaïekfoto het gemeentehuis, vanwaaruit die boze burgemeester Pont tandenknarsend naar de Blauwe Trams keek. Voor hem hoefde de ´dronken tram van Rijkswaterstaat´ helemaal niet meer. Het liefst had hij hem zelfs verboden in zijn gemeente, waarmee de Bollentram in 1932 al een wisse dood gestorven zou zijn. Het college van Leiden heeft tegenwoordig ook zo’n kop. Ze willen de Rijn-Gouwelijn niet, die ze door de Provincie wordt opgedrongen. Houden ze hem buiten de poort, dan gaat dit weinig zinvolle prestigeproject niet door. Hij zou evenmin om Leiden heen kunnen als de Bollentram om Hillegom.

Op het terras van Medio Dia (middenonder) bestel ik, om in toon te blijven met de Hawaï-kritiek uit de vorige aflevering, een tosti Hawaï. De prijzen zijn hier lager dan in Lisse, en de bediening is normaal vriendelijk, zonder in overdrijving te vervallen.

 


De foto hierboven toont het gelijk aan van burgemeester Pont. Wat is die trambaan idioot aangelegd! Een hoempaband met een enorme boemketel voorop haalt op oudejaarsdag 1932 de eerste elektrische tram binnen in het dorp. Die reed enkelsporig langs de gevels, terwijl er best plaats was voor een dubbelsporige baan in het midden van de weg. Ik heb nog gezocht naar de exacte plaats waar deze foto genomen is, maar alles in dat winkelstraatje is veranderd, veranderd, veranderd en opnieuw veranderd in bijna 80 jaar.

Een Hillegommer mailde me twee lentes later dat de foto genomen is ter hoogte van de Meerstraat.
De fotograaf kijkt naar het noorden. In het pand van Klaver zit tegenwoordig De Schoenenreus, en in dat van Albert Heijn de ABN-AMRO-Bank. Ik ga er binnenkort nog eens heen, om ook hier een 'tijdmachinefoto' te maken.  

Aangevuld op 20/03/2012.

We eindigen deze aflevering op het station van Hillegom. Dat werd heropend in 2000. Ik schreef erover, en had er een hard hoofd in dat het excentrisch in Hillegom gelegen station een succes zou worden. Maar ik vergiste me. Toch had ik voorspellende gaven: 'Dit verhaal beslaat de periode 1842-2010', schreef ik.

Er staan bij station Hillegom altijd honderden fietsen in de stalling. En er rijdt nog een Treintaxi, een uitvinding uit het kortstondige tijdperk van OV-innovatie rond 1990, dat ons land heeft verrijkt met niet altijd beklijvende projecten als Interliners, beltaxi’s en wat niet. Ik dacht eerlijk gezegd, dat de Treintaxi al lang helemaal ter ziele was…

Ik verlaat dit verhaal per trein, zoals je ziet; einde deel 2!

 

 

Frans Mensonides
1 mei 2010
Er geweest:
Donderdag 8 april 2010: Sassenheim – Lisse Motel De Nachtegaal
Zaterdag 10 april: Teylingen en De Nachtegaal – Hillegom NS
Donderdag 15 april: Hillegom Dorp

Lees ook deel 3 > > >

Oude zwartwitfoto’s overgenomen uit: A. van Kamp, De Bollenlijn. Een rit met de blauwe tram van Haarlem naar Leiden. Heiloo 1999.
Engelenbuurt: G.J. de Swart; Interieur 600-wagen en hoempaband Hillegom: Archief NZH-museum; Stoomtram De Glip: Archief Historisch genootschap De Blauwe Tram; Bollendrukte Hillegom: herkomst onbekend.

Eerder verschenen in dit reeksje:

1: Katwijk ontkoppeld (maart 2009)
2: Tijdmachinefoto van de KW-laan in Voorburg (april 2009)
3: Lijn 13 Leiden, of: Met mevr. Vogelaar in een prachtwijk (april 2009)
3a: Het vervolg op lijn 13 is lijn 14 (december 2009)
4: Lijn 28 via Hofwijck naar Heerlijk Helder (december 2009)
5: Leids stadsvervoer, van bellende tram tot bellende hybride bus (februari 2010)


© Frans Mensonides, Leiden, 2010