Dicht bij huis (6a): Naar de bollen (1)
Leiden – Sassenheim, of: Nostalgie over mijn eigen wieg heen


Hypermodern ‘tweelingstel’ (geleed tramrijtuig) voor de Bollenlijn

Dit serietje is gewijd aan de Bollentram, de Blauwe Tram die Leiden van 31 december 1932 tot / met 3 januari 1949 met Haarlem verbond. Hij was de opvolger van een halve eeuw stoomtram in de Bollenstreek.

17 jaarwisselingen slechts hield deze onder onheilspellend gesternte geboren tramlijn het uit, alvorens ten prooi te vallen aan de concurrent, de bus. Het waren beroerde jaren bovendien: crisis, oorlog, beschietingen, bombardementen, staking van de dienst in de hongerwinter en tenslotte de wederopbouw, die voor de tram juist afbraak met zich meebracht.

 Ik ga de complete route van 30 kilometer wandelen, maak de nodige omwegen, zowel ter plaatse als in woorden, en doe dat in vijf etappes, die zullen leiden tot drie afleveringen. In elk deel een hopelijk welkome afwisseling van praatjes met series plaatjes, waaronder weer praatjes.

 

Pleziertjes waren er ook in die jaren: met de tram naar de padvindersjamboree van 1937 in Vogelenzang (bij Bennebroek): ‘In negentien drie-zeven, dan zul je wat beleven…’  

 

De tram die te laat kwam

In 1907 werden de eerste plannen geopperd om de stoomtramlijn Haarlem – Leiden te elektrificeren. Het was hét decennium voor elektrische trams; in heel het land werden honderden kilometers tramspoor van bovenleiding voorzien. Toch zou het nog 25 jaar duren voordat de eerste elektrische tram van Haarlem naar Leiden zou rijden, even lang als er zit tussen 1990, het jaar dat de Rijn-Gouwelijn bedacht werd, en 2015, wanneer we schijnen te kunnen instappen. Halfzachte plannen, traag verwezenlijkt; dat is al een eeuw het handelsmerk van deze streek.

In de tussentijd werd de Bollentram links ingehaald door de lijn Leiden – Katwijk / Noordwijk (geëlektrificeerd in 1911), en Leiden – Den Haag (1924). In dat laatste jaar reisden er nog geen 700 passagiers per dag met de stoomtram door de bollendorpen. De sukkelende, puffende stoomtrammetjes verloren veel passagiers aan onder andere de N.V. Haarlemsche Brockway Bus Maatschappij. Brockway, rare naam, brokken op de weg misschien, maar het ging wel sneller dan met de tram.

NZH wilde de tramlijn best elektricificeren, als de overheid de concessies voor busvervoer dan ten minste zou intrekken. Daartoe was men wel genegen. De gemeenten zagen een elektrische tram helemaal zitten, maar het rijk stak een spaak in het wiel. De route voerde langs wegen van Rijkswaterstaat, en de rijksoverheid wilde in die arme tijden geen cent meebetalen aan de tramlijn, die men niet rendabel achtte. De wens van gemeenten en NZH, een zo veel mogelijk dubbelsporige baan, was niet haalbaar. Wat Rijkswaterstaat betreft kon gewoon de baan van de stoomtram wel gebruikt worden, met een paar aanpassingen.

In 1932 kwam het dan eindelijk tot besluitvorming. Er werd een vergadering belegd met alle betrokken partijen. De gemeenten, onder aanvoering van de flamboyante burgemeester Pont van Hillegom, waren furieus op Rijkswaterstaat. Zij brachten, volgens de NZH-vertegenwoordiger, ‘Hawaï-kritiek’ naar voren. Wat ik me daarbij moet voorstellen, weet ik niet. Ik neem niet aan dat de burgervaders uit protest in rieten rokjes ter vergadering verschenen; zo frivool was men niet in die dagen. Het zal dus wel heel erg hard jankende kritiek geweest zijn, net als zo’n Hawaian gitaar.

Pont verliet met slaande deuren de vergadering, maar er was niets meer aan te doen: een tot op het bot uitgeklede elektrische tramlijn die voortdurend van de zijkant van de weg naar de middenberm zwabberde en weer terug. Men vreesde gevaarlijke situaties met ‘de dronken tram van Rijkswaterstaat’ en er zouden in de loop van die 16 jaar inderdaad heel wat aanrijdingen plaatsvinden.

Na die Hawaï-/lawaaivergadering werd de ombouw in ruim een half jaar voltooid. Men hoefde maar 22 kilometer draad aan te leggen: de Leidse elektrische stadstram was al opgerukt tot Oegstgeest Kerkbuurt, die van Haarlem tot de Glipperweg in Heemstede. Daartussenin deed de tram de dorpen Sassenheim, Lisse, Hillegom en Bennebroek aan.

Van die 22 kilometer waren er ongeveer 13 enkelsporig. Het was een lappendeken: 20 keer per rit moest de tram van dubbel- naar enkelspoor en vice versa. De plekken waar dat gebeurde, kun je, een mensenleven later, vaak nog altijd zien in het wegprofiel. En je kunt ze nog opzoeken in het standaardwerk over ‘De Blauwe’: Dick van der Spek, NZH-railatlas 1881-1961, Haarlem 1997, een onmisbaar naslagwerk bij het samenstellen van deze reeks en bij het lopen van de tramroute. Naast enkel- had je ook strengelspoor: de rails voor beide richtingen waren met elkaar vervlochten. Dat had hetzelfde effect als enkelspoor: elkaar tegemoet komende trams konden elkaar niet passeren. Maar het spaarde geld voor wissels.

De Bollentram stopte bij maar liefst 50 haltes; bij elke bollenschuur, zo ongeveer. Het tempo was niet hoog; een rit duurde dik vijf kwartier, overigens niet langer dan de huidige Connexxionbussen van lijn 50 / 51 er over doen, met al hun omwegen door nieuwbouwwijken.

 

 

Voor de Bollenlijn werden tien hypermoderne enkelgelede trams besteld, de ‘zeshonderden’. Dat was een nieuwigheid. In die tijd zag men een gelede tram als twee met het achterwerk aan elkaar gelaste trams met elk slechts aan één kant een bestuurderscabine. Men noemde ze dan ook: ‘tweelingenstellen’ en gaf aan elke kant een apart wagennummer. Zo heette de eerste tram van de serie A 601 / 602, etc. Ze wogen ´slechts´ een kleine 30 ton, lichtgewichten voor die tijd!

Die tien wagens, met elk 60 zitplaatsen - wat zeg ik? zetels! - waren ruim voldoende voor een halfuursdienst, met een omlooptijd van drie uur, plus enkele aanvullende ritten Haarlem – Hillegom in de spits.

 

We gaan op weg!

 


De Bollenlijn begon in Leiden ten noorden van het station, bij het remisecomplex van NZH. Men hoefde dan tenminste die gelijkvloerse kruising met de spoorweg niet te nemen. Thans staat op dezelfde plek nog de garage van Connexxion. Op de onderste foto is de blauwe tram net van het remiseterrein de Rijnsburgerweg opgereden, op punt van vertrek naar Haarlem.

Daarnaast een gele HTM-tram uit Den Haag, op weg naar het eindpunt op de Haarlemmerstraat. Bewoners van de monumentale panden op de Rijnsburgerweg zagen in de spits een tram of dertig per uur langs hun ramen paraderen. Naast de twee hier op de foto had je het hoogfrequente Leidse stadstrammetje en de trams naar Kat- en Noordwijk.

 

Dit zag en zie je onderweg. Huizen in chaletstijl op de Rijnsburgerweg. Het mooie, monumentale Poortgebouw van het LUMC, v/h AZL, waarachter zich tegenwoordig alleen maar nieuwe dingen ontrollen. Een paar hectometer voorbij dit punt sloeg de HTM-tram linksaf, de Wassenaarseweg op, JEWEL! Villa Tuinlust, die haar naam gaf aan een tramhalte, en er, in tegenstelling tot de tram, nog steeds is. En dan, nog net in Leiden, het voormalige gebouw van het Medisch Opvoedkundig Bureau, waar men nog vergeefs een normale wereldburger van me heeft proberen te maken. Maar dat is een verhaal apart.

In Oegstgeest vervolgens halte Leidse Buurt, waar ooit de trams naar de kust linksaf sloegen. Oegstgeest was in de tramtijd een onsamenhangend dorp, met een Leidse Buurt, grenzend aan Leiden, zoals de naam al zegt, en een Kerkbuurt, twee kilometer verderop. Waar die garage staat, was eens een wisselplaats voor de stadstrams en voor die naar Haarlem. Tenminste, dat dacht ik, maar een lezer schreef dat hier altijd al een garage geweest is, en nooit een wisselplaats. Jammer, daar gaat de symboliek! Hoe dan ook: in 1960 verdwenen de tramrails. De toekomst was aan de auto. Rechtsonder: een mooi pand in de genoemde Kerkbuurt.

Middenonder op de mozaïekfoto de Dorpsstraat, waar mijn moeder van haar zesde tot haar negende woonde, medio de jaren 30. Zij vertelt:

Je woonde prachtig, daar; helemaal buiten, eigenlijk. We hadden bloembollenvelden tegenover ons. De Grunerie heette het daar; een oud landgoed. Je kunt het je niet meer voorstelen. Allemaal weg! Ik reed er laatst met lijn 57 langs, toen ik naar Noordwijkerhout moest; allemaal huizen, nu.

De tram reed vlak langs ons huis. Hij had altijd reclame voor Turmac [op de foto zie je die reclame op een Haarlemse stadstram], met van die mooie, krullende letters. Dat waren sigaretten; dat merk heb je nu niet meer. Je had ook Chief Whip, ‘Chief Whip op ieders lip’. Maar de vader van een vriendinnetje zei altijd: Siewip, ‘Ga jij eens gauw een pakje Siewip halen voor je vader!’

Bij mijn vriendinnetje thuis hadden ze het minder breed dan wij. Dat gaf wel eens scheve gezichten. Met Sinterklaas kreeg zij altijd minder dan ik; Sinterklaas gaf meer aan de rijken dan aan de armen… Nou, zo verschrikkelijk rijk waren we ook weer niet, hoor. Maar je opa heeft altijd werk gehad in de crisis, en dan had je het beter dan anderen.

Oh ja, de tram. Ik hoorde hem ook altijd als ik ’s avonds in bed lag; zo’n zwaar, dreunend geluid. Maar we zaten er niet erg vaak in. Naar Leiden gingen we altijd fietsen. Ja, de mensen waren zuinig, toen. Als het kon, spaarde je een paar dubbeltjes uit, ook al kon je ze wel missen.

Op de fiets, achterop bij mijn vader. Dan kwamen we altijd langs een villa, en die heette: JEWEL. Dat vond ik een gekke naam. Ik wist niet dat het Engels was, ik dacht: Jawel, maar dan een beetje slordig uitgesproken. Wie noemt er zijn huis nou Jewel? En dan die spoorwegovergang bij het station. Je stond altijd eeuwen te wachten voor die spoorbomen.

Maar een enkele keer gingen we met de tram naar mijn oom en tante in Haarlem. Daar kwam bijna geen eind aan; ik zat er wel een uur in. Al die saaie, kale dorpen door; buiten de bollentijd is er kraak noch smaak aan.

Oom en tante hadden een textielzaakje in Haarlem. Je weet het misschien nog wel; je bent er keer geweest, als kleutertje. Mijn oom had geen werk. Hij was zeven jaar werkloos; stempelen; hij was de wanhoop nabij. Mijn tante werkte stiekem ergens bij, maar dat mochten de buren dan weer niet weten. Dan ging ze weg op de fiets, met zwemspullen achterop, zodat de buren dachten dat ze ging zwemmen. Toen kreeg mijn oom van zijn ouders een soort voorschot op zijn erfenis. Toen kon hij dat zaakje beginnen. We kwamen er wel eens; met de tram, dus.

Dat textielwinkeltje herinner ik me inderdaad nog. Ik keek gefascineerd naar het enorme, toen al ouderwetse kasregister. Er zat een grote slinger aan. Draaide je daaraan, dan sprongen er achter een venstertje bordjes naar voren met geldbedragen.

Mijn moeder herinnert zich dingen van driekwart eeuw geleden beter dan wat er gisteren gebeurd is. Dat is soms heel naar en vervelend, maar het is de natuurlijke loop van de dingen. Minder natuurlijk vind ik mijn eigen nostalgie naar een tijdperk dat ik zelf niet meegemaakt heb.

Ter voorbereiding op dit reeksje heb ik uren doorgebracht in openbare bibliotheken, waar ik zat te zwijmelen boven boeken over die Bollentram, die zeven jaar vóór mijn conceptie ter ziele ging. Waarom? Ze zeggen dat een mens niet over zijn eigen graf heen moet regeren. Maar evenmin moet je nostalgie bedrijven over je eigen wieg heen.

Ik bedoel: je kunt interesse hebben in geschiedenis, maar dat is iets anders. Dat doe je niet om terug te gaan zitten verlangen naar die goeie ouwe tijd van de inquisitie, de beeldenstorm, de trekschuit, politieke kinderhuwelijken, de zwarte dood, martelkelders, tulpengekte, apies kijken in dolhuizen, slavenhandel… Waar komt mijn nostalgie vandaan naar crisis en bezetting? Onder meer om daar achter te komen, maak ik deze wandeling.

 

Foto boven: J.J.B. Vellekoop

De brug over het Oegstgeesterkanaal werd op 10 oktober 1944 opgeblazen. De tramdienst was enkele weken daarvoor al gestaakt. En in de periode daarvoor hadden er beschietingen plaatsgevonden op Bollentrams. De NZH adviseerde passagiers, alleen in het allernoodzakelijkste geval met de tram te reizen. Geen tijdperk voor pretritjes…

In de zomer van 1945 werd het tramverkeer op de Bollenlijn hervat. Vanaf Leiden en vanaf Haarlem reden trams tot dit punt. Daar werden de passagiers met een pontje overgezet. Er kwam een nieuwe brug, die er nu nog steeds ligt, maar binnenkort dan toch vervangen gaat worden. Nog net kon ik deze tijdmachinefoto maken. De brug werd op 19 januari 1946 in gebruik genomen en heeft de tram nog bijna drie jaar mogen dragen.

 

De Groene- of Willibrorduskerk dateert in zijn huidige gedaante uit de Gouden Eeuw. Maar volgens de overlevering werd de verre voorganger ervan rond 740 gesticht door de prediker Willibrord.

Het kerkje staat op een terp, waar de tram met een krappe bocht omheen reed. Het is hier niet moeilijk, te zien waar hij gereden heeft: tussen de twee heggen door die er nu nog steeds staan.

Daarna volgt er een saai stuk, dat ik afleg in somber, kil, wat nevelig weer. De tram reed kilometers langs de velden. Tegenwoordig zie je hier de huizen van Oegstgeest Haaswijk in de verte, alsmede tuincentra en self-storages als typerende stadsrandverschijnselen. En dan de kleurrijke Sikkens Lakfabrieken die er in de tramtijd ook al waren.

 


Tot 1938 kruiste de tram de spoorbaan Leiden – Haarlem gelijkvloers. De spoorbaan die geen concurrent was voor de tram. Per trein was je veel sneller in Haarlem. Maar die trein stopte in bollendorpen als Lisse en Hillegom te ver buiten de bebouwde kom. In 1938 werd een fly-over langs de nieuwe Rijksweg in gebruik genomen, zodat de tram de spoorbaan ongelijkvloers kon kruisen.

Op dit punt is letterlijk niets meer hetzelfde gebleven. Behalve dat uitgestanste bord: AANRAKEN DRADEN LEVENSGEVAARLIJK. Maar zelfs dat is niet helemaal precies hetzelfde meer. Voor het oog wel, maar als je sterk inzoomt op de originele foto´s, zie je, dat zelfs dat bordje een keer verhangen is, of liever: vervangen.

 

Daarna gaat het weer kilometers geradeaus naar raadhuis en kerk van het dorp dat in de volksmond Sassem heet. De tram kon hier flink doorrijden, aan de oostzijde van de weg – maar wel op gezette tijden die ellendige wisselplaatsen. Die wagens konden toch al niet harder dan 60 km/uur, een matig gangetje, doch flitsend in vergelijking met zijn stoomvoorganger.

Lijn 59, Noordwijk aan Zee – Nieuw Vennep NS, pakt ook een stukje mee van de voormalige tramroute. Deze lijn is de opvolger van lijn 92, die we in 1994 nog met zijn allen gered hebben. Alle dorpen in de Duin- en Bollenstreek sloegen de handen ineen, en niet vergeefs, zoals deze foto bewijst. Het leverde dit hilarische verhaal op over die arme beleidsambtenaar Hoeboer van Voorhout, en die arme ik, die de koffie moest betalen. Zulke ambtenaren heb je nu niet meer bij gemeenten, kan ik uit eigen ervaring getuigen. Dorknoper is een uitstervend ras. Tegenwoordig zijn ze veel assertiever, talentrijker en bekwamer - vooral in het inhuren van dure, externe adviseurs, helaas.

Ik had een broodje en een bak koffie willen nuttigen bij De Uiver, een truckers- en fietserscafeetje, maar dat existeert niet meer; het is nu een Casino, waar ik op Tweede paasdag niet graag zou zondigen. Ik loop eraan voorbij, en zie eindelijk, na bijna tien kilometer lopen, de eerste, nog wat bleekkleurige bollen, afgezien van die in tuinen en wegbermen.

Al in de tijd van de stoomtram was het een populair uitje. Op zondagen in april trokken die locomotiefjes soms wel twaalf wagens met toeristen. De eerste bollen zag je dus als je mijn moeders huis aan de Dorpsstraat passeerde, en verder was het tot ergens in Heemstede één grote kleurenzee, die tegenwoordig is verdrongen of aan het oog wordt onttrokken door bedrijfsgebouwen en nieuwbouwwijken.

Na de zo moeizaam tot stand gekomen elektrificatie kwamen de Bollenzondagen in zwang. Je kon van Den Haag, met alleen een stop in Voorburg, rechtstreeks naar de bollen trammen, dwars door Leiden heen. Je moest er wel plaatsbewijzen voor reserveren. Een feestelijk uitje, waarnaar men de hele winter uitkeek. Als je deze chipkaartreclame op een Haagse tram mag geloven, kun je tegenwoordig ook nog met de tram chippend naar de bollen.

En wat deed je dan, als je eenmaal bij de bollen was? Beetje wandelen, het AFGA-boxje tevoorschijn halen, een glas gazeuse drinken op een terrasje, en terug met de tram. Verder was er weinig te doen. De Keukenhof bestond nog niet. Die ging open in 1950, een ruim jaar na de dood van de Bollentram.

 

Een dikke kilometer voorbij dit punt sla ik, waar vroeger de halte Ter Weegen was, rechtsaf de Wasbeekerlaan in, weg van de trambaan. Aan het eind van deze laan, die langs industriële bedrijvigheid leidt, komt binnenkort Station Sassenheim, aan de spoorlijn Leiden – Schiphol. Hij komt ongeveer op de plek op de foto, heb ik begrepen. Als het goed is, moet je in december 2010 al kunnen instappen in de stoptrein Leiden – Schiphol – Hilversum – Utrecht, maar bouwactiviteiten zijn nog niet gaande.

Opnieuw railvervoer in Sassenheim, dus, na 62 jaar. De trein stopt straks helemaal aan de rand van de bebouwing. Het wordt net zo’n station als in Hillegom: vooral fietsers en automobilisten hebben er iets aan. Een busaansluiting komt er bij mijn weten niet. In Hillegom was die er bij de opening van het station in 2000 wel, maar hij ging snel ter ziele. Jagtlust, heet het industrieterrein; ook alweer een rare naam; waarom niet: Wercklust?

Tweede paasdag, het is toch meestal al een vervelende, verloren dag, behalve voor exploitanten van meubelwinkels. Maar weinig oorden zijn op die dag verlorener en gedachten aan suïcide wekkender dan het dorpshart van Sassenheim. Ook een rare naam. In de oorlog werden er wel grapjes over gemaakt (niet hardop in de tram, die vaak door Duitse officieren gebruikt werd). Sassenheim, alleen een Mof zal zich er thuis voelen: SA, SS en Heim. Het gezondheidscentrum heet tegenwoordig Sassembourg. Zo’n naam schiet dan weer door naar de andere kant, op een of andere gekke manier.

Letterlijk alle horeca zit dicht. Lunchroom Sutherland, Snackbar Parkzicht, Vlaaienspeciaalzaak Coffee Corner, Lunchroom Hemels. Er is nog geen schurftige zwerfhond op straat en op het pleinvrees veroorzakende dorpspleintje; niemand. Ik loop hier echt alleen, en waan me even in een mysterieus tweeduister tussen toen en nu. Het lijkt wel of de avondklok al is ingegaan, de spertijd uit de oorlogsverhalen van mijn moeder.

De trams gingen natuurlijk allemaal vóór de spertijd de remise in. Maar conducteurs en wagenvoerders moesten dan nog naar huis. Ze hadden een verklaring van de directie op zak, dat zij door de aard van hun werk, niet voor spertijd thuis konden zijn. Ze moesten dan wel in uniform lopen en de kortste weg naar huis nemen.

In dit trieste decor vraag ik me af, wat er eigenlijk herdacht wordt op Tweede paasdag. Ik dacht: dat Jezus voor de tweede keer is opgestaan, voor de Thomassen die het op dag één gemist hadden en niet wilden geloven.

Het begint ook nog te regenen. Op de smalle Hoofdstraat betrap ik me op de gedachte: hoe laat zou de tram naar Leiden komen? Halte Sassenheim Park was hier. Maar nee, ik moet de bus nemen aan de andere kant van het hemelschreiend lullige parkje, dat geen foto waard is. Ik neem die bus inderdaad: dit is het einde van deel 1.

Frans Mensonides
17 april 2010
Er geweest: maandag 5 april 2010
Laatste wijziging: 22 april 2010

 

PS: Drie dagen later keer ik terug voor de tweede etappe, en kan ik Sassenheim een beetje rehabiliteren. Bij zon en markt ziet het dorp er bijna bewoonbaar uit. En die kleurige ‘bollen’ aan de lantaarnpalen vallen me nu pas op.

FM

Lees verder in deel 2 > > >

Oude zwartwitfoto’s overgenomen uit: A. van Kamp, De Bollenlijn. Een rit met de blauwe tram van Haarlem naar Leiden. Heiloo 1999.
Foto's ‘Jamboree' en 'Turmac’: onbekende herkomst, Spoorkruising Sikkens en Rijnsburgerweg: Historisch genootschap De Blauwe Tram, ex- en interieur 600-wagen: Archief NZH-museum, brug over Oegstgeester Kanaal: J.J.B. Vellekoop.
Foto Brockwaybus (1929) overgenomen van Wikipedia (Engels) - Brockway Motor Company

Eerder verschenen in dit reeksje:

1: Katwijk ontkoppeld (maart 2009)
2: Tijdmachinefoto van de KW-laan in Voorburg (april 2009)
3: Lijn 13 Leiden, of: Met mevr. Vogelaar in een prachtwijk (april 2009)
3a: Het vervolg op lijn 13 is lijn 14 (december 2009)
4: Lijn 28 via Hofwijck naar Heerlijk Helder (december 2009)
5: Leids stadsvervoer, van bellende tram tot bellende hybride bus (februari 2010)


© Frans Mensonides, Leiden, 2010