WANDELALBUM 2010 (deel 2)
Maer- of Korendijkroute, of: Castricummer bakens


Maer- of Korendijk


Het Oer-IJ, dat klinkt al goed als doel voor een wandeling (‘Palm, palm Pasen, ei koer-ei’; dat liedje zit acht kilometer lang in m’n kop). Het Oer-IJ stroomde voor het begin van de jaartelling bij Castricum in zee, en wat later bij Egmond, maar niet voordat het een binnendelta had achtergelaten vol kreken en stroompjes. Op de oeverwallen daarvan is het al meer dan twintig eeuwen lang goed boeren.

Tegenwoordig kun je er ook, in dat ooit tot polder gestolde oerlandschap, uitstekend wandelen; een mooie polderwandeling in een omgeving die verder vooral bekend staat om zijn strand, zee, duinen en recreatiemeren.

Ik deed de Maer- of Korendijkroute door Castricum aan de hand van een hand- en leerzaam, fraai geïllustreerd boekje, verkrijgbaar bij de VVV in het stationsgebouw. Die wandeling voerde me langs opmerkelijke namen als Onderlangs, Puikman, Reuring op stal en Krengenbos naar de opmerkelijkste naam van al: de Tuin van Kapitein Rommel.


Eerder verschenen in deze reeks:
1) Middelharnis – Stad aan ‘t Haringvliet, ofwel: Horizontale houtopstanden (29/08/2010)
3) Putten – Drie via het Solsche Gat, ofwel: ‘Situatie gewijzigd’ (17/08/2010)


Papenberg en Atlantikwall

Zo’n keer of duizend heb ik tot dusverre een retourtje gemaakt naar Castricum. Daarvan een keer of tien alleen maar om te wandelen. Dat begon al in mijn jeugd; een dagje PWN-waterleidingduinen was in de jaren 60 een vast programmapunt van onze zomervakantie.

Ik schreef daarover in 2005, toen ik voor het eerst voet aan land zette in Castricum aan Zee. In 2003 was ik al geweest in de tulpentuinen van Limmen. In 2007 bezocht ik Akersloot en De Woude; een jaar later Heiloo, Egmond en Egmond andermaal.

De overige 990 reizen naar Castricum maakte ik omdat ik er de gemeenschap dien. Dat doe ik voor mijn brood. Daar niemand anders me meer wil hebben, zie ik nog een kleine 2000 retourtjes Castricum in het verschiet.

Dat zijn zo de kleine teleurstellingen waarmee men in een mensenleven geconfronteerd wordt; laat ik het er maar niet over hebben, en beginnen aan een plezierige middagwandeling. Die eindigt niet alleen bij een kapitein, maar begint er ook bij, bij kaasboer Kaptein achter het station. ‘Dynamiek in kaas en boter’; ‘Cheese and butter solutions’; welk een kaasdraak (met dank aan Elsschot) ontrolt zich voor mijn ogen! Ter hoogte van Kaptein begint de wandeling naar mijn werkplek ook altijd.

Het begin van de Maer- of Korendijkroute is ook meteen het enige duinige gedeelte van de wandeling. Zij voert langs Begraafplaats Onderlangs, zo’n naam waar je alleen om kunt lachen als je weet dat je er zelf niet komt te liggen.

Ooit lag het zwaartepunt van Castricum ten westen van de spoorbaan. Er was in deze ‘Zanderij’ een villapark en een boerenbuurtje. In totaal woonden er meer dan 1000 mensen. Eind 1942 moest vrijwel alles worden afgebroken op last van de bezetter, die in de duinen zijn Atlantikwall wilde oprichten, waarvan ik op deze wandeling nog een paar restanten zie.

In de huidige eeuw woedt er al jaren een strijd tussen aanhangers van nieuwe huizen versus de verdedigers van de natuurwaarden die hier eigenlijk allang niet meer hadden moeten zijn. Als ik me er even in mag mengen: laat ze hier maar een mooie nieuwbouwwijk neerzetten, al was het alleen maar om het sloopwerk van A. Hitler en zijn trawanten na 70 jaar toch nog ongedaan te maken.

Vanaf de Papenberg, een hoge duintop, heb je tegenwoordig een riant uitzicht op sportpark De Puikman en op de twee kerkspitsen en drie hoge flats in het hart van Castricum die een baken vormen voor de polderwandelaar. Plus voor de treinreiziger; als ik ze ’s morgens allemaal ontwaar aan de kim, dan pak ik zuchtend mijn boeltje bijeen en begeef me naar de treindeuren.

Maar had ik hier gestaan op 6 oktober 1799, dan had ik de Slag bij Castricum gezien. Het was een duel in het kader van het EK, zou je kunnen zeggen. Frankrijk won het van een Brits-Russisch geallieerdenleger. Het gevolg daarvan was, dat we nog 14 jaar zouden zuchten onder Franse overheersing.

Deze slag was daarmee minstens even cruciaal als die bij Nieuwpoort van 199 jaar eerder. Maar toch zette hij Castricum niet op de wereldkaart. Iedereen kent de Slag bij Nieuwpoort, maar die bij Castricum kennen ze alleen in Castricum. Een verdwaalde kanonskogel zit nog steeds in de gevel van een winkelpand op de Dorpsstraat, als we het verhaal mogen geloven.

 

Voorbij de rotonde op de driesprong Beverwijkerstraatweg / Oude Haarlemmerweg loop ik de polder in. In de verte het bedrijventerrein Castricummer Werf, waar ook alweer zo’n baken staat: een tientallen meters hoge zendmast. Die was omstreden – maar dat is in deze contreien vrijwel alles, kan ik onthullen.

Dit stuk Castricum is een paradijs voor hippofielen. Overal zijn hier bedrijven die iets met paarden hebben te maken. Ik hoor gehinnik in de verte, en zie hoefafdrukken in een modderberm. Ik passeer manege ‘Reuring op stal’, gevestigd bij een aardig stolpje. Die naam klinkt me vertrouwd in de oren, hoewel ik hier voor het eerst ben; heb ik hem niet al eens eerder gehoord?

Op de Polderdijk komen me twee bejaarden tegemoet met prikstokken en een wandelaar met een telefoon aan het oor. Wandelen in 2010. Er is een kleine camping ‘bij de boer’. Enkele late campinggasten zitten in het zonnetje; laat in het leven, laat in het seizoen. Haast hebben in september, wie schreef die roman ook alweer, en zo ja: heb ik hem wel gelezen? We schrijven vandaag de eerste van die maand.

Deze Polderdijk vormt met de Maer- of Korendijk, de naamgever van deze wandeling, een middeleeuws stuk watermanagement. De Maer- of Korendijk hield het Wijkermeer bij Beverwijk in bedwang en de Polderdijk hield de waterstand in het Krengenbos kunstmatig hoog (zegt het boekje, al snap ik niet hoe).

 


Het Krengenbos, waarvan een restant nog zichtbaar is als een bomenbult in de polder, was een geriefbosje. Het leverde hout voor in de kachel, voor palen en pannenstelen, en om erwten en bonen omheen te laten gedijen. Het ontleent zijn naam niet aan het feit dat er dode dieren begraven zouden zijn, zegt het wandelboekje, maar waar komt zo’n naam dán vandaan?

Het bosje mag niet betreden worden, maar een bos fotografeert van buiten toch beter dan als je erin staat, is mijn ervaring. Eens behoorde het tot de landerijen van kasteel Marquette in Heemskerk. Dat ligt helaas niet op deze wandeling, al meen ik de tinnen ervan enkele malen in het zuiden door de bomen te hebben zien schemeren.

Een hengst rolt zich op zijn rug door het zand. Saai is dit landschap niet, zeker niet in vergelijking tot mijn werk. Dit hele tafereel, dit hele panorama wordt begeleid door het geschraap van grote metalen vogels die boven de wolken het firmament bekrassen. Veel Castricummers kunnen er niet tegen, tegen dat geluid, maar ik vind het bij dit landschap horen als poedersuiker op een pannenkoek. Als er eens een keer een luchtvaartstaking is, zal iedereen het pijnlijk missen.

Namen zijn niet wat het zijn in het Oer-IJ. De Korendijk is niet genoemd naar het koren dat ik er aan weerszijden langs zie groeien (maar is dat wel koren?). Nee, hij is genoemd naar de keuren van het waterschap. En waarom hij ook wel de Maerdijk genoemd wordt, en wat dat dan betekent, dat weet geen paard. Wacht eens even: ‘maer’ betekende ooit: ‘paard’, het woord leeft nog voort in ‘merrie’; dát zou het kunnen zijn! De dijk stamt in ieder geval uit de 12e eeuw en is in de 21ste fraai opgeknapt. Het is een wandel-, fiets-, ruiter- en tractorpad.

Nog een naam: Heemstede. Dat is een forenzendorp bezuiden Haarlem, maar het heeft hier een naamgenoot: een buurtschap met enkele tientallen inwoners. Weinig, maar het kan wel prat gaan op de grootste wormenkwekerij van Europa.

 


De spoorbaan Uitgeest – Alkmaar doorklieft Heemstede. Twaalf treinen per uur zie je hier passeren. Ik wil er een fotograferen, maar ze hebben nou net allemaal vertraging, en ik sta een dik kwartier te wachten. Dit tot kennelijke ergernis, angst en achterdocht van passerende fietsers die zich afvragen wat ik sta te doen in die berm. Ik groet er een paar, om het ijs te breken, maar houd daar snel mee op, want het helpt niet: hun kakement blijft stijf opeen en hun ogen verraden nog meer argwaan.

Ik heb echt moeten wennen aan de mensen hier. Je komt – hou me ten goede, ik wil niet generaliseren – hier vaak een hoekig, bonkig, wat onbehouwen mensentype tegen, die flink van de tongriem gesneden zijn als het om andere dingen gaat dan iemand groeten op een polderpad. Dat gaat dan met flink stemvolume en lijzig accent. Na veel jaren hier ben ik erachter gekomen, dat het eigenlijk heel gevoelige, kwetsbare zielen zijn, die hun angst en broosheid trachten te verbergen achter een façade van stoerheid.

Aan de andere kant moesten ze ook aan mij wennen. ‘Dit is zeker weer een staaltje van je Rotterdamse doordouwersmentaliteit’, kreeg ik laatst nog te horen, toen ik in een bepaalde, hier niet nader te bespreken kwestie eindelijk eens wilde komen van woorden tot daden. Rotterdams?? Dat is ook nog zoiets. Ze denken hier dat Leiden een buitenwijk is van Rotterdam.

 


Over het spoor staat een kubus die een hooiberg was of had moeten worden. Als je er langer dan tien seconden naar kijkt, zowel in het echt als op de foto, zie je niet meer wat voor en achter is; vrij naar M.C. Escher.

Ik neem plaats op een bankje tegenover een weiland waar wat koeien nieuwsgierig bijeengroepen. Deze wandeling ging te snel voorbij; de eerste huizen van Castricum zijn alweer nabij. Een vrouw, type: Prinses Irene, nadert op de fiets, stapt af, en roept: ‘Dag meisjes, dag schatten, dag vrouwtjes van me! Staan jullie allemaal bij elkaar? Steken jullie nou allemaal gezellig de koppen bij elkaar?’ Van je boeeeh! Boeeeeh!

Dat is toch wel heel bizar gedrag, luidkeels staan loeien naar koeien in een weiland. Maar je zult er niet voor worden opgesloten in Dijk en Duin; als je voor zulke dingen werd opgesloten, konden ze de helft van het mensdom wel opsluiten. ‘Ze staan allemaal bij elkaar’, zegt de vrouw tegen me, alsof IK het ze bevolen heb.

De vrouw fietst door. Plotseling krijgt een van de ‘meisjes’ seksuele neigingen, en bespringt met gretige voorpoten een soortgenote. Maar ze snapt niet helemaal hoe het moet; ze bespringt haar aan de voorkant in plaats van de achterzijde.

 


Ik loop verder. Plukjes scholieren van Bonhoeffer, Thijsse en Clusius fietsen me tegemoet. Een schoolloopbaan van zes jaar betekent: 2400 keer dit punt passeren.

Dan raak ik weer in de bewoonde wereld, en wel die van de luxueuze villawijk Albert’s Hoeve (let op het kommaatje dat er volgens de huidige spellingsregels helemaal niet hoort te staan, maar er toch officieel bijhoort, ook volgens het bestemmingsplan). De originele Albert’s Hoeve is 25 jaar geleden afgebroken om plaats te maken voor de wijk die weer een Albert’s Hoeve kent: zo’n namaak-oude namaakboerderij, die geen boeren huisvest, maar appartementenbewoners.

Dit lijkt het nieuwste stuk van Castricum, maar het is het oudste. De oevers van het Oer-IJ waren al bewoond in de Romeinse tijd, door de voorzaten van die luidruchtige bolsters met blanke pitten. De kronkelige kreken van dat oergebied zijn hier aardig geïntegreerd in de nieuwe wijken.

Hier in de buurt is onder meer het geraamte gevonden van een oervrouw die slechts 24 à 30 jaar oud mocht worden. Ze had een gebroken arm en ze hadden d‘r nogal slordig in een graf gedonderd. Het valt te vrezen, dat ze niet op een natuurlijke manier aan haar einde is gekomen. Via een computerprogramma hebben ze haar opnieuw met vlees bekleed, en voor je staat dan hét stuk van vierde-eeuws Castricum; ze hebben haar Hilde gedoopt.

De lange, rechte Cieweg, die doorloopt tot in het dorpshart, zou ook wel eens de oudste weg van Castricum kunnen zijn, al dateert de asfaltlaag van zeer recente tijden. Ook weer een naam. Jarenlang heb ik gedacht dat ‘Cie’ een afkorting was van commissie; een commissieweg. Maar het schijnt in werkelijkheid te maken te hebben met scheiden. Ik zie ook verband met namen als Zijtwende, Ziende, Zuwe, Zouwe: een achterdijk, een weg tussen twee polders.

Kinderstemmen kwetteren in de straten. De scholen zijn uit. In de lunchpauze liep ik hier ook wel eens – voordat mijn werkgever tijdelijk naar Bakkum verhuisde – en dan heerste in deze tweeverdieners-, overblijverswijk een stilte als in een Egyptische graftombe, waarin mijn voetstappen tegen de gevels kaatsten, spookachtig.

 

 

Het standbeeld ‘Terra Sigillata’, met een reusachtige kop, vormt een aandenken aan het archeologische verleden deze wijk.

Een van de aardigste straten van het dorp is de Breedeweg, die van een boerenweg langzaam overgaat in een dorpsstraat met toch ook weer stolpboerderijen. Behalve de Cieweg en de Breedeweg kun je ook de Doodweg nemen naar het dorp. Maar dat doe ik niet, want dan wordt het meteen weer symbolisch uitgelegd, terwijl die weg gewoon zo heet.

Ik loop naar het einddoel van deze wandeling: de Tuin van Kapitein Rommel. Het is een paradijselijk hoekje Castricum, verscholen tussen de bomen tegenover het station. Ik ben er nog nooit geweest in al die jaren; als ik aankom is hij nog dicht en als ik vertrek, alweer gesloten.

Het is een heemtuintje, zorgvuldig opgekweekt door de gepensioneerde koopvaardijkapitein Rommel (geen familie van de veldmaarschalk, bij mijn weten). Na zijn dood in 1958 dreigde de tuin plaats te maken voor een parkeerplaats. Dat plan werd verijdeld, maar de tuin werd verder niet onderhouden, raakte in verval (een Rommeltje, inderdaad) en werd pas in 1993 gered door een daartoe opgerichte stichting.

‘Ontmoeting’ en educatie zijn de hoofddoelstellingen van deze door vrijwilligers gerunde tuin te midden van moderne flatgebouwen en winkelpanden. De tuin levert een niet te onderschatten bijdrage aan de kwaliteit van de Castricumse samenleving. Dat zeg IK niet, dat vinden ze zelf, in een folder.

De toegang is gratis, medegebrachte boterhammen mogen er genuttigd worden en je betaalt 20ste-eeuwse prijzen voor je drankjes. Ik ben nog maar net op de valreep; als ik het bruggetje naar de ingang neem, heb ik nog maar veertig minuten.

De tuin noopt me, mijn camera op de makrostand te zetten, hoewel ik normaliter toch alles liever bekijk met een brede, panoramische blik. In het bezoekerscentrum hangen de kapiteinspet en het uniformjasje van Rommel nog aan de kapstok, of hij elk moment tevoorschijn kan komen om het aan te trekken, en het zeegat uit te varen.

Ik heb nog net tijd voor een kopje koffie met cake. Op het terras zit verder alleen nog een oma met twee kleinkinderen, meisjes van negen en vier. De jongste mag de dienstdoende tuinvrijwilliger helpen met het begieten van de planten. De oudste zit eigenwijs te praten.

‘Ik heb net achter in die tuin een heel groot wespennest gevonden. Maar die man zei, dat ik er niet dicht bij mocht komen, want dat wespen heel gevaarlijk kunnen zijn. Nou, dat weet ik ook best, hoor! Er zijn wel mensen doodgevallen, na maar één wespensteek. Dan zijn ze er allergisch voor. En als je er een inslikt, en hij steekt in je keel, dan stik je. Dat heb ik op Internet gelezen. Gek, maar het lijkt wel of er altijd nare dingen gebeuren als ik in de buurt ben. In de vakantie op de camping dat jongetje dat van zijn fiets op zijn hoofd viel. En later, in die speeltuin, dat meisje dat helemaal klem kwam te zitten. En nu weer dat gevaarlijke wespennest’.

Een ongelukbrengster. Als ik bijgelovig was, zou ik moeten maken dat ik wegkwam, om te voorkomen dat ze die anekdote de volgende keer beëindigt met mijn zwaargewond raken door een of ander onwaarschijnlijk ongeluk. Dat ben je gesjochten, hier, met die lange aanrijtijden van de ambulances.

Nu ga ik toch ook maar weg: de tuin gaat over zeven minuten dicht en mijn trein zit eraan te komen.

Een paar minuten later passeer ik die rare kubus, die me nooit eerder is opgevallen, maar die ik nu heb ingelijfd bij de Castricummer bakens. Als ik hem morgenochtend zie, zal ik denken: hier liep ik gisteren nog te wandelen.

Frans Mensonides
14 september 2010
Er geweest: woensdag 1 september 2010

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2010. 'Hilde' overgenomen van Skullpting. From Skull to Face


<< naar thuispagina Frans Mensonides