De digitale reiziger (162a)
57°, 45’ Noorderbreedte; Skagen, Denemarken




Peder Severin Krøyer (1851-1909), Het blauwe uur 
Gefotografeerd in Singer Laren, 2024

In de winter van 2024 hoorde ik in het Singer Museum in Laren voor het eerst van de Skagenschilders. Op de tentoonstelling  Impressionisten van het noorden’ (beschreven in aflevering 300 van FHM’s) zag ik werken van deze groep Scandinavische schilders. Zo tussen 1870 en 1900 vormden ze elke zomer een kunstenaarskolonie in het noord-Deense dorp Skagen. Ze werden aangetrokken door de bijzondere lichtval die daar heerste, op de stranden bij de grens van het Skagerrak (Noordzee) en Kattegat (Oostzee).

En ze werden aangetrokken door elkaars gezelschap. In de eetzaal van hotel Brøndum, onder hun schilderijen die aan de wand hingen, voerden ze gesprekken over nieuwe wegen in de schilderkunst die ingeslagen moesten worden: weg van de normen en waarden van de Koninklijke Deense Kunstacademie in Kopenhagen, en meer in de richting van het impressionisme.

Op die tentoonstelling in Laren besloot ik, naar Skagen te reizen, om er het licht te zien (ik bedoel: het aparte licht van Skagen, zeker niet Het Licht, voor zover er zoiets bestaat) en de schilderijen, waarvan er en paarhonderd hangen in het Skagens Museum in het hart van het plaatsje.

Die zomer kwam het er niet van, maar deze wel. Van woensdag 9 tot/met dinsdag 15 juli 2025 maakte ik een Interrail-tocht vanuit Leiden tot een kilometer of 1000 dichter bij de poolcirkel, en weer terug. Ook een enkele reis op die afstand kun je niet in één dag afleggen per trein. In het einddoel, Skagen, vertoefde ik alleen maar de middelste dag van die 7: zaterdag 12 juli 2025.

Het was zonder meer het hoogtepunt van die reis, alleen al gemeten in graden noorderbreedte. Daarom haal ik die dag even naar voren, en beschrijf heen- en terugreis pas in de volgende aflevering(en). En dit deel 1 komt ook tot je in twee plukken; het stuk was nog niet helemaal af op 20 juli, de eerste zondag na mijn reis.

Op de heenweg logeerde ik een nacht in Hamburg-Harburg. Vervolgens 3 in Aalborg en op de terugweg nog een in Aarhus en een in Bremen. De tocht naar Skagen maakte ik als dagtocht vanuit Aalborg, met de Nordjyske Jernbaner NJ (Noord-Jutlandse Spoorwegen).

 

Vendsyssel

Spoorwegen in Noord-Denemarken (2021)
Fragment uit de kaart: ‘Train Network of Denmark’, overgenomen van Lars’ transport Maps

Ziehier het spoorwegnet van Noord-Denemarken, een dun netje in een dunbevolkte streek. Het gebied tussen Aalborg en Skagen heet: Vendsyssel, en is een kloek stuk grond: 3000 km2, ruim 100 kilometer van zuid naar noord.

Vendsyssel maakt deel uit van het eiland Vendsyssel-Thy, ook wel Nørrejyske Ø genaamd. Over wat dat Nørrejyske Ø precies is, zal wel veel onenigheid bestaan. Is het nou noord-Jutland, of is het een apart eiland dat helemaal niet tot Jutland behoort?

Feit is, dat je in ieder geval water moet oversteken om er te komen vanuit Aalborg. Dat water is het Limfjord, een zeearm, al lijkt het vanuit Aarhus gezien hooguit een brede rivier. Hij meet 350 meter zijn op smalste punt. Maar meer naar het westen is het een zee van tientallen kilometers breed.

Tot precies 200 jaar geleden was het Limfjord echt een fjord, een inham; het had alleen een doorgang naar de Oostzee. Bij de grote stormvloed van 1825 ontstond er echter een doorbraak naar de Noordzee, waardoor Vendsyssel-Thy in feite een eiland werd.

Eiland of niet, Aalborg ligt gedeeltelijk op de noordoever van het water, waaronder de wijk Lindholm. Er is een auto- en een spoorbrug, plus een autotunnel naar de overzijde.

Het spoorwegnet in Deens hoge noorden bestaat uit 3 stukken: de Vendsysselbanen Aalborg – Frederikshavn (81 km), de 18 km lange zijtak daarvan: Hjørring - Hirtshals, en de meest noordelijke lijn: Skagensbanen, Frederikshavn – Skagen (40 km).

De heel korte zijlijn van Lindholm naar Lufthavn Aalborg behoort tot het hoofdnet van Denemarken, geëxploiteerd door DSB, de nationale spoorwegmaatschappij.

Vanaf Vendsyssel leiden er veel scheepsroutes naar nog noordelijker streken. In Hirtshals kun je de boot nemen naar diverse bestemmingen in Noorwegen; van Frederikshavn vaar je o.a. naar Oslo en Göteborg. Die laatste vaart gaat, in tegenstelling tot de andere, naar het oosten, en niet naar het noorden.

Doordeweeks overdags rijdt er vanuit Aalborg elk half uur een trein naar Hjørring, waarvan er een per uur doorrijdt naar Skagen en een naar Hirtshals. In het weekend en in de avond rijdt alleen de trein naar Skagen, in uurdienst, en moet je voor Hirtshals overstappen in Hjørring, dat tevens de vestigingsplaats is van NJ.

`

Een karige bediening, en dat zeker voor een dag met strandweer, die veel mensen naar Skagen zal lokken. Het Siemens Desiro-tweetje dat pruttelend gereed staat op het centraal station van Aalborg, de trein van 9:16, zit dan ook vol bepakte en bezakte strandgangers en kampeerders.

De conducteur maant reizigers tassen uit het gangpad te halen en in het bagagerek te plaatsen. Er zijn bij vertrek nog wat zitplaatsen vrij, maar dat wordt anders na de 2 voorstadstations in Aalborg:  Vestby en Lindholm. Daartussenin kruist de trein het water, dat flink kolkt, vandaag, het is een winderige dag.

Op station Lindholm ben ik gisteren al uitgestapt, om een grafheuvel uit de tijd van de Vikingen te bezoeken. Op 57 graden en 4 minuten noorderbreedte was dit het meest noordelijke punt waar ik ooit voet had gezet. Vandaag ligt mijn eindbestemming op 57 graden en 45 minuten. Daar laat ik het misschien niet bij, want ik ben vaag van plan om volgend jaar naar Oslo te sporen (nee, beslist niet te varen), waar je de 60 aantikt.

De bebaarde Deen tegenover me zit aan een blik Tuborg bier, waarvan hij telkens bedachtzaam een nipje neemt; hij wil er misschien de hele 2 uur durende rit naar Skagen mee doen.

Het tempo is laag, het landschap zo saai als de Denen zelf (de gezapigheid waarmee welvaart gepaard gaat) en de stations zijn talrijk: 18 tussenstations tussen Aalborg en Skagen. Op de 3000 km2 van Vendsyssel wonen slechts ca. 250.000 mensen. Maar overal waar een groepje huizen bijeen staat, stopt de trein. De maximumsnelheid op het grootste deel van dit net bedraagt een onthaastende 100 km/uur.

Tussen Lindholm en het volgende station, Brønderslev,  passeren we ergens een tegenligger op een kort stukje dubbelspoor in niemandsland. Deze spoorlijn is grotendeels enkelsporig.

Hjørring is een heus knooppunt. De trein blijft hier 7 minuten staan en ontmoet in die tijd zijn tegenligger naar Aalborg en de trein die op deze weekenddag het korte zijlijntje naar Hirtshals bedient. Die laatste trein stopt op dat ritje van 18 km nog 4 keer in Hjørring, en rijdt daar zo ongeveer als een stadstram.

Onze trein vertrekt weer. Maar er komen nog een paar overstappers aanrennen over het perron, zwaaiend met hun armen, en de trein stopt om ze binnen te laten.

Dat doet hij ook op station Hjørring Øst, dat niet eens op de kaart hierboven staat, en pas onlangs geopend is. Dat brengt het totaal aan stations in Hjørring op 6, waarmee dit plaatsje met 25.000 inwoners niet echt te klagen heeft over bediening met de trein.

De bebaarde Deen tegenover me ontkurkt nu toch maar een 2e Tuborg, na enige aarzeling.

De trein loopt leeg in Frederikshavn, maar net zo hard weer vol met nieuwe reizigers. Ik zoek snel weer een zitplaats op, na een foto op het perron. We maken hier kop, en dat op een opvallend groot station voor die ene trein per uur per richting. Een paar keer per dag komt hier natuurlijk een hele invasie scheepspassagiers uit Göteborg het perron bestormen.

Sinds 1871 is Frederikshavn het eindpunt van de Vendsysselbanen uit Aalborg. In 1890 werd de Skagenbanen naar Skagen geopend, die ook van belang was voor het transport van vis; Skagen was een vissersplaats voordat het een toeristenplaats werd.

We rijden verder naar het noorden, en bereiken de landtong waar Skagen het eindpunt van vormt. Toch nog een beetje verandering in het landschap: de bekende groene weiden van Denemarken maken hier en daar plaats voor dennenbossen en duinen.

Van hier naar Kopenhagen ben je met de trein 7 uur onderweg. Volgens de site Rome2Rio win je een zee van tijd door de trein te nemen naar het vliegveld van Aalborg, en daar een binnenlandse vlucht naar Kopenhagen. Maar dat is bijna niet te doen, met de vliegschaamte die je je daarmee op de hals haalt.

Met de auto is het 530 km van Skagen naar de Deense hoofdstad; een rit van 5½ uur. Je kunt 100 km besparen - maar helaas geen minuut tijd! - door in Aarhus de boot naar Kalundborg te nemen. De ene Flixbus die per dag uit Skagen vertrekt, doet langer dan 8 uur over zijn rit naar Kopenhagen, via Aarhus en Odense. Reizen door een eilandenrijk…

Op de Skagenbanen staan de stations nog dichter bij elkaar dan op de Vendsysselbanen tot Frederikshavn. Maar hier wordt er ook wel eens een overgeslagen. Zo stuiven we zonder stoppen langs station Napstjert, een perronnetje langs enkelspoor, met een abri, in een groene vlakte, met niets in de buurt wat op een dorp lijkt.

Het wordt ruim van tevoren omgeroepen: als je bij het volgende station wilt uitstappen, moet je tijdig op de stopknop drukken. Dan klatert er het geluid van een bel door de trein.

Klinkt de bel niet, en staat er ook niemand op het perron, dan dendert de trein door. In Aelbaek stopt hij sowieso: hier moeten we de laatste tegenligger passeren. Daarna wordt station Bunken weer overgeslagen. Hier in de buurt kun je golf spelen. Speel je bal in een bunker in Bunken, denk ik, melig. Echte bunkers uit WO II zijn er ook in deze streek; ze maakten deel uit van de Atlantikwall.


Verzande kerk




Skagen telt 2 stations (maar slechts één bushalte, die van de Flixbus). Een paar kilometer voor het eindpunt ligt station Skagen Frederikshavnswej. Skagen klinkt uit de luidspreker van de trein zo ongeveer als ‘Skèjje’. Daarentegen wordt Schagen in Noord-Holland door de streekbewoners uitgesproken als ‘Skagen’. Dus qua uitspraak is Schagen NH het enige ware Skagen op deze planeet.

Dan Skagen Centraal, zal ik maar zeggen; het meest noordelijke punt van het Deense spoorwegnet; het eindpunt der eindpunten. In het stationsgebouw zit een bistro. Heel Denenmarken staat geschilderd op de tegels van het stationsplein.

Ik stap een levendige, drukke toeristenplaats binnen. Naast Skagens Museum wil ik ook de verzande kerk zien in de duinen ten westen van het dorp, de wipvuurtoren aan de oostkant, en het noorderstrand, waar het Kattegat en het Skagerrak botsen. Het is lopend niet te doen op één dag, en bussen rijden er niet; dat laatste is wel bijzonder voor een plaats met 10.000 inwoners en in de zomer een veelvoud daarvan aan toeristen.

Gelukkig kwam ik op het idee om een fiets te huren. Heel Denemarken fietst; er zijn vast ook wel fietsverhuurbedrijven. Ik heb er een stuk of 5 gevonden in de omgeving van station Skagen. Even later trap ik naar het westen op een fiets die weliswaar niet elektrisch is, maar wel een stuk lichter trapt dan een Nederlandse OV-fiets.

Al snel passeer ik dat stationnetje Frederikshavnsvej. Daarna zet ik koers naar Højen, ofwel: oud-Skagen aan het Skagerrak, aan de westkust. Tot in de 19e eeuw lag hier het hart van Skagen. Dat dorpje raakte ontvolkt; misschien wel, net als dat bedolven kerkje, door toedoen van het zand. Aan de oostkust (Kattegat) ontstond het huidige dorp Skagen.

Voor het strandvertier moet je naar dit Højen. Er zijn strandtenten, vakantieparken en gegoede Denen hebben hier hun zomerhuisje. Bijna alle huizen zijn geel, hier. Rond de zomerzonnewende wordt er ‘s avonds feest gevierd op het strand. Als de zon dan tegen halfelf toch nog ondergaat, dan klinkt er een applaus.

Nu zoek ik mijn weg via fietspaden door de duinen naar Den Tilsandete Kirke – de onder het zand bedolven kerk. Ik kan hem aanvankelijk niet vinden, rij stuurloos rond en beland een paar keer bij een eettentje in de duinen. Logisch, bedenk ik, dat ik die kerk niet zie; hij is vanzelfsprekend bedolven onder het zand, anders zou hij niet zo geheten hebben.

Bij dat tentje lunch ik met een tosti. Op GoogleMaps zoek ik de kortste route naar het noorderstrand. En die blijkt nou juist langs Den Tilsandete Kirke te voeren. Dat foto-punt ligt ongeveer een kilometer van hier. Er is blijkbaar nog iets van te zien, anders was het geen fotopunt.

Ik neem het pad door de duinen daarheen, benieuwd wat er nog van die kerk boven het zand uitsteekt. Dat blijkt nog heel wat te zijn, een witte toren van een meter of 15 hoog.

De kerk waarvan die toren deel uitmaakte, was gebouwd in de 13e eeuw en was gewijd aan Sint-Laurentius. Die is de beschermheilige van onder anderen de zeevaarders, van iedereen die met vuur te maken heeft, zoals bakkers en  brandweerlieden, en tegenwoordig zelfs van de ICT’ers. Had ik dat maar geweten, toen ik zelf ICT’er was!

Laurentius was slachtoffer van de christenvervolgingen in Rome. Hij werd levend geroosterd, wat me tamelijk pijnlijk lijkt. Vandaar zijn relatie met bakkers en zo. Dat is logisch, maar zijn bemoeienis met computermensen snap ik niet helemaal.

Enfin, die aan hem gewijde kerk raakte tegen het einde van de 18e eeuw meer en meer bedolven onder het oprukkende duinzand. Elke zondagmorgen moesten de kerkgangers de voordeur van het godshuis uitgraven.

In 1795 besloot men de kerk te slopen. De toren werd wit geschilderd en bleef staan als baken voor de zeevaarders op het Skagerrak. Er werden dennenbomen aangeplant rond de toren om het zand in bedwang te houden. En daardoor kunnen we hier heden ten dage nog fietsen.

 

Interieur van de kerk tot 1795.
Tekening op een informatiepaneel ter plaatse

 

Skagerrak en Kattegat; de kleur van de golven

 


Vippefyr
Foto: Henrik Jessen, Overgenomen van Wikipedia (E), Skagen’s Vippefyr
 

Ik rijd terug van het oude naar het huidige dorp Skagen, tegen een straffe oostenwind in. Voorbij het dorp zie ik dit staketsel, die opvallende bungelende vuurtoren, de Vippefyr, een replica.

Het origineel dateerde uit de 17e eeuw en was een baken voor de vissers op het Kattegat. Eerst werd er in zo’n houten vuurtoren een vuurtje gestookt met kolen en allerlei ander brandbaar materiaal. Helaas gebeurde het regelmatig dat het gevaarte in de fik vloog. Toen moet er een inventieve geest op het idee gekomen zijn om een vuurpot op te hangen aan een kabel, op voldoende afstand van het hout. Het ligt nogal voor de hand, maar toch: je moet er maar opkomen!

Ik neem me voor om hem op de terugweg van dichtbij te gaan bekijken. Maar dan zal ik hem niet meer zien; ik ben weer knap aan het dwalen, vanmiddag. Dus ik pluk een foto uit de Wikipedia.

Nu rijd ik langs een strand, maar dat is het oosterstrand, en ik wil naar het noorder-. Het noorden moet toch te vinden zijn op een zonovergoten middag; gewoon je schaduw achterna rijden.

Op een boulevard word ik ingehaald door een knetterende, oude bromfiets. Het is de eerste van een lange reeks van tientallen en tientallen. De oude-bromfietsclub houdt blijkbaar zijn jaarlijkse toertocht. Die zal van tevoren wel groots aangekondigd zijn in de media; er staat publiek langs de wegen. Het publiek zwaait. En daar ik zelf nu deel uitmaak van de optocht, zwaai ik vrolijk terug.

Die optocht doorbreken, en ergens afslaan, daar waag ik me niet aan. En het duurt eeuwen; die brommers rijden niet veel harder dan ik. Er heerst een oorverdovend geknetter, er hangt blauwe mist in de straten en het meurt penetrant naar benzine. Ik maak een gebaar van wat-stinken-die-krengen naar een plukje toeschouwers, die er hartelijk om lachen.

Een brommer heet in het Deens niet ten onrechte een ‘knallert’, een fraai onomatopee. Uiteindelijk is de stoet mij toch voorbij. Nu moet ik de weg naar het noorden hervinden; ik ben door die optocht nog verder uit koers geraakt dan ik al was. Ik rijd langs een soort autoweg die in ieder geval zuid-noord loopt. Mag je hier eigenlijk wel fietsen? Ik zie het verder niemand doen, maar auto’s zie ik ook niet.

Een pijl wijst naar het Nordstrand. Ik sla een fietspad in, dat ten slotte overgaat in een stroef rijdend grindpad met verraderlijke, puntige stenen. Die foto van het noordelijkste puntje Denemarken krijg ik beslist niet cadeau.  

Maar eindelijk dan toch: thalassa, thalassa, ik zie de zee in de verte; wat zeg ik? De twee zeeën! Op de parkeerplaats bij de strandafgang staan een paar andere fietsen, een handjevol auto’s en een camper.



Skagerrak




Kattegat

Ik zet mijn fiets op de standaard en op slot, en loop het strand op. Geen strandtentjes hier, en alleen 2 of 3 zonnende gezinnen. Zwemmen is niet aan te raden, nabij het punt waar Rak en Gat elkaar ontmoeten. Hier komen alleen geestverwanten van mij, niet uit op strandvertier, maar op het feit, op het uiterste punt van een land te staan.

Waarbij ik moet aantekenen dat de Faroer-eilanden en Groenland nog veel hoger reiken op de wereldkaart. Die behoren nog steeds tot het koninkrijk Denemarken; Groenland tot verdriet van Trump, maar ik mag lij’en dat hij het nooit in zijn vingers krijgt.

Dit is dan weer niet het uiterste puntje van de landtong waar Skagen op ligt, Grenen genaamd. Dat punt is een ruime kilometer ten zuidoosten van hier. Misschien zie je daar duidelijker wat ze altijd zeggen: dat het water van het Skagerrak anders van kleur is dan dat van het Kattegat.

Maar hier verbeeld ik me dat ik het ook wel een beetje kan zien; op de foto duidelijker dan in werkelijkheid. Als ik recht vooruit kijk, zie ik het Skagerrak, en dat is een beetje groenig van kleur. En meer naar rechts het Kattegat, en dat is wat blauweriger; dat is toch zo; ik verbeeld het me toch niet?

Het Kattegat is tussen haakjes zo genoemd door Nederlandse zeevaarders, omdat de bevaarbare doorgang op sommige plekken zo nauw was, dat je je er als een kat doorheen moest wringen. De naam is in tientallen andere talen overgenomen.


 Tot hiertoe gepubliceerd op 19 juli 2025



Museum Skagen: 50 mannen van de beurs

Maar nu snel naar Museum Skagen, want daarvoor heb ik deze hele reis feitelijk ondernomen. Ik neem die vermeende autoweg weer, waar je misschien niet eens mag fietsen – maar ik kom een andere fietser tegen, dus dan mág het blijkbaar - , sla een paar hoeken om en kijk uit naar die wip-vuurtoren die ik op de heenweg zag. Geen spoor meer van dat ding. Ineens rijd ik de bebouwde kom van Skagen binnen en zie een wegwijzer: ‘Skagens Museum 0,3 km’.

Per ongeluk heb ik een heel stuk afgesneden. Mijn eigen wegen zijn soms ondoorgrondelijk voor mezelf.

Het uitgebreide en drukbezochte museum is geheel gewijd aan de Skagenschilders. Van hen is P.S. (Peder Severin) Krøyer (1851-1909) het meest prominent aanwezig, zowel qua kwantiteit als kwaliteit, vind ik. Ook de familie Ancher heeft veel bijgedragen aan de collectie: vader Michael (1849-1927), zijn echtgenote Anna, geboren Brøndum (1859-1935), en hun dochter Helga (1883-1964).

Anna was de dochter van de eigenaar van hotel Brøndum, pleisterplaats van de Skagenschilders. Ze zal het schilderen dus wel met de paplepel ingegoten gekregen hebben. Het hotel bestaat tegenwoordig nog steeds. Het staat tegenover het museum, is nog steeds een hotel en heet nog altijd Brøndum.

 

P.S. Krøyer, Fra Københavns Børs (Van de beurs in Kopenhagen) (1895).
Klik erop om het in volle glorie beeldscherm-breed te zien!

Dit is het meest opvallende schilderij in het museum, alleen al door zijn grootte: 4,09 m x 2,54 m. Het zou er het absolute topstuk van zijn, ware het niet dat het hier alleen maar tijdelijk verblijft.

Krøyer deed 3 jaar over dit portret van 50 vooraanstaande, rijke zakenmannen, industriëlen en financiers, die regelmatig te vinden waren in Børsen, het beursgebouw van Kopenhagen. Het schilderij hing in dezelfde beurszaal die erop staat afgebeeld.

Tot op de kwaaie dag, 16 april 2024, dat Børsen deels is afgebrand. Tijdens de brand werden In allerijl, ook met behulp van toevallige voorbijgangers, diverse kostbaarheden uit het gebouw gered, waaronder Fra Københavns Børs.

Tot opluchting van vele Deense kunstliefhebbers. Het schilderij heeft in Denemarken een status vergelijkbaar met de Nachtwacht bij ons. Waar moest men het laten tijdens de wederopbouw van de Beurs, die jaren in beslag gaat nemen? De meest voor de hand liggende plek was dit museum in Skagen.

 



Gered uit het brandende pand.
Foto: Mads Bisgaard, overgenomen van Wikipedia (Deens), Fra Københavns Børs
 

Krøyer schilderde Fra Københavns Børs op initiatief van de zakenman G.A. Hagemann, die er zelf niet opstaat, merkwaardigerwijze. Wie er wel opstaat, heeft er flink voor in de buidel moeten tasten. Ja, je moest betalen voor je plek op dit schilderij.

Wilde je haantje de voorste zijn op de eerste rij, dan kostte dat 500 Deense Kronen (DKK). Na correctie voor 130 jaar inflatie zou dat tegenwoordig neerkomen op DKK 42.000, en dat weer op 5.600 euro. Op rang 2 kon je staan voor DKK 300. Voor wie ook dat te prijzig was, was er nog een goedkoop plekkie op de achterste rij ter beschikking voor DKK 100. Krøyer moet er schathemelrijk van geworden zijn.

De schilder liet alle mannen een voor een poseren in zijn atelier. Verder verdiepte hij zich grondig in de onderlinge verhoudingen van de 50 geportretteerden, en in de laatste roddels; wie er partners waren en wie vijanden, wie er kongsi’s vormden en wie concurrenten waren. Met zulke feiten hield hij zorgvuldig rekening bij het vervaardigen van zijn schetsen.

Het schilderij moet wel een gruwel zijn voor iedereen die wil doorgaan voor woke en inclusief. Een halfhonderd vrijwel identiek geklede, niet al te jonge blanke mannen: zwart pak aan, kachelpijp op het hoofd. Een doodenkeling heeft een wat frivoler hoofddeksel, een bolhoed.

En nee, er staat geen enkele vrouw tussen. Terecht opgemerkt, feministes die tegen alle verwachting in deze site bezoeken! Ik vind het ergens erg komisch, dit schilderij, maar zo zal het wel niet bedoeld zijn.

In het museum vind je een lijst met de namen, beroepen, geboorte- en sterfjaren van alle 50 afgebeelden. De jongste was geboren in 1860 en dus nog voor in de 30 toen hij mocht poseren voor Krøyer. Hij staat wat weggedrukt op de achterste rij, en profil. Ik sta te fantaseren dat hij er wellicht maar 75 kronen voor kon missen, en dus genoegen moest nemen met alles behalve een ereplaats.

 

Linksboven: Schilderessen in Skagen. Johannes Wilhjelm (1912).
Linksmidden: Oscar Björk schildert op het strand van Schagen. P.S. Krøyer (1882).
Linksonder: Zullen ze het halen? Michael Ancher (1880).

Allemaal geschilderd en plein air. Dat bijzondere licht van Skagen zie ikzelf wel op de schilderijen, maar zag ik vandaag niet in praktijk, moet ik zeggen. Op Walcheren, waarheen ook een kunstenaarskolonie gelokt werd door zulk licht, verbeeld ik me soms dat ik het wél zie.

Op het onderste schilderij mannen die kijken naar een schip dat buiten beeld in nood is geraakt, en geïnteresseerd afwachten hoe het afloopt.

Rechtsboven: Midzomers kampvuur op het strand van Skagen. P.S. Krøyer (1906).
Rechtsmidden: Kaartspel in de eetzaal van hotel Brøndum. Helga Ancher (z.j.)
Rechtsonder: Een bejaard echtpaar, op weg naar huis na een begrafenisplechtigheid in de kerk van Skagen. Anna Ancher (1878).

 

Linksboven hotel Brøndum in zijn huidige staat. De eetzaal was het epicentrum van de kunstenaarsbeweging Skagenschilders, en meteen ook weer inspiratie voor nieuwe schilderijen. Die dan weer aan de wand van de zaal kwamen te hangen. Betaalden sommige schilders hun hotelrekening in natura?

Bij de maaltijden in de eetzaal schoven ook graag andere kunstenaars dan schilders aan: schrijvers, componisten, architecten. Het moet er een gezellige boel geweest zijn; het stráált gewoonweg af van de schilderijen met eetzaaltaferelen.

Museum Skagen werd in 1928 gesticht op instigatie van de Skagenschilders zelf. In 1946 werd de complete schilderijenwand uit de eetzaal overgebracht naar het museum (rechtsboven op de foto).

De geschiedenis van dergelijke kunstenaarskolonies is nooit los te zien van die van de spoorwegen. De kolonie van Skagen kwam, ik denk niet toevallig, tot bloei nadat de trein in 1871 Frederikshavn bereikt had. Daarvandaan is het niet ver meer naar Skagen per boot of paard en wagen.

Wonderlijk genoeg was de doortrekking van het spoor naar Skagen in 1890 juist het begin van het einde van de kolonie. Iedereen die een schilderskwast wist vast te houden, toog toen naar Skagen. Het leidde tot een zeker ‘verdunning’ van de kolonie.

Over verdunning gesproken: sommigen drinken hun drankje liever puur; zie het volgende hoofdstuk.


Fun; een zoete afdronk

Ik lever mijn fiets weer in, ruim op tijd voor de trein van 17:42. Het was nogal dorstig weer vandaag, en ik loop in het heel levendige dorpshart van Skagen een supermarkt binnen voor een fles frisdrank. Ananasdrank van Fun, nooit van dat merk gehoord, maar het bevat 0 gram koolhydraten, dientengevolge ook 0 gram suiker en verder 0 gram vetten, eiwitten en zout, en ook nog eens 0 gram van een hele hoop andere dingen.

Buiten drink ik snel, met grote slokken, ruim een halve halveliterfles leeg. Nou, dat spul is echt pittig zeg, mierzoet, ondanks het ontbreken van suiker, en smakend naar erg geconcentreerde ananas.

Dan valt mijn oog op de aanduiding ‘1:9’ op het etiket. Is dat de verdunningsfactor? Nee toch, het zal toch niet waar wezen? Langzaam begint tot mij door te dringen dat ik een fles pure limonadesiroop aan het leegdrinken ben.

Hoe bestaat het? De dagen voor mijn vertrek voor een buitenlandse vakantie breng ik meestal door met het bedenken van talloze rampenscenario’s; ellende die zich zou kunnen voordoen, en wat ik daaraan dan denk te gaan doen, áls het zich voordoet. Maar hiermee heb ik geen rekening gehouden. Waarom heb ik dat etiket niet ontcijferd uit het Deens?

Laat ik toch die trein maar nemen. In een klein plaatsje als Skagen is vast geen ziekenhuis aanwezig om mijn maag leeg te laten pompen. Aan de andere kant: is er wel reden om me zorgen te maken? Er zit niets in die zero-drank, 0 gram van alles. Dus er zit ook niets in waar je ziek van zou kunnen worden. Maar de zoetstoffen dan? Die kunnen ook schadelijk zijn; dat heb ik ooit wel eens ergens gelezen. Dát is mijn probleem: ik lees te veel.

Wat ik eigenlijk had moeten doen: meteen 3 literflessen mineraalwater kopen, die achterover slaan en daarmee de limonadesiroop 1 op 9 verdunnen tot de ranja waarvoor hij bedoeld was. Maar zoveel water drinken, dat is ook weer niet goed. Dat is hartstikke slecht voor je nieren. En je blijft zitten met die overvloed aan zoetstof.

Maar eens google-en. Op de vraag, wat je doen moet als je een overdosis limonadesiroop hebt binnengekregen, vind ik geen duidelijk antwoord. Nee, begrijpelijk, er is natuurlijk geen mens, behalve, ik, die zoiets idioots overkomt.

Ik ben iemand die helemaal met zijn tijd meegaat. Ik besluit ChatGPT te raadplegen, waarop ik sinds kort weer een account heb.

De AI-bot denkt dat het allemaal erg meevalt, tenzij ik er een gewoonte van zou maken; op de lange termijn zou dat… een heel verhaal vol rampspoed. Op de korte termijn, 2 à 3 uur, zou ik alleen mogelijkerwijze heftige maag- en / of darmkrampen, mitsgaders kots- en diarree-aanvallen tegemoet kunnen zien. Nou, daar ben ik dan ook lekker mee, in een volle trein!

Had dat etiket dan toch gelezen, stomme ezel! Het had nog veel en veel erger kunnen zijn. Het had netzogoed een fles met vitriool kunnen zijn!

 

Selfie van 2 ezels. Deze foto zal ik overmorgen nemen in Bremen

 
Dat is een uitvloeisel van mijn gewoonte om in rampenscenario’s te denken. Als er zich een beperkte ramp voordoet, ga ik voor de volledigheid nog allerlei veel uitgebreidere rampen lopen bedenken die ook nog hadden kunnen gebeuren.

Maar de rit naar Aalborg is inmiddels al halverwege (zonder dat ik er veel van heb meegekregen). En ik heb nog nergens last van, afgezien van een smaak van dode muizen in mijn mond en lichtelijk brandend maagzuur.

Het wordt wat rustiger in de trein en ik bezoek het toilet. In tegenstelling tot wat ik verwacht had, plas ik geen ananaslimonade uit. Ik zit de hele rit uit tot Aalborg, zonder dat er zich verontrustende verschijnselen in mijn ingewanden voordoen. Ook de komende dagen zal dat niet het geval zijn. Ik kom weer goed weg, met die stommiteit.

En ik ga dit incident maar niet noemen in mijn verslag op De digitale reiziger; nee, dat ga ik beslist niet doen.

Frans Mensonides
27 juli 2025
Er geweest: zaterdag 12 juli 2025
Wordt de komende weken vervolgd met meer Deense verhalen



© Frans Mensonides, Leiden, 2025