De digitale reiziger's vakantieplakboek 2005
Deel 7: Juicht, Belgen, Juicht! Jubelpark Brussel


Jubelpark Brussel


Don’t know much about the French I took…
(Wonderful World ; liedje van Sam Cooke)

 

Wij zijn er om:
u te helpen, in alle omstandigheden
u de juiste informatie te geven
u snelle en efficiënte oplossingen te bieden

U hebt bepaalde wensen en verwachtingen.
Wij zijn er om deze te bevredigen.
U bent het, die zin geeft aan ons beroep.

Stadsvervoerder MIVB; Het Handvest van de Metroklant (‘Onze verbintenis tegenover u, beste klanten’)

 

Elke seconde vervoeren gemiddeld
drie MIVB-rijtuigen klanten rond
en dit 250.000 maal per werkdag !

Website MIVB.

 

Brussel, 1830. Na 15 jaar gezucht te hebben onder het juk van de gehate Nederlandse koning Willem I, staat het water de Belgen tot aan de lippen. Onder onze vorst lijden velen gebrek aan voedsel en gebrek aan godsdienstvrijheid; alle voorwaarden voor een opstand zijn aanwezig. Een geest van revolutie neemt bezit van wat later de Belgische hoofdstad zou worden. Op de avond van de 25ste augustus breekt in de schouwburg aan het Muntplein (foto) de pleuris uit. Het gebeurt tijdens de opvoering van de opera La muette de Portici. Die opera gaat over een revolutie, en er komt een revolutie uit voort. Woedende Belgen verlaten, onder het slaken van opstandige kreten, de schouwburg, en beginnen buiten de boel kort en klein te slaan.

Nederland doet, wat het het liefst doet in tijden van crisis: niets. Pas na weken van rellen en straatschenderijen in Brussel, valt het Nederlandse leger België binnen, spoedig gevolgd door in allerijl gevormde genootschappen van militante studenten, die oorlog voeren spannender vinden dan college lopen. Het is te laat: de geest is uit de fles, en zal er niet meer in terugkeren. Mede doordat Nederland aan de internationale onderhandelingstafels een geïsoleerde positie inneemt, moet het zijn aanspraken op België uiteindelijk laten varen.

Op 21 juli 1831 wordt de eerste Belgische koning, Leopold I, ingehuldigd. Dat de troepen van Willem I daarna nog anderhalf jaar standhouden in België; dat de stijfkoppige Hollandse vorst pas in 1839 de onafhankelijkheid van België erkent: het is niet meer dan een voetnoot in de geschiedenis.

Hun onafhankelijkheidsdag vieren de Belgen op 21 juli, maar die hete Brusselse avond, deze maand op de kop af 175 jaar geleden, beschouwen ze als het geboortetijdstip van hun natie. Vandaar dat het dit jaar feest is bij wat sedertdien onze zuiderburen heten. Zoals blijkt uit de jubileumsite, pakt België flink uit. Er zijn alleen al een stuk of 25 tentoonstellingen gewijd aan ééndriekwart eeuw België.

Ik hecht er waarde aan, juist deze maand naar Brussel te reizen, om de nederlaag van Holland te vieren. Uit de veelheid van manifestaties kies ik de expositie 175 jaar mobiliteit in België, die deze zomer gehouden wordt in museum Autoworld in het Brusselse Jubelpark.

 

 

‘Non, non, breudzjes fienieshed!’ De broodjes zijn uitverkocht bij broodjeswinkel Sam’s Café in de hal van Brussel Zuid, en de man achter de toonbank improviseert in drie talen tegelijk om me dat te laten weten.

De Belgische afsplitsing van 1830 zadelde de jonge natie op met een schier onoplosbaar taalprobleem. Vlamingen en Walen gingen na de totstandkoming van de federale staat (in 1980; thans ook jubilerend) hun weegs, maar in Brussel blijven beide talen, die zo weinig gemeen hebben, frontaal botsen. De EU, met zijn instroom van ambtenaren, journalisten en politici uit alle hoeken en gaten van Europa, heeft het alleen maar erger gemaakt; de stad moet voor de autochtonen steeds meer zijn gaan lijken op een waar Babylonië.

In de buurt van de Eurogebouwen zitten momenteel tienduizenden ambtenaren te lunchen; daar zal ik wel iets eetbaars op kunnen scharrelen. Ik pak de metro naar Maalbeek, een station dat door de schilder Benoît van Innis is voorzien van fraaie (reizigers)portretten.

Boven, tussen de metrostations Maalbeek en Schuman, ligt de glazen Eurostad die ik vorig jaar op mijn bedevaart al bezocht, zonder camera, en waar ik nu de bijbehorende foto’s bij kan maken. Ik handel hier als de kantoorbedienden, dat wil zeggen: ik lunch op een ongezellig stoepterras in een drukke straat, in de uitlaatwalmen en tussen de geparkeerde auto’s. Je ziet het overal in deze wijk, en het hoort blijkbaar zo. Er zijn hier in de straat filialen van Le Meze (Spécialités Crocques), Sandwich Expresse en Crock Inn Sandwich. Dergelijke broodjeszaken vinden opmerkelijk veel aftrek; misschien is de koffie in het EU-restaurant en de EU-kantine niet te zuipen; ik weet het niet.

Weinige stappen verder naar het oosten ligt het Parc de Cinquantenaire dat, zoals de naam al zegt, is aangelegd ter gelegenheid van 50-jarig jubileum van de staat België. In het Nederlands heet het park simpelweg: Jubelpark.

Bij de ingang hangt een onafzienbaar reglement, dat je onder andere verbiedt, vogels, vissen en planten te verstoren, te vangen en te plukken. Ik kan het billijken, maar al die verboden, hebben ze daar nou in 1830 wekenlang voor lopen te plunderen en brand te stichten?

Het park is ruim opgezet; een op zich aangename plek, met stemmig-donkergroene bomen en vergezichten op de gebouwen die hier rond 1900 zijn neergezet ter nagedachtenis. Maar die gebouwen drukken me enigszins terneer: veel donkere stenen, veel zuilen, veel bogen. De grimmige museumwand midden in het park oogt afstotelijk, en noodt niet tot een bezoek. De drie musea die hier gevestigd zijn, trekken op deze redelijk zonnige dag dan ook weinig belangstelling. En die triomfboog met dat vierspan paarden op het dak: de architect heeft met meer dan oppervlakkige belangstelling gekeken naar de Brandenburger Tor in Berlijn; volgens mij is het je reinste plagiaat.

Op een grasveld staat een loze toren, namaak-middeleeuws, met gargouilles, die tot niets dient, zelfs niet als uitkijkpost; hij is ontoegankelijk. Het gevaarte is ontworpen door de architect Henri Beyaert en is opgetrokken uit Doornikse steen, ‘om de technische kwaliteiten van [deze steen] in de verf te zetten’, meldt het bordje. Daarnaast heeft nog een ander misbaksel gestaan, gebouwd van weer een ander soort steen, maar dat geval is ‘vandaag verdwenen’. Morgen komt het misschien weer teruggewandeld; Brussels Nederlands wekt soms wat vreemde verwachtingen en associaties.

Die toren van Doornikse steen kan ook ieder moment wegwandelen; van afstand lijkt hij nog het meest op een raar, gek mannetje. Bijna een kwartier lang sta ik me te vergapen aan het kreng; de eerste Belgische architect met smaak moet toch ook nog geboren worden.

Ik betreed Autoworld, dat van binnen verrassend modern oogt. Die oldtimers kunnen me niet echt bekoren; auto’s zeggen me niet veel – behalve de modellen uit de jaren 60, waarbij ik als kind altijd door het raampje naar binnen gluurde, om de snelheidsmeter te bestuderen. Ik dacht in mijn kinderlijke naïviteit, dat als de snelheidsmeter tot 200 ging, de auto ook zo hard kon.

Snel naar 175 jaar mobiliteit in België. Het is duister, in de tentoonstellingsruimte. Als je plaatsneemt voor een uitgestald voorwerp, flitst er, op gezag van een infraroodsensor, een lamp aan; soms. Soms ook niet. Dan maak ik wijde, zegenende paus-gebaren boven mijn hoofd, om de aandacht te trekken van de sensor die – ik bedenk het pas achter mijn PC – in dit land van kleine wezentjes niet is afgesteld op een octopus van 2 meter 50 hoog.

Wat ik dan wel zie, is eigenlijk best aardig: een fiets van het merk Merckx, een voorwereldlijke race-auto, een maquette van maritieme activiteiten in Zeebrugge, een Sarolea-motorfiets (ik heb een lerares Engels gehad van dat merk, althans: ze heette zo), een ‘streng nauwkeurig personenweegtoestel’ waar je ooit op een perron 10 centimes in kon gooien, en niet te vergeten de verroeste conducteurstangen die ik laatst in het Utrechts Spoorwegmuseum zo pijnlijk miste.

Een heel aardige tentoonstelling; heel aardig, vind ik. De gedachte: heb ik hier nou urenlang voor in de trein gezeten, verwerp ik. Ik ben vandaag één en al welwillendheid; ik vertoon de ruimhartigheid van de voormalige onderdrukker die ruiterlijk toegeeft, dat ze het ook zonder hem héél aardig doen. Een student die in vrede komt, in tegenstelling tot mijn voorgangers van 175 jaargangen geleden. Nu ga ik ook weer niet zo ver door de knieën dat ik aan elke hier aanwezige Belg mijn excuses aanbied voor de Tiendaagse Veldtocht van 1831; aan de excuusvlaag die momenteel over de wereld trekt, doe ik niet mee.

Gezegd moet worden, dat de Belgen de ontwikkeling van hun spoorwegnet voortvarender aangepakt hebben dan wij. Al in 1835, vier jaar eerder dan in Nederland, werd het eerste traject geopend; Brussel – Mechelen. Je kon je laten trekken door La Flèche, l’Eléphant of de Stephenson, en een weinig comfortabele reis maken in open wagens; de voor die tijd ongekende snelheid vergoedde veel.

Een jaar later reed de eerste trein Antwerpen binnen; in 1842 werd de kust bereikt, en al in 1848 lag er een bijna dekkend spoorwegnet in het kersverse koninkrijk; alleen de Ardennen waren nog onbereikbaar voor het ijzeren paard. Het Nederlandse railnet bestond toen uit niet veel meer dan wat wij nu de Oude Lijn noemen.

Die vroege start leidde niet tot een remmende voorsprong; ook voor de 21ste eeuw zijn er nog voldoende spoorwegplannen. Het railverkeer binnen een straal van 20 kilometer rond Brussel zal de komende jaren sterk uitgebreid worden. Van zowat alle stations binnen dat gebied zullen in 2012 in de spits vier treinen vertrekken per uur per richting. Daartoe zijn omvangrijke spoorwerkzaamheden in gang; er wordt onder meer een tunnel gegraven van Schuman naar Josaphat. Vooral de EU-wijk rond station Luxemburg zal beter ontsloten worden.

Francofone Brusselaars noemen het project, in navolging van Parijs, RER, maar in het Vlaams heet het GEN: Gewestelijk Expresnet. Het GEN gaat zorgen voor een verdubbeling van het aantal treinreizigers in de regio.

De tentoonstelling wekt in mij verlangen naar een ommetje met de Brusselse metro. Die is de enige echte ondergrondse van België (waarbij ik volledigheidshalve opmerk dat Antwerpen en Charleroi wel het fenomeen ‘prémetro’ kennen; de tram-in-een-tunnel).

De metro van Brussel begon zijn bestaan in 1976, nadat de stad in de jaren 60 al had kennis gemaakt met de prémetro. Het metronet groeide sedertdien voorspoedig. Lijnen 1A en 1B vormen de oost-westas van het MIVB-net, met Merode – Beekkant als gemeenschappelijk traject. De korte, hoefijzervormige lijn 2, die de belangrijke kantoorwijken ontsluit, wordt binnenkort verlengd tot een ringlijn. De drie metrolijnen vervoeren per werkdag in totaal 300.000 passagiers, die een kleine 60 stations tot hun beschikking hebben.

In elk station hangt het klantenhandvest van de MIVB, waaruit ik hierboven iets citeerde. Ik vind het document, zoals het daar hangt, nogal serviel, nogal braafjes; je krijgt de indruk dat de ruim 6000 personeelsleden van het Brusselse vervoersbedrijf zich liever door het stof wentelen dan tram, bus of metro te besturen. Erg concreet is het handvest ook niet; als Nederlander zou liever lezen, waar je precies recht op hebt, op de lijnen van MIVB, en waar je kunt klagen en zeuren als je daartoe een aanleiding hebt gevonden.

Op Internet wordt het handvest wat meer geconcretiseerd. En dat mag je dan nog niet eens linken; MIVB verbiedt zonder opgaaf van reden het linken naar haar site, maar laten ze me maar eens tegen zien te houden!

In 2003 is lijn 1B in de westelijke voorstad Anderlecht over een afstand van 3 kilometer doorgetrokken van Bizet naar het academisch ziekenhuis Erasmus, zodat Brussel, evenals Rotterdam, nu feitelijk een Erasmuslijn kent. Ik stap in bij Merode, aan de rand van het Jubelpark, en ga derwaarts.

Metrolijn 1 rijdt in de vakantieperiode op het gemeenschappelijke traject om de vijf minuten, wat eigenlijk nog te weinig is. Het is hartje avondspits en ik sta in een metrowagen opeengepakt in een dikke koek van forenzen. Dat is te zeggen: tot mijn borstbeen; hoger reikt de gemiddelde Belg niet. Ik kijk over een zee van hoofdjes; hoe hebben die dwergen ooit van ons kunnen winnen op het slagveld? Caesar schreef het al: de Belgen zijn de dappersten der Galliërs.

De enige die qua lengte tegen mij opkan, is een uitgeteerde, diep uitgebeende man, met kostuum en aktetas; klaarblijkelijk verkerend in de eindfase van een kantoorleven. Hij heeft smalle druipschouders, een vel-over-been gezicht met recente scheerwonden en de gitzware bril die je bij zo iemand verwacht. De man leunt tegen de achterwand van het rijtuig en blikt levensmoe om zich heen, of iemand hem een zitplaats aanbiedt, maar nee.

Hij geeft zich over aan hetzelfde tijdverdrijf als ik: mensje kijken. Plotseling ziet hij iets, ik zie niet wat; het gebeurt niet hier, maar in zijn gedachteleven. Hij aanschouwt het met droevige instemming; het is iets moois, maar voor hem niet (meer) weggelegd. Er verschijnt een huillachje op zijn gezicht; de onnavolgbare treurige grijns van die buscontroleur uit On the buses, die Engelse serie vol platte Cockney-onderbroekenlol uit de jaren 70. Ik observeer de man. Soms (niet vaak) overvalt me op mijn reizen een oeverloze deernis met mijn medepassagiers.

Voorbij Beekkant komt de metro even boven de grond, als een walvis, om zijn weg tot vlak bij het eindpunt Erasmus onderaards voort te zetten. Bij elk station verlaten tientallen mensen het rijtuig, zonder dat dit noemenswaardig leger raakt. Pas bij Bizet vind ik een zitplek; eigenlijk is het de moeite niet meer.

Het nieuwe traject heeft hypermoderne stations met, in tegenstelling tot de rest van het net, eilandperrons. Onderweg kom je de COOVI / CERIA tegen, een soort HBO. Deze nieuwe metrotak doet wat je in Utrecht pijnlijk mist: hoogwaardig OV verzorgen naar de universiteiten en hogescholen.

Academisch ziekenhuis Erasmus. Als je niet komt voor bezoeken, ‘raadplegingen’ of ‘hospitalisatie’, heb je hier verrekt weinig te zoeken. Ik keer terug.

Na 18:30 kelderen de passagiersaantallen van de Brusselse Metro abrupt. Op het nieuwe station Het Rad / La Roue staat alleen een boomlange kerel op het perron; hij lijkt wat op mijzelf.

Op een boogscheut van het OV-knooppunt De Brouckère bezoek ik ten slotte het Muntplein, waar het allemaal begon. De schouwburg overleefde de furie van 1830, maar brandde 25 jaar later af; wat je op de foto ziet is de opvolger.

Ik wil dit stukje niet besluiten zonder te wijzen op Voor God, Oranje en de eer. Adriaan van der Hoop en de Belgische Opstand, van mijn hand, dat ook zeer lezenswaardig is, hoewel serieus bedoeld.

Frans Mensonides

Er geweest: dinsdag 16 augustus 2005
Geschreven: vrijdag 19 augustus 2005
Gepubliceerd: maandag 22 augustus 2005
Mag gelinkt worden!

© Frans Mensonides, Leiden, 2005


La Roue / Het Rad


Lees ook:

deel 6: Nuldernauw
deel 5: Zwaar bewolkt met buien - D'n 'Orticole Kalmthout
Deel 4: Terreurpaniek - Het vernieuwde spoorwegmuseum
Deel 3: Quo vadis? Vorstendom Thorn
Deel 2: Cappuccinoslurper doet Hofpleinlijn
Deel 1: Verhaal van twee plaatsen: Edam-Volendam
Deel 0: De Bronnenzaal en Halte Adelheidstraat

<< naar thuispagina Frans Mensonides