Heitelân - een drieluik over de drie noordelijke provincies (3)



lees eerst hoofdstuk 2

HOOFDSTUK 3 Waarin de weergoden onze helden aanvankelijk opnieuw niet gunstig gezind zijn. Toch gaan zij welgemoed op pad per NoordNed en vernemen alles over een planetaire samenstand, een plan en een planetarium in Franeker, na een wel zeer ongebruikelijke lunch. Het afscheid en de thuisreis, na een welbesteed weekend in het Heitelân. Enkele poëticale beschouwingen tot besluit.



AFSLUITDIJK

De bus rijdt als een kamer door de nacht
de weg is recht, de dijk is eindeloos,
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.

Vóór mij de jonge pas-geschoren nekken
van twee matrozen, die bedwongen gapen
en later, na een kort een lenig rekken,
onschuldig op elkanders schouder slapen.

Dan zie ik plots, als waar 't een droom, in 't glas
ijl en doorzichtig aan de onze vastgeklonken,
soms duidelijk als wij, dan weer in zee verdronken
de geest van deze bus; het gras

snijdt dwars door de matrozen heen.
Daar zie ik ook mezelf. Alleen
mijn hoofd deint boven het watervlak,
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.

M. Vasalis

Wadloper in Franeker

Alweer regen

Het verhaal in dit drieluik wordt eentonig, maar als ik rond de klok van zevenen even ontwaak, hoor ik regenvlagen neerkletteren op de dakpannen van Wim en Mary's woning in "het voornamelijk uit rustige parken bestaande forenzendorp", Zuidhorn.

Later zet ik water op voor de thee, en voel daarbij vier kattenogen in mijn rug priemen. Wim's twee katten hebben het toch al niet op die vreemde snoeshaan die sedert vrijdag over de vloer is, maar als hij zich nu ook nog zonder hun toestemming aan het keukengerei vergrijpt, zijn de verhoudingen helemaal zoek. Mogelijk zijn de dieren ook van slag omdat hun bazin besloten heeft, ze drie weken lang in de steek te laten voor een rondreis door Iran. Wie zal weten wat er in kattenhersenen omgaat? Maar wat mij betreft kunnen ze gerust zijn; de logeerpartij is bijna ten einde, daar de plichten maandag weer roepen. Wim en ik gaan vandaag lunchen in Leeuwarden en vervolgens het planetarium in Franeker bezichtigen; daarna reis ik per Interliner terug naar Holland.

We zouden de trein van halftwaalf nemen. Aangezien de regen overgaat in onweer (de bui die ik 24 uur geleden al voorzag), stellen we ons vertrek een uur uit; op zondag biedt NoordNed slechts een uurdienst tussen de eerste en tweede stad van Noord-Nederland. De lunch in Leeuwarden wordt geschrapt; we halen daar wel wat broodjes op het station.

Wim en ik vullen het verloren uurtje met erudiete discussies, onder andere over gelezen en nog te lezen boekwerken, zoals intellectuelen plegen te doen.

Droog

Om 12.15 is het min of meer droog, en we lopen richting station, via een voor mij nog steeds ondoorgrondelijke Kortste Weg. Het probleem met Zuidhorn is dat het stratenpatroon een hoek van 45 graden maakt met de spoorbaan, wat het voor een oriëntatiegestoorde als ik tot een onmogelijk opgave maakt om zonder verdwalen mijn weg te vinden.

De trein naar Leeuwarden heeft een dikke 10 minuten vertraging; het zou me geenszins verbazen als bij onweer ook dieseltreinen last kunnen krijgen van stroomstoringen. De aansluiting in Leeuwarden komt volgens Wim nog niet in gevaar, maar als de trein (deze keer nu eens een buffel) eindelijk gearriveerd is, blijft hij ook nog bijna 5 minuten langs het perron staan. Het waarom is niet duidelijk. Is er een malheur? Uit het motorblok vernemen we een onheilspellende zucht die ons heel terminaal in de oren klinkt. Toch komt even later de trein in beweging.

Vroem-woem, de buffel schakelt in de tweede versnelling en we koersen op Grijpskerk af, net zo'n dorp als Zuidhorn, maar dan wat kleiner, en zonder ambitieuze uitbreidingsplannen. Even voor Grijpskerk begint er een lang stuk dubbelspoor, waar wij de tegenligger kruisen (normaal gebeurt dat op station Buitenpost). Wolkenlagen schuiven over elkaar heen en werpen slagschaduwen op het vlakke land. Achter een rijtje bomen in de verte vermoed ik de Waddenzee, maar Wim zegt dat die nog minstens 20 kilometer verderop ligt.

Ook in de verte zien we het dorp Visvliet, met hooguit een paarhonderd inwoners. Dit dorp had ooit een station, waar eens per uur een trein stopte. Dit is al enige tijd geleden gesloten; het werd uitgewisseld tegen Camminghaburen, als ik het wel heb. Het markante stationsgebouw is tot groot verdriet van heemschutters gesloopt; bij de aanleg van het dubbelspoor, enkele jaren geleden, verdwenen ook de laatste resten van het perron.

Buitenpost is Nêerlands meest noordelijke sneltreinstation, al rijden er op deze lijn alleen sneltreinen op maandag tot/met vrijdag in de spitsuren (zie het artikel van Wim uit 1998). Ik meende zeker te weten dat deze plaats met zijn toepasselijke naam in Groningen lag, maar zit er alweer naast: we zijn de grens met Fryslân al gepasseerd. Buitenpost herbergt de belangrijkste toeristische attractie van deze regio: de Kruidhof. "Met een D.", zegt Wim er volledigheidshalve bij; er zijn hier kruiden te zien. Een kruit-hof zou heel wat minder mensen trekken, en dan alleen nog oorlogszuchtigen.

Er kleeft een vlieg aan de buitenkant van ons raam. Als de trein optrekt, houdt hij enige tijd dapper stand met zijn zuignap-poten, maar na het "vroem-woem" moet deze zwartrijder en treinsurfer toch afhaken. Aan de overkant van het gangpad zien we een niet minder dappere vertegenwoordigster van de bevolkingsgroep der actieve bejaarden. Met wit haar en een benig gezicht zit zij flink en kwiek te wezen, te midden van een veel te grote hoeveelheid bagage.

We passeren Zwaagwesteinde, Veenwouden (waar we in 1999 overstapten voor Dokkum), Hurdegaryp (één van de twee Fries gespelde stations in Friesland; de andere is Grou-Jirnsum), Camminghaburen, waar ik vorig jaar instapte tijdens mijn artikel over de Leeuwardense stadsdienst, en het perronnetje waar slechts één keer per dag per richting een trein stopt. Wim weet de naam te leveren van dit minimale station: "Achter de Hoven". Hij staat wel in de reisplanner, maar niet in het spoorboekje. Er zijn nog een paar van die halfwas-stationnetjes in Nederland: Liempde, bij Eindhoven, alleen open bij landbouwmanifestaties; O.L.V. ter Nood, bij Heiloo, alleen open tijdens Mariaverschijningen, en Muiderzand, tussen Weesp en Almere, waar 99% van de passagiers van de vrouwelijke kunne is; het vrouwenvakblad Libelle heeft daar iets mee van doen.

Lunch

De schade valt mee. In Weulnerdam (zoals Simon Vestdijk zou schrijven) hebben we nog zeven minuten om over te stappen. Ik parkeer mijn weekendtas in een bagagekluis en zorg voor de lunch. Het oosterse prinsesje in de kiosk is hoogstens elf jaar oud, spreekt nauwelijks Nederlands of Fries, en heeft nog nooit gehoord van een broodje kaas. Tsjiss uppe brea, improviseer ik in zelf gemaakt Fries, ondersteund door gebaren van broodsmeren en -beleggen, maar het helpt niet: we moeten genoegen nemen met elk twee saucijzenbroodjes. Verder hebben we dit weekend geluk gehad met de horeca, zegt Wim sussend. Het is waar, en het mag een wonder heten tijdens een DDR-expeditie.

Bepakte en bezakte mensen staan klaar voor de trein naar Lahringen. Bij Harlingen-Haven geeft deze trein aansluiting op de veerboot naar de Waddeneilanden, waarvan ik de juiste volgorde maar niet kan onthouden.

De trein loopt binnen en de kwieke bejaarde van vijf alinea's hierboven, verzoekt ons te helpen met het naar boven hijsen van haar koffers. Daar ik veins, haar verzoek niet te horen, is Wim de klos. Vrouwen met kinderwagens spreken bij mij ook meestal tegen dovemansoren als het op sjouwen aankomt. Ze hebben het kind tenslotte ook zonder mijn medewerking gemáákt.

Dit is weer een wadloper; een tweetje. Hij zit behoorlijk vol. Terwijl Friesland langs het raam trekt, nuttigen wij onze saucijzenbroodjes. Ze liggen mij wat zwaar, en bovendien krijg je er vette handen van. Die veeg ik dan maar af aan mijn aantekeningen; die zien er na die bui van gisteren toch al niet uít.

We bereizen vandaag de oudste spoorlijn van het noorden. Het 26 kilometer lange trajectgedeelte Harlingen - Leeuwarden kwam gereed in 1863, gevolgd door Leeuwarden - Groningen in 1866. Vier jaar later volgden de huidige Intercitylijnen: Zwolle - Meppel - Groningen / Leeuwarden. In het laatste kwart van de 19e eeuw werden ook de verbindingen met Nieuweschans, Delfzijl, Roodeschool en Stavoren voltooid.

Het eerste station op deze lijn heet Deinum, een dorp met pakweg 1.000 inwoners. De wijk bij het station bestaat uit plompe houten huizen in schrille kleuren; verderop zie ik een uivormige kerkspits. Een paar kilometer daarna houden wij halt te Dronrijp, dat ergens aan de horizon zichtbaar is. Dan naderen wij Franeker.



Planetarium

Franeker is één van de Friese elf steden, welbekend van de Elfstedentocht. Een klein stadje, maar met veel bezienswaardigs voor de monumentenliefhebber. Ook hier is er kermis, hetgeen gepaard gaat met het nodige lawaai. Dat schijnt erbij te horen; kabaal in de zomervakantie. Gisteren in het centrum van Groningen werden we nog getrakteerd op trommelvliesverscheurende Caraïbische muziek.

Ons doel is het planetarium, dat door Eise Eisinga (1744-1828) in zeven jaar tijd werd aangebracht in het plafond van zijn eigen woonkamer, en al 220 jaar lang de posities van aarde, zon, maan en planeten aangeeft. In het planetarium, gevestigd in een klein grachtenpandje, krijgen we een uitvoerige toelichting van een gids (veel uitgebreider in ieder geval dan die in de Winkler Prins, die slechts vier regels overheeft voor één van Nederlands meest befaamde autodidacten).

Eise Eisinga, geboren in Dronrijp dat we vanmiddag gepasseerd zijn, was al in zijn kinderjaren hoogbegaafd, maar mocht niet naar het gymnasium, dat toen alleen was weggelegd voor rijkeluiszoontjes, hoe dom ook. Hij werd gewoon arbeider; wolkammer om precies te zijn. Later begon hij een wolkammerij in Franeker. In zijn vrije uurtjes kon men hem vinden in de bibliotheek van de Franeker Academie, waar hij onder andere de wiskunde en astronomie bestudeerde. Geheel zelfstandig; rijpere deeltijdstudenten, zoals ik er een ben, bestonden toen nog niet.

Eisinga was een typische vertegenwoordiger van de 18e eeuwse Verlichting (zei niet de rondleider; dat heb ik geheel en al zelf bedacht'. Een planetarium is zo ongeveer het toppunt van Verlichtingsdenken. Men zag God nog slechts als een "horlogemaker", en het heelal als zijn horloge, waarvan het radarwerk wetenschappelijk bestudeerd kon worden. Helaas bleef in die eeuw de Verlichting beperkt tot een minimale intellectuele elite. Dat bleek wel in 1774, toen zich een samenstand zou voordoen van de maan en vier planeten. Hoewel het toen al meer dan twee eeuwen bekend was hoe het zonnestelsel in elkaar stak, schreef de Leeuwarder Courant ijskoud, dat al deze hemellichamen met elkaar in botsing zouden komen. Door de schok zou de zon op de aarde vallen, met niet erg plezierige gevolgen voor de bewoners daarvan. Het vuurtje van het doemdenken werd natuurlijk aangewakkerd door Calvinistische predikanten, die hel en verdommenis van de kansel brulden.

Eisinga moet zich bont en blauw geërgerd hebben aan dergelijke kletsica. Vanuit alle hoeken en gaten van Friesland kwamen bange lieden naar zijn wolkammerij, in de hoop, uit zijn mond beter nieuws te vernemen. Eisinga was niet te beroerd om op een oude enveloppe even te schetsen, hoe het zonnestelsel in elkaar zat, maar zijn minder verlichte tijdgenoten begrepen er geen tittel of jota van.

Toen ontstond in Eisinga's geleerde hoofd een plan; een planetarium-plan. Hij zou een werkend model construeren van het zonnestelsel, in een schaal van 1 op 100 miljard, zodat het net in zijn huiskamer zou passen. Meteen ging hij aan de slag met hamers, beitels, vijlen en boren. Zijn vrouw, die niet een half jaar lang in de rotzooi wilde zitten, verliet het huis met medeneming van de kinderen. Och, iedere geleerde heeft zijn Xantippe. Helemaal ongelijk had zij niet, eerlijk gezegd. Het project van Eisinga duurde wat langer dan de zes maanden die hij had voorzien, maar in 1781 kon het planetarium geopend worden, en keerde zijn eega terug.

Het resultaat was verbluffend: het planetarium was niet alleen een getrouw model van de zon, aarde, maan en de in die tijd bekende planeten, maar diende ook als klok, kalender, zon- en maanalmanak en sterrenkaart; je kon er bovendien zons- en maansverduisteringen uit aflezen.

Iedereen die dat wilde, mocht het planetarium bekijken. De familie Eisinga kreeg heel wat aanloop, en het waren niet de meest onaanzienlijken die zich vergaapten aan het plafond in het Franeker grachtenpand. Nog voor het einde van 1781 kreeg Eisinga echter een bittere teleurstelling te slikken, toen de planeet Uranus ontdekt werd. Eise's zonnestelsel was nu meteen verouderd; voor de baan van deze buitenplaneet was geen plaats in de kleine wolkammerswoning, en een grotere kon hij zich niet permitteren.

Eisinga werd later (met alleen lagere school!) benoemd tot hoogleraar aan de academie, maar die werd op een kwade dag gesloten; een tweede grote teleurstelling in zijn leven. Hij werd stokoud, en leefde nog lang genoeg om Saturnus ruim anderhalve ronde te zien maken aan zijn plafond.

In zijn testament beschreef Eisinga de werking en het noodzakelijke onderhoud van het planetarium, en schreef hij zelfs voor, wat rondleiders niet mochten verzuimen te vertellen aan het "onnozele gepeupel". De geleerde had blijkbaar enige twijfel of zijn boodschap wel zou overkomen, en terecht (ook alweer een opmerking van mij, en niet van de gids): in 2001 zijn er oneindig veel meer lieden die aan astrologie geloven, dan mensen die iets van astronomie begrijpen. Bij de grote samenstand op 5 mei 2000 doken opnieuw verhalen op over de ondergang van de wereld. Een jaar eerder had ik bij een gerenommeerde boekhandel een serieus wetenschappelijk werk over zonsverduisteringen aangetroffen bij de afdeling Occultisme.

Wim en ik zijn zeer onder de indruk van het gebodene. We willen het pand niet verlaten zonder het primum mobile van het zonnestelsel bekeken te hebben, dat zich op zolder bevindt, en bestaat uit een ingewikkeld radarwerk, aangedreven door een slinger en enkele gewichten. Veel onderhoud vergt het planetarium niet. Eens per week worden de gewichten opgetild, op schrikkeldagen moet ergens een palletje omgezet worden en eens per 23 jaar dient de rol met jaartallen te worden vervangen; that's all.



Tienertoer

We lopen terug naar het station en bezichtigen het korendragershuisje, dat hierboven op de foto staat afgebeeld. De academie van Franeker (die ik eigenlijk niet eens gezien heb) speelt een rol in mijn Heitelân-gevoelens. Mijn voorzaten, voor zover rijk en slim genoeg, studeerden aan dat universiteitje. Eén van hen nam daar de naam Mensonis aan, geheel overeenkomstig de traditie. Men sprak aan de academie slechts Latijn, en zeker geen Fries, en wilde dus ook met een klassieke achternaam door het leven. Hier vind je alles over het ontstaan van de naam Mensonis / Mensonides.

We reizen terug naar Leeuwarden. De trein zit vol jongeren met radio's en weekendtassen; er heerst een Tienertoersfeer. Tienertoer-nostalgie is ineens helemaal in; het verschijnsel spookte rond op discussiegroep OVR en er stond laatst een stuk over in het Leidse Leugenaartje, dat ook in de zomer vol moet. Het allereerst las je er natuurlijk over in De digitale reiziger, immer trendsettend, in de aflevering "Dit is écht". We zijn toe aan een NS-Oudere-Jongeren-Toer-Kaart, die veertigers in staat stelt, acht dagen per trein door Nederland te reizen en alle plaatsen te bezoeken die zij met Tienertoer voor het laatst gezien hebben.

Leeuwarden. Hier scheiden onze wegen. "Tot ziens in Hengelo"; over exact 50 dagen vertrekken we daarvandaan met de trein naar Berlijn, als alles volgens de plannen verloopt.

Wim gaat een rondje lopen rond de Oldenhove (een rondje rond de toren, dus; de kerk ontbreekt); ik pak de Interliner van 17.01 naar Alkmaar; via de Afsluitdijk. Die verschijnt precies op tijd.

Interlinerhalte; Leeuwarden station

Horizon

Het Interlinernet is gereorganiseerd sedert mijn vorige rit over de Afsluitdijk (dat zou in 1997 geweest kunnen zijn, toen ik Makkum en Workum bezocht). Toen reed de Interliner Alkmaar-Leeuwarden-Drachten volgens mij nog via Harlingen. Nu pakt hij de kortste weg over Bolsward, en is er een nieuwe verbinding bijgekomen over de dijk: Alkmaar - Harlingen Haven, die alleen rijdt in aansluiting op de veerponten. Van Bolsward rijdt er verder één naar Drachten, via Heerenveen en Joure; die kwam ik vrijdag tegen toen ik in Joure op die van Lelystad naar Groningen stond te wachten. Groningen - Drachten, Groningen - Emmen en Groningen - Veendam completeren het noordelijke Interlinernet (zie de officieuze Interliner-site voor de dienstregelingen).

De eerste stop is Wommels, zo'n typisch Fries dorp, in een plukje bomen, gegroepeerd rond een kerk. Overal zie ik vanuit de Interliner dergelijke dorpen langsglijden. De hemel op deze toch nog tamelijk zonnige namiddag bestaat uit een Rorschachtest van schapenwolken. Wie net zo veel psychiaters heeft rijkgemaakt als ik, zal die testen herkennen: inktvlekken waar je dingen in kunt zien, die vervolgens genadeloos geïnterpreteerd worden, zonder dat je daar enige inspraak in hebt. Ik vond het altijd raadzaam, er niet al te extreme dingen in te zien, en zeker geen vunzigheden. Mijn laatste Rorschachtest is lang geleden; de huidige psych's geloven er zelf niet meer in. Die inktvlekken zijn inmiddels even achterhaald als de schedelmeting.

En natuurlijk wieken overal die windmolens. Het hoort er echt bij, in dit landschap. Maar niet iedereen is het daar mee eens. Protesten van NIMBY-figuren zijn nooit van de lucht, als ze windmolens willen plaatsen. In Ter Aar wilde een progressief raadslid enkele jaren geleden een compleet windmolenpark laten neerzeten, maar er werd onmiddellijk een "Vereniging Tot Behoud Van Het Ter Aarse Landschap" opgericht die daar meer handtekeningen tegen verzamelde dan er ooit mensen in dat dorp hebben gewoond. "Horizonvervuiling", heet altijd het voornaamste bezwaar. Ammehoela! Als je tegen windmolens bent, kun je net zo goed ook tegen al het andere zijn wat de mens in het landschap heeft neergezet: terpen, kerken, dorpen, electriciteitsmasten, klassieke windmolens. En bomen natuurlijk, want die komen er niet vanzelf, en zijn echt wel gepland en geplant door iemand. Dat alles beneemt je het zicht op de horizon; het is niet anders.

In Bolsward, waar de roots liggen van de Mensonidessen, stopt de Interliner in een buitenwijk. We geven aansluiting op de Interliner uit Drachten via Joure, en de bus loopt vol. Bij de Kop Afsluitdijk, tien minuten later, stappen nog wat mensen in. Het totaal komt daarmee op 23, het grootste aantal Interlinerklanten dat ik dit weekend in één bus heb gezien.





Afsluit

Op de Afsluitdijk kan ik alleen maar denken aan het gedicht waarmee dit hoofdstuk begint. In de tijd dat Vasalis het schreef, was een rit over deze dijk nog een nieuwtje. Het gedicht staat in de bundel "Parken en Woestijnen", die in 1940 zijn eerste druk beleefde. De Afsluitdijk was toen nog maar acht jaar oud. Ik probeer me de bus in te denken, waarin Vasalis zat, en zie zo'n oud grijsgroen barrel voor me, met vierkante wielen, een plompe, vooruitstekende motorkap en zonder vering; een stuk minder comfortabel dan deze Interliner.

Vasalis reisde evenals ik in de richting Den Oever, als je het gedicht goed leest. Het is erg treffend, tenzij je er meer in probeert te zien dan wat het is; nl. een gedicht over een busrit over de Afsluitdijk; hetzelfde onderwerp als de paragraaf die je nu leest. Dit gedicht is écht, en is daarom niet gediend met diepzinnige interpretaties. Spookbussen als genoemd door Vasalis zie ik momenteel helaas niet, maar dat komt doordat ik de tocht bij daglicht maak. Iedereen kent toch wel de ervaring van busreizen in het donker? Naast het reële voertuig rijden er twee virtuele bij-bussen mee, die op mysterieuze wijze boven het landschap zweven. En dan het Eeuwigheidsgevoel van: aan deze ellendige rit komt nooit meer een einde; gaap, gaap. Simpelweg verveling; niets vervelender dan naar buiten kijken en alleen je eigen holle ogen weerkaatst zien. Prachtig beschreven, zo'n nachtelijke busrit! Ik kan dat niet, maar ik ben natuurlijk geen dichter, doch slechts een prozaïst, en dan nog geen al te beste, ook.

De genoemde twee ingedutte matrozen ontbreken, maar ik zie wel een jongen enkele banken voor me, die overdwars slaapt; met zijn hoofd geleund tegen het raampje, en met zijn benen bungelend over de stoelleuning. Zo ver sloeg Vasalis de plank niet mis.

We bereiken Den Oever. Hiermee komen we op bekend terrein, en daarom sluit ik dit artikel af, en daarmee tevens het drieluik over Noord Nederland, hoewel ik nog lang niet in Leiden ben. Laat ik ook eens een beetje dichter zijn: ook Vasalis rekte haar gedicht niet tot het moment dat zij thuis de sleutel in het slot stak.

Fransiscus Mensonis (Viator digitalus)
12 augusti MMI