De digitale reiziger (121)
Een man, een plan, een dam, Afsluitdijk. Tweede Primera-dag




A man, a plan, a canal: Panama
Bekend palindroom, in tegenstelling tot de titel van dit stuk

 

En toen had ik nog één Primera-kaartje over van de drie die ik gekocht had in september. De deadline van 19 november leek toen nog ver weg. Gelukkig heb ik ook nog een weekdag over zonder verplichtingen en met zonnig weer: dinsdag 8 november 2017.

Met zo’n dagkaartje voor trein én stads- plus streekvervoer wil je toch met een bus ergens heen waar geen treinen rijden. Wat is dan een betere bestemming dan het Monument op de Afsluitdijk, gelegen op 26 km van het dichtstbijzijnde station (nl. Anna Paulowna)?

Ik ben in mijn bestaan hooguit een keer of 10 à 12 per bus over de Afsluitdijk gereden. Als reporter voor deze website was dat in 19972001 en 2011. Maar nog nooit ben ik uitgestapt bij Lely en het Monument op de Afsluitdijk. Daarheen, dus! En daarna Fryslân in, denk ik; we zien verder wel hoe ver we voor vieren komen. Dat blijft het lastige van die Primera-kaartjes, dat je in de spits niet mag inchecken.

Wat heb ik gedaan met die andere twee kaartjes die ik gekocht heb? De eerste besteedde ik op Dierendag aan een bezoek aan Emmen. Daar deed ik niet de dierentuin, maar nam wel de bus naar Groningen, die voor wat mij betreft niet vervangen hoeft te worden door een railverbinding.

Het derde kaartje, daar bleef ik mee zitten, wegens gebrek aan tijd en aan mooi weer, deze herfst. Ik deed het van de hand aan een collega die ermee naar Dedemsvaart wilde om daar chocoladeletters te kopen; ook een prima doel voor een Primera-dag.

 

Hoe dichter bij Den Oever…

Mijn reis begint met een treinrit naar Hoorn, omdat ik geen zin heb in dat altijd eendere stuk via Castricum, waar ik werk. De NS-app meldt rijp op de bovenleiding na de eerste nachtvorst van deze winter. Maar dat natuurverschijnsel doet zich alleen voor rond Barneveld, waar het treinverkeer zo goed als tot stilstand is gekomen. Verder nergens in het land; ik bereik Hoorn precies op tijd.

Daar pak ik Connexxion-bus 135 die via Den Oever naar Den Helder rijdt, een sneldienst. Er zijn 7 passagiers aan boord, allen studerenden, behalve ik - maar ik studeer nog dagelijks aan de school des levens.

We nemen de snelweg naar het noorden en passeren de v/m bank van Scheringa in Wognum, thans gemeentehuis. De schobbejak is nog steeds in het nieuws; hij wijt de ondergang van zijn DSB-bank nog altijd aan anderen dan zichzelf. De juridische disputen erover zijn nog niet verstomd. 

De eerste stop, busstation Abbekerk, is geen stop, want er wil niemand in of uit. Daarna houdt de bus drie keer halt in Middenmeer en vier keer in Wieringerwerf. Deze twee polderdorpen deed ik in maart 2001 met een bus vanuit Alkmaar in een reeks van drie tochten Amsterdam - Den Helder per streekbus. Ik was die dag doende met een gedreven speurtocht naar Hotel Smit in Middenmeer en naar De Maaier in Wieringerwerf; twee haltes uit het NZH-busboekje. Maar Hotel Smit bleek non-existent, en De Maaier stond niet met zijn zeis langs de weg. 

Een artikel, waard om te linken. Ik vertrok vroeger dan ik vandaag de dag pleeg te doen, voor een rit vol troosteloosheid door de verlaten vlakten en dorpen van de Kop van Noord-Holland. Hollands Kroon, noemen ze zichzelf ook wel; althans de gemeente die hier alle andere gemeenten heeft opgeslokt, draagt die naam. Alles schijnt er beter te gaan dan bij gemeenten elders in het land; dat beeld brengen ze naar buiten. 

Voor mij geldt in deze streek nog altijd mijn adagium: ´Hoe dichter bij Den Oever, hoe droever´. We naderen het busstation aan de rand van het dorp dat zo heet.



Dat busstation heeft betere tijden gekend. In de wachtkamer was ooit een toilet en zelfs een kiosk, als ik me goed herinner, maar nu ziet de boel er dichtgetimmerd uit. Dat maakt ook niet veel uit; alle bussen geven op het halve uur aansluiting op elkaar en je hoeft dus feitelijk nooit te wachten bij dit triesterige busknooppunt aan de voet van de Afsluitdijk.

Ik stap over op QLiner 300 die de 116 km tussen Alkmaar en Leeuwarden overbrugt in circa 2 uur. De bus heeft een stuk of 15 opvarenden, veel toeristerige mensen, lijkt het wel, buiten het seizoen. ‘Mei elkenien foar elkenien’, staat op die bus. Ja, dit is weer op z´n Fries; iepenbier ferfier.

 

Dijk of dam?


Het Monument, dat mijn reisdoel is, ligt op het punt waar op 28 mei 1932 om 13:02 uur de dijk gedicht werd. De Zuiderzee werd in één minuut het IJsselmeer. Je zou verwachten dat dat punt ergens in het midden was, maar het ligt veel dichter bij  Den Oever (6 km), dan bij de Kop Afsluitdijk aan de andere kant (25 km). Moeten we nou veronderstellen dat er aan de Friese kant harder gewerkt is dan aan de Hollandse?

13:02 uur is misschien wel het meest uitgelezen tijdstip om iets te voltooien of iets nieuws te beginnen. Mijn eigen leven nam ooit ook exact op dat tijdstip een aanvang. Dat was op een andere dag dan dat van de Afsluitdijk, maar ook een zeer memorabele dag in de geschiedenis. 

De bus remt af, verlaat de doorgaande vierbaansweg over de Afsluitdijk en rijdt nu langs een parkeer- en pleisterplaats waar zich de halte bevindt. Die wordt alleen overdags aangedaan. Bij dit uitkijkpunt, volop voorzien van informatieborden, zal ik toch wel een uur kunnen zoekbrengen.

Ik daal af naar picknickbanken aan de IJsselmeerzijde, waarop vandaag niemand wil zitten. Op de pier aan het water ligt nog wat ijs van vannacht. Momenteel staat er een aangenaam zonnetje aan de hemel.

Je kunt een euro gooien in de verrekijker. Maar je ziet er niets anders mee dan je doet met het ongewapende oog: het blauw van het IJsselmeer.

Ik herinner me nog de eerste keer dat we de Afsluitdijk namen per bus, in 1966. Het stelde me teleur dat ik niet aan beide kanten water zag. De Waddenzeekant van de dijk is veel hoger dan de IJsselmeerzijde, en onttrekt de zee aan het oog. Maar vanaf het monument en vanaf de loopbrug kun je wel beide wateren tegelijk zien. Vandaag zie ik ook, zonder kijker, zowel het Noord-Hollandse als het Friese vasteland; het is een kraakheldere dag.

Ik doe net of ik geen hoogtevrees heb en beklim het Monument, tevens uitkijktoren. Het is een ontwerp van Willem Dudok. Er is een winkeltje gevestigd, gesloten op de winterdag, waar smakeloze Holland-souvenirs aan de man gebracht worden en ongein zoals Dracula-gebitten. Op het Monument kun je verder een herdenkingsmunt laten slaan, niet zozeer ter herdenking van de aanleg van de Afsluitdijk, als wel van het feit dat je hier geweest bent.

Ik kan geen foto overleggen als bewijs dat ik de hoogste etage van het Monument Afsluitdijk bereikt heb. Ik durf de leuningen niet los te laten – die ik met witte knokkels omklemd heb - en dan wordt fotograferen lastig.

Aan de overkant van de weg is ook een parkeerplaats. Hier staat een radarwagen van het leger te waken tegen terrorisme – denk ik. Aan die kant zie je ook een standbeeld van Ir. Cornelis Lely (1854-1929) die het allemaal bedacht heeft: de Afsluitdijk en de Flevopolders (zie mijn stukje over Lelystad, waar hij zelfs drie standbeelden heeft gekregen). Aanvankelijk praatte Lely tegen dovemansoren. Maar de watersnood van 1916 en de hongersnood uit die oorlogstijd zorgden voor de grote ommekeer. De aanleg van de Afsluitdijk heeft Lely nog mee mogen maken, maar de voltooiing ervan helaas niet.

Het standbeeld van Lely stond jarenlang in Den Oever, maar werd in 2007 op deze plek neergezet, de enige juiste plek ervoor. Lely kijkt nu eeuwig richting IJsselmeer, v/h Zuiderzee.



Meer monumenten op de dijk, van stoere mannen die met uiteenlopende werktuigen zwoegden voor onze waterveiligheid. In de periode 1930-1932 vonden er 5100 arbeiders emplooi op de Afsluitdijk in wording. Ze hadden hulp van veel varend materieel: ruim 100 dekschuiten, 72 sleepboten, evenveel roeivletten en 11 baggermolens. 18 miljoen twijgen (als dat zo heet) rijshout werden verwerkt in de dijk, 13,5 miljoen kubieke meter keileem, 23 miljoen kuub zand en 16 miljoen kuub steen.

De Afsluitdijk is tussen haakjes per definitie helemaal geen dijk (die de grens zou vormen tussen land en zee) maar een dam. Ja, Lely had ooit een stout plan om de hele Zuiderzee in te polderen; dan was het echt een dijk geweest.

Een ander stout plan ging ook niet door. Dat was de aanleg van een spoorlijn over de dam of dijk. Die had bij het al genoemde Anna Paulowna af moeten takken van de spoorlijn naar Den Helder, en bij Harlingen zullen aantakken op het spoor naar Leeuwarden. Er is ruimte vrijgehouden voor die 60 km lange verbinding, maar men dacht hem niet rendabel te kunnen exploiteren. En als ik de landkaart bekijk, moet ik toegeven dat daar iets inzit. Die ene bus per uur die er nu rijdt, heb ik nog nooit helemaal vol gezien.

Het voor de spoorbaan vrijgehouden stuk dijk is later opgeofferd aan de vierwieler; de tweebaansweg werd uitgebreid naar vier rijstroken.

De komende vier jaar wordt de Afsluitdijk aangepast, om de geprofeteerde zeespiegelstijging te kunnen doorstaan. De buitenbekleding van de dijk wordt versterkt en de pompcapaciteit van de sluizen bij Den Oever opgevoerd, zodat meer IJsselmeerwater in de Waddenzee gepompt kan worden. Dit gemaal wordt daardoor het grootste van Europa.

Ik wil de bus van 12:21 naar Alkmaar fotograferen, maar dat mislukt; ik krijg hem niet scherp voor de lens. Dan maar die van 12:36 naar Leeuwarden, die ik eigenlijk had willen nemen. In plaats daarvan ga ik lunchen in het cafeetje aan de IJsselmeerzijde. Als ik langzaam kauw, krijg ik dat uurtje wel rond.

Een uur later instappen in de blauwe bus. De enige andere halte op de Afsluitdijk heet Kornwerderzand, 20 km verderop. Dit zeer minuscule dorpje ligt op een voormalig werkeiland voor de aanleg van de Afsluitdijk. In 2018 wordt hier het Beleefcentrum Kornwerderzand geopend; hopelijk is er dan opnieuw een Primerakaartje te koop.

Nu is Wommels mijn volgende doel.

 

Wommels: opnieuw: Vatersuchermotiv


Als de bus het Friese vasteland bereikt heeft, begint de tocht door de streek waar de roots der Mensonidessen liggen. Ik schreef er uitgebreid over in dat stuk uit 2011, in een speurtocht met een sterk Vatersuchermotiv, zoals ik schreef; goed om zo nu en dan eens zo’n literatuurwetenschappelijke term erdoorheen te gooien.

Al snel verschijnt de kerktoren aan de einder van het terpdorpje Longerhouw. Idske Hayes Mensonides woonde hier halverwege de 18e eeuw. Zij is de stammoeder van alle thans nog levende Mensonidessen.

In Bolsward kijk ik even de Catrijn Epessingel in die ik in 2011 in aanbouw zag. Er staan nu quasi-landelijke, quasi-oude quasi-boerderijen, met quasi-rieten daken. De singel is genoemd naar mijn oud-oud-oud-(etc.)-suikertante. Zoals ik in die aflevering uiteenzette, vormde zij een half millennium geleden een rijk koopmanechtpaar met Hendrik Nannes.

Maar ze waren niet zo rijk dat ze ook de rijkdom van kinderen bezaten. Daarom stichtten ze een studiefonds voor hun na-neven.  Die mochten van dat geld theologie studeren om te bidden voor Hendriks en Catrijns zielenheil. Verder vermaakten ze al hun bezittingen, vooral landerijen, aan de armen van Bolsward, welke stad tot de dag van heden profiteert van de Hendrick Nannes & Catrijn Epes-Stichting.

Prachtige familieverhalen tekende ik in Bolsward op, al zegt het allemaal weinig over mezelf. Ik kan kwalijk met een verwaten gelaatsuitdrukking door Bolsward gaan paraderen omdat er straten zijn genoemd naar mijn oud-oud-oud-etc. oom en –tante, wegens hun verdiensten als filantropen. Daarom blijf ik ook maar zitten tot de volgende halte: Wommels.

Dat dorp ligt aan de Slachtedijk, een binnendijk die over een afstand van 42 kilometer dwars door Friesland kronkelt. Hij ligt er al een kleine duizend jaar. In die tijd kende Friesland nog een Middelzee, een zeearm van de Waddenzee die tientallen kilometers diep in het land doordrong. En de Zuiderzee was toen veel en veel kleiner dan in het tijdperk van Lely.

Na aankomst bij de halte aan de rand van het dorp begeef ik me naar het kerkje, ook al om familieredenen. In de stamboom van het geslacht Mensonides duikt de naam Wommels nogal eens op.

Met roestig geknars gaat het hek van het kerkhof open. Ik betreed drassige grond waarboven honderden zerken uitsteken. Ik ga voor het ultieme memento mori: mijn familienaam op een grafsteen te zien staan. En word niet teleurgesteld. Lolke Mensonides rust hier.

Die ken ik – nee, ik ken hem niet; hij heeft niet tegelijkertijd met mij op dit aardrijk rondgelopen. Maar hij is wel mijn oud-oudoom, broer van mijn opa’s vader, en zijn pasfoto staat in die genealogie. Hij dreef een PTT-agentschap en kreeg op z’n 56ste een lintje. Jammer genoeg staat er dan weer niet bij, of hij dat kreeg voor 40 jaar in het postwezen (zou net kunnen, qua leeftijd) of voor andere verdiensten.

Wat weet ik nou af van zo’n bloedverwant? Mijn Friese opa heb ik nooit gekend; over zijn familie nooit verhalen gehoord. Naar de foto te oordelen zal de kas van Lolke in 40 jaar tijd altijd tot op de cent geklopt hebben en is er onder zijn bewind nooit ook maar één postzegeltje zoekgeraakt. Een zeer degelijk type lijkt hij me; maar waar heb ik verder houvast aan?

De genealogie is toch een wat seksistische aangelegenheid. Ze werken voornamelijk in de mannelijke lijn – behalve dan in het geval van Idske Hayes Mensonides die na haar huwelijk haar meisjesnaam mocht behouden, bij ontbreken van een mannelijke stamhouder.

Ik zou mijn hele kwartierstaat wel eens willen uitzoeken; misschien als ik met pensioen ben. Wie zal ik aantreffen?  Zouden er onder mijn 8 betovergrootvaders, 16 bet-betovergrootvaders, 32 …, bijvoorbeeld slavenhandelaren, -drijvers of -transporteurs gezeten hebben? In dat geval verandert er voor mij niets, want de slavenhandel was toch al mijn schuld, toch?; erfzonde der blanke mannen.

Waarschijnlijker is dat er een of meer ’christenslaven’ tussen zitten, ooit buitgemaakt door piraten en later vrijgekocht tegen een hoog ‘rantsoen’. Ik schreef al eens een stukje over dit gemakshalve vergeten stuk Nederlands slavenverleden.

Dat kerkhof is het middelpunt van Wommels, als de afgegraven terp dat niet is. Net zo’n wijd grasveld is van die terp overgebleven als in Wieuwerd, waar ik van de zomer de mummies in de kerk bewonderde, alsmede het kunstgebit van Anna Maria van Schurman. Wieuwerd ligt hier hemelsbreed nog geen 10 kilometer vandaan.

Er hangen verkiezingsposters in Wommels. Er staat hier weer eens een gemeentelijke fusie op stapel. Dat gefuseer verveelt bestuurlijk Nederland kennelijk nooit, hoewel fusies in de praktijk niet helpen.

Een standbeeld houdt de herinnering levend aan Clara Jacoba Freule de Vos van Steenwijk (zie de foto hiernaast; geen familie, bij mijn weten). In het begin van de 20ste eeuw riep zij de ´Freulepartij´ in het leven. Dat was geen lokale politieke groepering in de gemeenteraad, maar een jaarlijks kaatstoernooi voor jongens van 14-16 jaar. Het wordt nog steeds elk jaar gehouden.

Museum It Tsiispakhús is alleen geopend op donderdag- tot/met zondagmiddag. Nu dus niet, dus ik stap midden in het dorp op bus 92, Bolsward – Leeuwarden. Die stopt bij dorpjes als Kûbaard, Spannum, Winsum, Huns, Hilaard en Boksum, zonder daarvoor de provinciale wegen te verlaten.

Het uitzicht vertroebelt een beetje. Er drijven grote grijze wolken binnen die in de verte doorgaan tot op de grond en daar dan mist gaan vormen. Het klinkt wat apart, maar zo staat het in mijn aantekeningen, en zo zal ik het dus wel gezien hebben.

We passeren het busstation van Winsum (F), waar ik van de zomer rondliep na Wieuwerd, en station Deinum, waar ik een paar jaar geleden datzelfde deed (rondlopen, dus). Langs allerlei bedrijventerreinen rijden we naar station Leeuwarden.

 


Kaaspakhuis


Achter de Hoven en De Westereen

Achter de Hoven

Deze Primera-dag verloopt net als die in Drenthe en Groningen: snel voor vieren in een trein van Arriva stappen. Ik pak die naar Groningen, met het doel, die te verlaten in De Westereen, v/h Zwaagwesteinde. Dat staat nog op mijn lijstje van stations waar ik nooit ben in- of uitgestapt.

Niet iedereen weet van het bestaan af van station Leeuwarden Achter de Hoven. Het ligt tussen fabrieksgebouwen, 1,5 à 2 kilometer ten oosten van station Leeuwarden. Het ondergeschoven station bestaat uit twee perronnetjes die 300 meter uit elkaar liggen, aan weerszijden van een overweg; korte perronnetjes met een ouwe abri erop.

Er stoppen drie treinen per dag: in de ochtendspits één uit Groningen langs het westelijke perron en ‘s middags twee náár Groningen bij het andere. Ik heb nu uitgerekend een van die twee middagtreinen genomen. Ik wist het niet – en ik kan niet uitstappen op Achter de Hoven. Want ik zit in het voorste stel en dat stopt voorbij het heel korte perron. Dat feit wordt omgeroepen, maar pas als de trein al uit Leeuwarden is vertrokken.

De habitués weten het natuurlijk wel. Dat zijn er weinig: het station trekt 10 passagiers per dag en staat daarmee helemaal onderaan de lijst van alle Nederlandse stations. Als je alleen reguliere, 18 uur per dag en 7 dagen per week bediende stations meetelt, gaat die eer naar Enschede De Eschmarke.

Tot de sluiting in 1940 halteerden er op Achter de Hoven nog een handjevol treinen per dag per richting, netjes verdeeld over de uren. Dat stoppen was ‘facultatief’: alleen op tijdig verzoek. In het eerste oorlogsjaar werd het station gesloten. 14 jaar later ging het opnieuw open. Ik heb niet kunnen vinden of het toen meteen al zijn huidige status aparte kreeg. Het is een soort spookstation dat ook niet altijd in het spoorboekje heeft gestaan.

Een ‘gedooghalte’ heb ik het ook zien noemen. Maar aan dat gedogen lijkt nu toch een einde te gaan komen. Dit curiosum dreigt ten prooi te vallen aan de spoorverdubbeling op dit traject, noodzakelijk om twee sneltreinen per uur te kunnen laten rijden.

Leeuwarden Camminghaburen, Hurdegaryp (v/h Hardegarijp) en Feanwalden (ex-Veenwouden) zijn normale stations op dit traject, dat ik niet echt meerdere malen per jaar rijd. Dan: De Westereen.




De zon is al ruim voor zonsondergang verdwenen. Het is in één klap klam, nevelig, kil weer geworden. Ik loop op goed geluk een straat in, maar merk dat ik op weg ben naar Twijzelerheide in plaats van Zwaagwesteinde. Nu keer ik op mijn schreden terug, maar misschien was Twijzelerheide geen slechte keuze geweest voor mijn immer naar stads- en dorpsschoon hongerende cameralens.

De Westereen is een wat zielloos dorp met vooral nieuwbouwwijken, villaparken en zonder gezellige dorpskern, of ik moet hem gemist hebben op mijn wandeling. Ja, op het snijpunt van Doarpsstrjitte, Tsjerkestrjitte en Skoallestrjitte verwacht je dat toch, maar daar zie ik alleen de winkel van Talsma Electro World.

Hoe lang zullen winteravonden hier zijn? Bij de feestzaal tegenover het station kun je al reserveren voor het kerstdiner, hoewel we net in november zitten.

Je bent hier wel echt in Fryslân. Alle straatnamen zijn in het Fries en Nederlands hoor je hier niet spreken. De in de vogelwijk gelegen Ljurkstrjitte zal wel Leeuwerikstraat betekenen, gok ik. Maar Skriesstrjitte kan ik niet wisselen. Een skries blijkt een grutto te zijn, als ik het later opzoek.

HOI, HALLO, brult een struise, flink uit de kluiten gewassen Friezin me toe vanuit haar tuin, waar ze met woeste, hoekige gebaren een tafelkleed staat uit te kloppen. Ik roep hetzelfde terug en keer via een parkje terug naar het station.

Volgens een lezer hoef ik me niets aan te trekken van de spitsbeperking van het Primera-kaartje. Gewoon inchecken vóór 16:00 uur en nooit meer uitchecken!, dat is zijn chapiter. Ik weet niet of je daar altijd mee wegkomt. Maar ik ben op de heenweg vergeten dat ik moest vergeten, uit te checken, en moet nu dan toch inchecken met mijn gewone OV-chipkaart, als de lezer me nog kan volgen.



’s Avonds keer ik niet via de Afsluitdijk terug naar het westen, maar via de Hanzeroute, per trein. Laten we in deze donkere maanden weer een goede gewoonte maken van de sfeervolle avondfoto, ergens op de terugweg geschoten. Deze keer in Steenwijk, met een goed horecahart dat me de kilte van De Westereen snel doet vergeten.

Frans Mensonides
19 november 2017
Er geweest: dinsdag 7 november 2017





© Frans Mensonides, Leiden, 2017