De digitale reiziger's vakantieplakboek 2005
Deel 6: Nuldernauw


strandbus Nulde

<< naar thuispagina Frans Mensonides


Borriquito como tu. Tu-Ru-Ru.
Que no sabes ni la U. Tu-Ru-Ru.
Borriquito como tu. Tu-Ru-Ru.
Yo se mas que tu.

Grote zomerhit uit 1971

 

Het kamp (officieel: vakantieverblijf), de bossen, de traditionele zaterdagse Bingo-avond; zo eens per 4 à 5 jaar keer ik, met de hardnekkigheid van een komeet, terug naar het Putten waar ik in mijn kinderjaren de zomervakanties doorbracht. In 2000 deed ik dat voor het laatst, louter om vast te stellen dat het dorp ver-VINEX’t was, en het arboretum en de bevolking verloederd.

Bij al die bezoeken ben ik nooit meer geweest op het kamp zelf, De Heihaas, tegenwoordig deel uitmakend van de Landal-keten. Ook in dit stukje zal dat niet gebeuren; het kamp is vermoedelijk toch onherkenbaar veranderd. Wat me vijf jaar later beweegt tot een nieuw bezoek aan Putten zelf, weet ik niet; officieel: de website van de streekvervoerder BBA, waarop ik laatst het bestaan zag aangekondigd van de strandbus Nulde.

Wij hoorden in 1969 voor het eerst van het Nulderstrand aan het Veluwemeer, thans: Nuldernauw, voorheen: de Zuiderzee. Andere vakantiegangers tipten ons: op een heel dik halfuur fietsen van het vakantieverblijf had je een mooi, vrij rustig strandje. De rust werd veroorzaakt door een paar omstandigheden: niet iedereen wist van het bestaan van het strand, het lag raar uit de slinger, er was niets te beleven (één strandtentje, als ik me goed herinner) en zwemmen stond er gelijk aan Russisch roulette.

Het water was ontiegelijk smerig. Er stond dikwijls een hele schuimkraag op; ook als het niet woei. Strontvliegen cirkelden boven de baren. Je kon je het best beperken tot pootje baaien (tenzij je wonden aan je voeten had; dan was zelfs dat af te raden). Wilde je per se zwemmen, dan mocht je beslist niet inhaleren. Het gerucht zocht zijn weg door het kamp: één slok Nuldens water was al voldoende om een hele vakantieweek met 40 graden koorts op bed te liggen.

Zo bleef het niet. Er werd een rioolwaterzuiveringsinstallatie in gebruik genomen, waardoor het Veluwemeer ophield, het open riool van de Veluwe te zijn. Er kwam een Postiljonhotel, een camping, en eindelijk ook een busverbinding. Het laatste had de VAD, de Veluwse Auto Dienst, niet kunnen bedenken, evenmin als alle opvolgers daarvan, maar de BBA zorgde ervoor. Waar aanbestedingen al niet goed voor zijn; nieuwe bezems en zo.

De strandbus, geëxploiteerd door een plaatselijk taxibedrijf, rijdt alleen op dagen met strandweer. Dat staat dan aangekondigd op de site. Wie zo roekeloos is, zonder Internet op pad te zijn, kan ook ‘STRANDBUS’ SMS’en naar 2255, en binnen een paar seconden vernemen of hij al dan niet rijdt. Ik heb dat de afgelopen weken vrijwel dagelijks gedaan, en bevonden dat het ding vrijwel nooit de garage verlaat; het was in juli 2005 ofwel te nat, ofwel te koud (of te beide). Sedert 29 juli wordt helemaal geen nieuwe informatie meer verstrekt; de daarvoor verantwoordelijke persoon is zelf met vakantie. Het KNMI voorspelde voor vandaag 20 graden en zonnig weer; ik ga maar op de bonnefooi naar Putten.

 

 

Het station van Putten ligt kilometers buiten de bebouwde kom. Ik heb er nooit een bus zien rijden, maar ook al weer sedert de overname door de BBA stopt lijn 107 uit Arnhem bij het station, eens per uur, in aansluiting op de treinen van hálf. Ik arriveer om héél, en begeef me nu toch te voet naar het dorp dat ik zo goed ken.

Aan de rand van de bebouwde kom doemen de gevels op van hotel Zech. Ik wil me al naar het terras begeven om als vanouds van een chocomel met een gevulde koek te genieten, maar bemerk dat het hotel heeft plaatsgemaakt voor de Bijbel Club Beweging ‘De Herikon’ (Dit wás toch Zech? Hier stond het toch?).

Putten ligt op de as van de bijbel-gordel. Het Boek wordt hier ook in de zomervakantie intensief bestudeerd. Maar in geen honderd bijbels zul je het antwoord vinden op de vraag die de Puttenaren al 60 jaar kwelt: ‘Waarom wij’?

Uitgerekend dit dorp werd op 1 oktober 1944 slachtoffer van een razzia. In de nacht van 30 op 1 vond op een straatweg even buiten het dorp een aanslag plaats door het verzet; een auto vol Duitse officieren werd op de korrel genomen. Als represaillemaatregel namen de Duitsers een groot deel van de volwassen mannelijke bevolking van het dorp gevangen. Vervolgens werden honderden Puttense huizen in brand gestoken.

De mannen werden geïnterneerd in kamp Amersfoort, en enkele weken later gedeporteerd naar de concentratiekampen in Duitsland. Een enkeling slaagde erin, uit de trein te springen en terug te keren naar Putten.

Slechts weinig Puttense mannen overleefden de kampen. In totaal waren er 550 slachtoffers te betreuren. Er is geen autochtone Puttenaar van boven de 60, die geen (groot)vader, zoon, broer of oom heeft verloren in de oorlog. Een gapende wond die zal blijven voortbestaan in deze kleine gemeenschap; het verhaal zal tot in lengte van eeuwen doorverteld worden. Wij, sedert 1961 vakantiegast in dit dorp, vonden de autochtonen wat stil, stug en gesloten…

Sedert 1949 herinnert de witte Puttense weduwe, een opvallend beeld aan de rand van het dorp, aan de razzia. Aan haar voeten ligt een perkje dat door lage heggetjes in vakken is verdeeld; één voor elk slachtoffer.

In de jaren 90 werd een stemmige gedenkruimte in gebruik genomen met een permanente tentoonstelling. Bij een vorig bezoek sprak ik een overlevende, een bejaarde Puttenaar, die de expositie liet zien aan enkele logeergasten. Hij vertelde dat men in het kamp messen, vorken en lepels maakte uit een stuk ijzer. Zulk bestek lag daar ook tentoongesteld. “U moet niet denken, dat ik hier elke dag kom, hoor….”

 

Gedenkruimte. Voor het gebouw staat een hectometerpaaltje van de straatweg waar de aanslag plaatsvond.

 

‘Mottu naar het strand?’, brult de chauffeur van de strandbus boven het geluid van Sky-radio uit. Hij verkoopt me een retourtje voor 3 euro (‘nee, strippenkaarten zijn hier niet geldig’, braakt hij) en zegt dat ik de eerste ben, vandaag.

Het taxibedrijf heeft een ISO 9000-certificaat, verleend door het certificatiebedrijf waar ik mijn meest productieve arbeidsjaren verkloot heb. Desondanks staat de radio op 120 decibel, en kottert de hoogbejaarde chauffeur in zijn oor, waarna hij de inhoud daarvan aan een meticuleus onderzoek onderwerpt.

We passeren het vermeende Zech en rijden over die lange laan naar het station. Daarvoorbij ligt een soort niemandsland. Het lage gedeelte van de Veluwe, tientallen meters dieper gelegen dan de heuvels en de zandruggen; een gebied waar de bossen schaarser zijn dan elders in deze streek.

Ik begrijp, waarom ik de enige passagier ben van de strandbus. Het Nulderstrand ligt bij een afrit van de snelweg (was die er toen al? Ja, het viaduct dateert van 1967) en is zodoende ideaal bereikbaar voor de automobilist.

Het strand blijkt verdeeld in een zuidelijk en noordelijk gedeelte. Het laatste is nieuw, telt ruim 2000 betaalde parkeerplekken, een evenemententerrein, en een grote camping met alles erop en eraan. Het zuidelijke gedeelte ziet er nog exact uit zoals ik het me herinner, uit de zomer dat je hier Borriquito uit alle radio’s hoorde knallen. Dat ene strandtentje staat er ook nog; het is hetzelfde als 34 jaar geleden, op het oog.

Blote kindertjes spartelen in de golven. Ik krijg eerder de neiging om een extra trui aan te trekken. Een ouder echtpaar is gaan zitten in de luwte van de auto’s op het parkeerterrein. Hij zit heel huiselijk een grote pan boontjes te doppen, terwijl zij zich met een vliegenmepper de hier in ruime mate aanwezige koelte toewuift.

Ik krijg een verwoestende, verscheurende trek in een knots. Zwembad- en strandpret ging gepaard met een knots en: gek, ik kom het Nulderstrand op, en ik kan die dingen bijna weer proeven, waarmee ik de teloorgang heb ingeleid van mijn gebit en alvleesklier. Aan de buitenkant zat een soort dikke smurrie van smeltende chocoladevla. Als je je daar doorheen gesmuld had, raakte je aan de kern, die bestond uit een mierzoete toffee-achtige substantie. Heel die lekkernij was aangebracht op een plastic lollystokje. Zou het tentje nog een dozijn… Nee, ik ga het niet vragen; ze mochten eens denken dat ik knots was.

In plaats daarvan eet ik een broodje gezond in het restaurant bij de camping. Ook hier Sky-radio, als overal; het is een gesel, het is een vloek. Ik denk aan de primitieve omstandigheden indertijd in de Heihaas. Radio’s en TV’s mocht je niet meenemen; als je die in werking stelde, sloegen in het kamp alle zekeringen door en zat heel Putten meteen zonder stroom.

Het beheerdersechtpaar zie ik ineens duidelijk voor me; de Meijers. Beiden stonden pal voor hun gasten. Meneer Meijer gaf iedereen een veilig gevoel; ’ s nachts patrouilleerde hij minstens twee keer over het kampterrein, met zijn hond Loebaas, een vals kreng, maar dat was voor zijn werk juist een voordeel.

De hele dag liepen de Meijers te draven; hij met lange ooievaarsbenen en altijd in een iets te hoog, wat overspannen tempo. Hij had ergens iets weg van de Fawlty van de Veluwe, vind ik achteraf. Zijn vrouw, met een vriendelijke glimlach metterwoon gevestigd op haar gelaat, moest regelmatig goedmaken wat hij in sociaal opzicht versjteerde. Zij was een ware gastvrouw; hij een aartskankeraar met vlijmscherpe tong.

Vrijwel overal ging hij tegen tekeer. Zijn superieuren, die hem niet begrepen. Hij had een raar vak: liep zich 3 maanden per jaar uit de naad, en verveelde zich er 9 dood. Het weer. Als het warm en droog was, hield bosbrandgevaar hem uit de slaap; bij nat en koud weer sloeg het chagrijn van de kampeerders op hem over.De lange winters (‘ik kon die rotsneeuw niet meer zién’). Mensen die niet wisten hoe de koffieautomaat en de openbare telefoon werkten. De gemeente, die een zinnebeeld was van laksheid. De restauranthouder uit het dorp, die maaltijden afleverde aan kampgasten, en daarmee onder zijn duiven schoot; ze verkochten zelf kant-en-klare maaltijden in de kantine. De bingo-avonden (‘Week-in week-uit datzelfde gedonder. Hoeveel zou ik er nog moeten organiseren, totdat ik met pensioen kan?’). De assistent-beheerders, waarvan hij maar niet kon begrijpen, waarom zij hem meestal na een paar jaar verlieten.

Maar eerlijk is eerlijk: in nood leerde je hem pas echt kennen. In 1973 kwam hij ons midden in de nacht waarschuwen; mijn grootvader was ernstig ziek geworden – en de beheerders waren de enige op het kamp, die telefoon hadden. Mijn moeder moest hals over kop met een taxi terug naar Leiden. De volgende morgen schonk Meijer ons, mijn broertje en mij, koffie, en gaf hij ons een lift naar het station. Later restitueerde hij mijn moeder zonder gezeur de niet-genoten vakantiedagen, al mocht dat eigenlijk niet van zijn werkgever (een verzekeringsmaatschappij; die ontvangen so wie so liever dan dat ze betalen).

Geen kwaad woord over meneer Meijer zal dus uit mijn toetsen vloeien. Er ging een hardnekkig gerucht dat hij eens een ambulance de toegang tot het kamp had geweigerd, omdat de vakantiegasten zouden kunnen versomberen van zo’n memento mori; hoe attent!

Ik heb geen zin meer in die strandbus, en besluit, terug te lopen naar het station. Ik neem de Steenenkamerseweg, een naam die ik nog ken van vroeger.

Je had hier een ganzenfokkerij; als je die passeerde op de fiets, gingen alle koppen van de ganzen tegelijk omhoog en begon een oorverdovend gegak. Ik verwacht hun kinds-kindskinderen hier aan te treffen, maar zie in de plaats daarvan een kangoeroe-fokkerij; misschien de enige buiten Australië.

Kinderkilometers zijn langer dan grote mensenkilometers. Ik had me op grond van mijn herinneringen voorbereid op een wandeling van minstens een uur, maar zie na 35 minuten de spoorbomen bij het station al opdoemen.

Daarmee komt een eind aan een wat een wat benepen stukje, van een onbeduidende grijze man, op zoek naar een paar onbelangrijke herinneringen. Nuldernauw, laten we het daar maar op houden.

 

Frans Mensonides

Meegemaakt: dinsdag 2 augustus 2005
Geboekstaafd: vrijdag 5 augustus 2005
Ge-upload: zaterdag 6 augustus 2005.

 

1961: Schrijver dezes (rechts) met moeder, broertje en oma op het terras van (vermoedelijk) hotel Zech

 

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2005


Lees ook:

deel 5: Zwaar bewolkt met buien - D'n 'Orticole Kalmthout
Deel 4: Terreurpaniek - Het vernieuwde spoorwegmuseum
Deel 3: Quo vadis? Vorstendom Thorn
Deel 2: Cappuccinoslurper doet Hofpleinlijn
Deel 1: Verhaal van twee plaatsen: Edam-Volendam
Deel 0: De Bronnenzaal en Halte Adelheidstraat

<< naar thuispagina Frans Mensonides