WANDELALBUM 2010 (deel 1)
Middelharnis – Stad aan ‘t Haringvliet, ofwel: Horizontale houtopstanden



Stad aan ‘t Haringvliet is geen stad. Het ligt wel aan het Haringvliet, in zoverre klopt de naam. Het dorp ligt op het halve eiland Overflakkee, en is daarmee een van de exotische oorden in mijn eigen provincie Zuid-Holland, die ik altijd al eens had willen bezoeken.

Aangezien er aan het vlekje van 1400 inwoners weinig te wandelen valt, begin ik mijn tocht in Middelharnis. Onderweg geniet ik van de horizontale lijnen in het landschap, die zo mooi zijn omdat ze nooit mooi bedoeld zijn.

 

Een fijne wandelroute kun je tegenwoordig thuis gemakkelijk samenstellen via Google Street View. Ook de secundaire wegen op Overflakkee zijn vastgelegd door de auto van Google; die wagen met die enorme camera op het dak, die ons allemaal minstens één keer in ons leven opneemt. Ik ga de Oudelandsedijk nemen, gevolgd door de Zeedijk.

Ik zet op Overflakkee voet aan land bij dezelfde bushalte waar ik het eiland op 30 januari 2010 verliet: Middelharnis Centrum. Toen had ik een vlotte busrit, ondanks waarschuwingen van het KNMI dat er noodweer en verkeerschaos op komst waren in heel Nederland. Vandaag, 28 zaterdagmiddagen later, heb ik rond het Hellegatsplein 20 minuten vastgestaan in een file van Duitsers die persé naar Zeeland wilden, en zich ook niet lieten weerhouden door ongunstige weersvoorspellingen voor de komende dagen.

Ik loop Middelharnis uit via dat dijkje dat een half jaar geleden zo fraai besneeuwd was. Vier meisjes in opklimmende lengte, gelijk de gezusters Dalton, komen me achter elkaar tegemoet op de fiets. Ze torsen elk een grote jute zak op hun bagagedrager, en houden die zak met één hand in bedwang. De voorste zegt wat schuchter ‘Hallo!’, en ik zie haar denken: wat doet die vreemde snoeshaan hier?

Ik neem een wandel- fietspad aan de voet van een asfaltweg op een dijk. Dit is een wandeling van de goede soort, ondanks het feit, of juist doordat het geen officieel wandelgebied is, met officiële natuur, die je officieel schitterend moet vinden.

 

 

 

 

 

 

 

Het horizontale van de polder boeit me altijd meer dan het verticale van het bos. En wat hier in dit vlakke land dan toch nog verticaal is, valt des te meer op. In het bos zie je de bomen niet meer, net als in dat oud-Hollandse spreekwoord. Maar hier zie je ze nog staan. Ze vormen rijen, om geen enkele andere reden dat de mens ooit rijen bomen geplant heeft om de hier immer gierende wind een beetje tegen te houden.

Soms zitten er bressen in zo’n barrière, gaten in zo’n rij. Waarom? Misschien heeft iemand eens een paar bomen omgehakt omdat hij hout nodig had voor het vuur, misschien zijn er eens een paar gesneuveld door de wind. En door die gaten heen zie je dan weer een rij bomen die daarachter ligt, en door de gaten daarvan heen… ad infinitum.

Nee, niet tot in het oneindige, want achter de derde rij bomen ligt het Haringvliet. Je loopt erheen over de smalle geasfalteerde Zeedijk, die twee kilometer landinwaarts al begint. Er is blijkbaar later nog een stuk Overflakkee aangepolderd.

Dit is een landschap, ontstaan door de mens, die hier eeuw-in, eeuw-uit zijn ding heeft gedaan – om die afgrijselijke uitdrukking ook maar eens te gebruiken -: gewerkt, gewoond, geleefd. Dit gebied staat niet op de toeristenkaarten. De natuur is hier zo mooi, omdat zij niet gekneveld is, niet in het keurslijf geperst; nooit is gedwongen, te worden en te blijven wat wij vinden dat natuur is. Er zijn ook geen aparte wandelwegen. Ik loop gewoon tussen het auto- en tractorverkeer, maar dat is zo schaars dat het niet stoort.

Op zo’n dijk voelt een mens zich één met de natuur; nee, beter nog, erboven verheven.

 

Paardebloem, -vijg, paarden zonder meer en bessen om het vierkant vol te maken

De bomen die ik zie: ook een gemeenteambtenaar noemt die gewoon: ‘bomen’. Staan er een paar bij elkaar, dan heb je een rij bomen of een plukje bomen. Maar als er met die bomen iets aan de hand is, als ze beschermd moeten worden of ten onrechte omgehakt dreigen te worden, dan heet zo’n groepje bomen ineens een ‘houtopstand’ in stadhuistaal. Een monumentale houtopstand. Een vreemde term. Houtopstand, houtopstand, is het hout in opstand gekomen, dan? Nieuwsbericht: ‘Er zijn in totaal twaalf gewonden gevallen bij de recente houtopstand op Overflakkee.’

Landbouwvoertuigen doen wat ze doen moeten en trekken stofsporen achter zich aan. Langzamerhand worden zeilen zichtbaar achter de bomenrijen. Een kolonie meeuwen of ganzen (met wat kippig wordende ogen is het niet goed te zien) heeft zich gevestigd op een strook akkerland langs de Zeedijk. En een kudde goorwitte runderen koestert zich langs ‘t Haringvliet in de nazomerzon.

Aan de overkant ligt Tiengemeten, waar vrijwel alle bewoners van huis, haard en land verdreven zijn om het eiland terug te kunnen geven aan de natuur. Ik heb geen idee, of je daar mag komen als gewoon mens, en zo ja, of ik wel zin heb om er ooit heen te gaan. Meer iets voor Robinson Crusoë-types. Schuin aan de overzij ligt Goudswaard, in de Hoekse Waard, ook een exotisch oord waar ik ooit was.

 


Stad aan ‘t Haringvliet: wie rust zoekt, zal het hier vinden. Dit is het einde, zo niet van de wereld, dan wel van Zuid-Holland. Ik had een klein, doch bruisend havenstadje verwacht, knus, gezellig, met watertoeristen, grachtjes en vele terrasjes waar het goed toeven is. Maar het toerisme blijft beperkt tot de jachthaven die buiten het dorp ligt.

Het dorp, want Stad aan ‘t Haringvliet is nooit een stad geweest. Het plaatsje is ontstaan in de 16e eeuw, toen stadsrechten misschien niet meer verleend werden (‘We leven toch niet meer in de middeleeuwen!’). Toen hebben ze zich de eretitel ‘stad’ zo maar zelf toegeëigend, hoewel hun woonplaats ook nooit een vestingwal of stadsmuur gekend heeft.

Stad aan t Haringvliet telt een dozijn rijksmonumenten, waarvan je de kerk en de molen niet over het hoofd ziet (al ben ik de laatste vergeten te fotograferen), waarvan er één een boerderij is langs de Zeedijk, en waarvan de rest aan de Voorstraat staat.

 

 

 

Die Voorstraat loopt, zoals gewoonlijk in deze streken, van de dijk naar de kerk. In Stad aan ‘t Haringvliet helt hij sterk. Als je hem fotografeert, betreur je het feit dat er geen parkeerverbod is ingesteld.

Een auto heb je ook hier niet echt nodig, want Veolia-busje 135 brengt je elk halfuur in Middelharnis-Sommeldijk, het kloppende hart van dit halve eiland, of op de Schaapsweg bij Den Bommel, waar je de grote bus kunt nemen naar Rotterdam-Zuidplein. De Maasstad bereik je in iets meer dan drie kwartier; geïsoleerd hoef je je niet te voelen.

Het kapperzaakje op de Voorstraat is vanmiddag, of definitief, gesloten. Het was vermaard in heel de omgeving, maar de laatste vermelding op het WWW dateert van 2007. Kapper Piet begon het in de Tweede Wereldoorlog en het stond helemaal afgeladen met de haarwatertjes en crèmes die kappers hun patiënten vaak aansmeren en opdringen. Het is feitelijk geen retro-zaakje; het interieur is gewoon 65 jaar lang nooit aangepast. De zaak is ook nooit van eigenaar verwisseld.

Het (eet)café is vermoedelijk gevestigd in het enige straatje dat ik niet doorlopen heb; tevergeefs heb ik naar zo’n etablissement lopen zoeken. Het is hier stil, stil, stil. Gedurende het kwartier dat ik op de bus terug naar Middelharnis zit te wachten, passeren me drie auto’s. De Stedelingen aan ‘t Haringvliet (Stad-aan-‘t-Haringvlieters?) zijn wel erg bang dat het weinige verkeer de snelheidsregels overtreedt; overal in het dorp hangen officieuze, geïmproviseerde 30-kilometer-borden.

Het enige wat ik hoor is het geschraap en getimmer van een Voorstrater die zijn huis opknapt, en het gehuil van een bloedhond in de verte. Als ik een knorrige bui had, zou ik zeggen dat deze wandeling, evenals de vorige (die het eerste deel was van deze reeks, hoewel deel 3), voert naar een Gat. Maar ik heb me van Stad aan t Haringvliet gewoonweg te veel voorgesteld, dat is het.

Frans Mensonides
29 augustus 2010
Er geweest: zaterdag 14 augustus 2010

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2010


<< naar thuispagina Frans Mensonides