De digitale reiziger (142)
Langs de achtertuin van Nederland: Lingen en Papenburg


'U bent een vriendelijke man; u bent een goed mens!’



Lingen

Na een Interrail-zomer (zie het overzicht onderaan dit stuk) heb ik nog één reisdag overgehouden. Ik maak hem op op 9 oktober, een zonnige zondag. En besteed hem aan de lijn Rheine – Leer, de Duitse spoorlijn langs de achtertuin van Nederland, zoals ik hem noem. Die komt nergens verder van de Nederlandse grens dan een afstand van 30 kilometer.

Die vlakke, landelijk streek heeft in vervlogen eeuwen ook nog wel eens tot de Nederlanden behoord. En als het aan koningin Wilhelmina had gelegen, hadden wij die hele strook land na WO II ingepikt als compensatie voor 5 jaar oorlogsleed. Goed dat dat niet gebeurd is. Uit zulke landjepik-operaties kan echt niets goeds voortkomen (zie: WO II zelf).

Ik deed die lijn voor het eerst in 2018, op de terugweg van een korte Duitslandvakantie, doorgebracht in Groningen(!) Onderweg raakte ik in de trein aan de praat met een streekbewoner, en ik vroeg hem wat nou aardige steden aan deze lijn waren om te bezoeken. Voor stadsschoon moest ik beslist naar Lingen; om te winkelen absoluut naar Papenburg. Die 2 steden ga ik vandaag doen.

Op weg naar Rheine – station Rheine zelf – 1e klas in de IC - Lingen

Ik ben wel benieuwd of ik er kom. Bij NS vervalt zo langzamerhand bijna de helft van de ritten door ‘personeelsgebrek’ en is de rest van de treinen te kort, waardoor er mensen achterblijven op de perrons. En gisteren was er in de noordwesthoek van Duitsland sprake van sabotage, waardoor het treinverkeer grotendeels werd lamgelegd.

Mijn trein van 8:28 van Leiden Lammenschans rijdt in ieder geval wel; dat is een goed begin. Deze keer gaat hij na Woerden meteen door naar Utrecht Centraal. Een paar weken geleden stopte hij nog op Vleuten, Terwijde en Leidsche Rijn, zodat NS een Sprinter Woerden – Utrecht kon uitsparen. De dienstregeling verandert met de week.

Personeelsgebrek, daar twijfel ik toch wel aan. NS gelóóft het wel: lekker zuinig rijden met de helft van het materieel, en het betalende OV-vee propt zich wel in de treinen die nog rijden.

Onbegrijpelijk dat NS ermee wegkomt! Ik hoop dat de nieuwe topman, Wouter Koolmees, op zijn eerste werkdag een flinke bezem meeneemt naar de NS-burelen. En dat NS heel erg snel concurrentie krijgt op het hoofdnet.

Enfin, genoeg over NS; het buitenland lokt! Dit jaar heb ik mijn meeste treinkilometers gemaakt in het buitenland.

Ik weet in Amersfoort de ‘Berlijner’ te halen, die ik in Rheine ga verlaten voor de IC naar Lingen. We beleven een ouderwetse entree in Deventer, stapvoets de IJssel over, als in de tijd dat de noodbrug uit WO II er nog lag. De IC Berlijn heeft vertraging en mijn toch vrij ruime aansluiting in Rheine dreigt in gevaar te komen.

Met een Interrail’kaart’ (die sinds kort een app is) mag je 2 dagen reizen in eigen land, op de heenweg en de terugweg. Als je die dagen al verbruikt hebt, wordt het wat ingewikkeld. Daar het zondag is, kan ik in Nederland reizen op mijn WeekendVrij. Die geldt totaan de grens, en in een aantal gevallen (zoals Leer, Emmerich en Aken) zelfs tot stations over de grens. Maar WeekendVrij is niet geldig tussen de grens bij Oldenzaal en het eerste station in Duitsland: Bad Bentheim.

Wat je dan moet doen, was eerder dit jaar het onderwerp van discussies op de sociale media. Maar het werkt als volgt. In de Interrail-app voer ik een treinreis in van Bad Bentheim Grenz tot Rheine. In die app staan vrijwel alle treinen en stations van Europa. Maar niet een trein die begint bij het fictieve station Bad Bentheim Grenz. Dus die moet je handmatig toevoegen.

Ik heb het vaker bij de hand gehad, deze zomer. Nog nooit controle gehad op zo’n twijfelachtig traject in niemandsland. Deze keer nadert de conductrice. Maar het is geen probleem, de QR-code op mijn telefoon wordt goedgekeurd.

In Bad Bentheim de locwissel en de gebruikelijke omroep over mondneusmaskers. Die moeten gedragen worden volgens besluit nummer zoveel van de Bundesregierung. Het nummer erbij, dan kun je het nalezen als je het na 2 jaar nog steeds niet weet.


Hee, wat staat die knakker op het perron van Rheine daar nou te doen bij die opengeklapte snoepautomaat? Hem leeg te stelen? De ouwe snoeperd. Ik zie het nu pas, nu ik thuis de foto’s bewerkt heb.

In Rheine haal ik de IC naar Emden nog net. Op dit traject is de dienstregeling nog net als in 2018: elke 2 uur een Intercity en elk uur een RegionalExpress (RE), een wat dunne spoorlijn. Je kunt ook met de RE van Bad Bentheim naar Lingen. Maar dan moet je overstappen in Salzbergen, en daar heb je niet echt een strakke aansluiting: 40 minuten wachten. Met een overstap in Rheine passeer ik Salzbergen 2 maal, zonder er te stoppen.

De IC’s worden gereden door Deutsche Bahn, het RE-verkeer geschiedt met de Emsland Express (Emden – Münster) RE15. Die lijn wordt geëxploiteerd door WestfalenBahn, een regionale spoorwegmaatschappij.

Al een stijf kwartier na vertrek uit Rheine bereiken we Lingen. Dat middelgrote stadje ligt een kilometer of 25 ten noordoosten van Denekamp.

Het graafschap Lingen verhuisde tijdens de Tachtigjarige Oorlog van het Spaanse Rijk naar de Nederlanden, terug naar Spanje en daarna weer naar de Nederlanden. Na 1702 heeft het deel uit gemaakt van Pruisen, Hannover, Frankrijk, het Duitse Keizerrijk, nazi-Duitsland, is het bezet geweest door de Britten, en ligt het thans in een uithoek van de Bondsrepubliek.

Het stadje speelt ook een rol in de dynastie der Mensonidessen, dus dit wordt weer een verhaal met een Vatersuchermotiv. Mijn oud-oud-oud-oud-oudoom Haije Jans Mensonides (1755-1795), een broer van mijn bet-bet-bet-overgrootvader, stond in Lingen op de kansel. Hij was daarnaast professor in de theologie aan de universiteit. En bijna een naamgenoot van mijn vader, die Hayo heette.

Ik weet niet of het lag aan invloed van mijn oud-oud-oud-oud-oudoom, maar tot de dag van heden is het percentage protestanten in Lingen veel hoger dan gebruikelijk is in Duitsland.

Ook rechtstreekse voorvaderen van mij, bet-bet-bet-…overgrootvaders, waren calvinistische predikanten; het gaat terug tot de vroege 17e eeuw. Ik kan het me moeilijk voorstellen. Ze kunnen wel heel akelige, onware en onwaardige dingen van de kansel gebulderd hebben, die mij nogal schril in de oren zouden klinken: hel en verdoemenis, predestinatie, anti-lbgtqia-geluiden, dat de Aarde toch echt wel het middelpunt is van het heelal, dat lachers het lachen wel zal vergaan in het hiernamaals, dat pandemieën een straf zijn van God; noem het maar op. Als dat zo is, dan bied ik daar mijn zware, welgemeende, ontzaglijk nederige excuses voor aan, al kan ik er weinig meer aan veranderen.

Ja, we schijnen tegenwoordig ook verantwoordelijk te zijn voor de daden van onze voorzaten! Dat lijkt wel een soort neocalvinisme, een neo-erfzonde, als het ware.

Haije werd niet oud, het lot van veel mannelijke dragers van de naam Mensonides. Ik (1956) leef al jaren in extra tijd. Dat zal ik te danken hebben aan mijn moeder, die uit een sterk geslacht kwam.

Het zoontje van Haije, Hector Jacob Coenraad (1791-1850), verloor zijn vader op leeftijd van 4 jaar en 4 maanden, op de maand af de leeftijd waarop dat mij overkwam. Luguber toeval, dat verder niets betekent.

4 jaar later, we schrijven dan 1799, resideerde de Erfprins Willem VI in Lingen, de latere koning Willem I, die in de Napoleontische tijd in ballingschap leefde. Hij smeedde plannen om met een Russisch-Brits leger Nederland binnen te vallen. Dat leidde op 6 oktober van dat jaar tot de Slag bij Castricum, die door de geallieerden werd verloren. Willem moest nog 14 jaar wachten voordat hij feestelijk ingehaald zou worden op het strand van Scheveningen, als verlosser van het vaderland, en nog eens 2 jaar voordat hij eindelijk de troon kon bestijgen.

Maar eerst, vóór die zeperd bij Castricum, had Willem op 24 augustus in Lingen zijn 27ste verjaardag nog gevierd. Hector Mensonides, toen 8 jaar oud, besloot de prins ter gelegenheid daarvan een gedicht aan te bieden. Misschien vond hij dat hij niet gauw genoeg kon beginnen met werken aan zijn netwerk.

Zijn oom heeft hem er wel bij geholpen, met het aanbieden en waarschijnlijk ook wel met het schrijven van het gedicht. Hector zou wel een erg hoogbegaafd jongetje geweest moeten zijn om zo’n hoogdravend gedicht helemaal zelf te schrijven op z’n 8ste.

De prins nam het gedicht allervriendelijkst in ontvangst, en maakte een praatje met de gever. Die benadrukte dat hij een zoon was van wijlen de theologieprofessor Haije Mensonides. De prins beloonde hem zeer rijkelijk voor zijn attentie: met een zilveren inktkoker.

Ik ken dat verhaal, net als alle andere familieverhalen, dank zij de genealogie van het geslacht Mensonides, in 1971 gepubliceerd door het Genealogysk Wurkforbân fan de Fryske Akademie (tegenwoordig beschikbaar op PDF). Het is te lezen op pagina’s 34 t/m 36. Er staat een foto bij van die inktkoker maar helaas niet of die nog ergens in een museum te zien is.



Professorenhaus




v/m universiteit



Hector Mensonides trad in het voetspoor van zijn vader, en werd predikant in Friesland en later in het Noord-Hollandse Hensbroek. Hij was de vader van Haye Mensonides (1814-1881). Die laatste was burgemeester van Hensbroek, Tweede Kamerlid en nog zo een paar dingen. Hij is een van de 2 Mensonidessen die in de Wikipedia staan (de ander is de zwemmer Wieger).

Hij is ook een van de 2 Mensonidessen naar wie een straat genoemd is. De ander is de smid, ouderling en bekende dorpsfiguur Hendrik Mensonides (1864-1931) uit het Friese dubbeldorp Top & Twel. Hendrik was de zoon van een timmerknecht. Zijn ene opa was touwslager en de andere een niet nader omschreven arbeider. Je ziet maar: je hoeft niet met een zilveren lepel in de mond geboren te zijn om een straat naar je vernoemd te krijgen. Misschien ook niet eens om een zilveren inktkoker te krijgen.


Linksonder: Palais Danckelmann uit 1646, de meer dan riante woning van een hoge magistraat

Die man in de trein heeft niet overdreven over Lingen; het is een mooi, verstild, monumentenrijk stadje. Het is hier heel erg ontzettend zondag. Ik hoor alleen de echo van mijn voetstappen tegen de huizen. En alles zit potdicht; nog geen kop koffie te krijgen. Zelfs niet in het Professorenhaus dat vermoedelijk de woning was van Haije en zijn gezin, en nu een café herbergt.

Dat professorenhuis is tegenwoordig theaterschool en het oude universiteitsgebouw is nu de Kunst Schule Lingen voor creativiteit, plezier en opleiding, zoals op de ramen vermeld staat. Aan hetzelfde plein staat de kerk waar mijn voor-oom gepredikt zal hebben.

Eén pleintje verderop (linksboven op de foto) nadert me een stokoude vrouw, kromgebogen over haar rollator, die me met een spiedende blik aanschouwt.

‘Nee, ik zie het al, u bent het niet! Ja, ziet u, ik sta hier al een poosje te wachten op iemand die om kwart voor één zou komen, en het loopt al tegen enen’.

Nu ik het toch niet ben, kan ik best even in mijn beste Duits vertellen wie ik wél ben, iemand die uit Leiden, Holland, komt, en voor zijn hobby treinreizen maakt naar mooie steden om te fotograferen.

‘Ik kom ook niet uit deze streek’, vertelt zij. ‘Ik kom uit Breslau. Ik ben in de oorlog hierheen gevlucht uit het oosten, en hier beland. Er zaten hier vlak na de oorlog veel ‘displaced persons’, zo noemden de Engelsen dat. Er was een opvang. Ik ben altijd gebleven. Getrouwd met een man uit de streek, 56 jaar lang.

Weet u hoe het hier toegaat? Oh, het is nu heel erg stil, maar dat komt omdat ze allemaal nog in de kerk zitten. Maar daarna gaan de kroegen open, en dan maar … [ze maakt het internationale handgebaar voor innemen]. 56 jaar, met zo’n dronken niksnut, veel te lang…’ En ik heb ook nog een dochter verloren…’

Ik vraag haar, of ik wel mag vragen hoe oud zij is.

’97 jaar, meneer! Alles overleefd! Ja, waar je niet dood aan gaat, daar word je alleen maar sterker van, dat zeg ik altijd.

Nou, ik ga maar naar huis, hij komt niet meer, en ik wordt doodmoe van het staan. Fijn om even met u gesproken te hebben. Ik maak graag een praatje met mensen, met bekenden en met vreemden. En u bent een vriendelijke man; u bent een goed mens!’

Met die woorden neemt ze afscheid, en ik zie haar wegsloffen, een smal zijstraatje in. Ik heb in mijn leven wel eens andersoortige feedback gekregen over mijn karakter. Maar als iemand met zoveel keiharde levenservaring het zegt, mag ik toch wel aannemen dat het waar is.

Over het horeca-wezen in Lingen heeft ze beslist niet gelogen. Op het grote, voor panoramafoto’s geknipte marktplein zijn nu alle terrassen open en heerst er ineens een heel levendige sfeer.

Nou kan ik hier wel uitgebreid gaan zitten lunchen, maar dan mis ik mijn trein van 13:55, en ik heb nog veel kilometers voor de boeg, vandaag. Ik red me met medegebrachte proviand en zie in Papenburg wel verder.

Onderweg naar het station knip ik nog de 600 jaar oude Pulverturm (kruithuis), die behoord heeft bij de burcht van Lingen. Die is in 1630 grondig verwoest door de Spanjaarden.



Ik neem de RE naar Papenburg, een rit van 3 kwartier. We stoppen onderweg in Geeste, Meppen, Haren, Lathen, Dörpen en Aschendorf; echt een boemel.

Er paraderen twee vleesklompen van politieagenten door de trein, links en rechts spiedend. Niet onder de banken, of zich daar die beruchte crimineel verstopt heeft. Hun blikken mikken veel hoger. Een kwartier later komen ze weer langs, op de terugweg.

Als ze even later voor de derde keer passeren, snap ik ineens, waarnaar ze op zoek zijn: passagiers die geen MNM dragen. Het is vermoedelijk hun ervaring dat onverlaten ze meteen na hun passage weer afzetten, en vandaar hun 2e en zelfs 3e surveillance. 

Nou kun je om zoiets lachen, en zeggen dat het typisch Duits is. Maar de dingen worden aan deze kant van de grens nog wel serieus genomen, waar in Nederland al heel lang een stemming van laat maar waaien heerst.





Papenburg heeft een beetje apart, maar wel mooi fotografeerbaar station. Het perron voor de andere richting, de treinen naar Rheine, is alleen bereikbaar via een – gelukkig wel van liften voorziene – hoge loopbrug. Het plaatskaartenloket is een houten gebouw. In het monumentale oude stationsgebouw zit een opleidingsinstituut voor zorgmedewerkers. Vlak ten zuidwesten van het station ligt er een ook bijzondere spoorbrug over een zijkanaal van de Eems.

Papenburg is een nog iets kleiner stadje dan Lingen. Als Nederlander hoef je je er niet ontheemd te voelen. Het heeft een heel Hollandse uitstraling, met die molen en de lange, rechte vaart met die klapbrug erover.

Het verbaast me dan ook niet, op een van de uitgebreide borden met historische informatie te lezen, dat de stad in 1630 gesticht is als veenkolonie naar Nederlands model. Toen kocht de drost van Eemland, Dietrich von Velen, de Papenborg aan. Dat was een vervallen donjon met een stuk moerassige grond eromheen. In de bouwvallige woning was von Velen niet geïnteresseerd, maar hij wist het moeras te ontginnen en de turfproductie op gang te brengen. Zelf betrok hij een beter huis aan de lange vaart die hij had laten graven.

Papenburg is groot geworden door de turfwinning, en groot gebleven dank zijn de scheepsbouw. Er liggen historische schepen en er is een historische werf.


De grote Mayer Werft achter het station is absoluut nog geen historie, en floreert al 225 jaar. Het was tot voor kort een beruchte naam voor treinreizigers tussen Groningen en Leer. Als er vanaf deze werf een te water gelaten jacht over de Eems naar zee voer, was de Friesenbrücke bij Weener een sta-in-de-weg. Voor heel grote schepen moest de spoor-, fiets- en voetgangersbrug gedeeltelijk gedemonteerd worden, en dan was er een tijdje geen treinverkeer mogelijk.

Tot de avond van 3 december 2015. Toen voer een vrachtschip, De Emsmoon, de brug aan barrels. Sindsdien kunnen er geen treinen uit Nederland meer rijden naar Leer, en dat zal nog wel een paar jaar duren. Behalve voor treinreizigers, is dat ook knap lastig voor voetgangers en fietsers uit de streek, die nu maar liefst 12 km moeten omlopen en -rijden om aan de overkant te komen. Maar bij Meyer Werft zullen ze er niet om treuren; geen hinderpaal meer tussen Papenburg en de zee.

Er rijden nu al 7 jaar treinvervangende stopbussen tussen Leer en Weener, en eerder ook tussen Bad Nieuweschans en Weener. Verder rijden er al die tijd ook nonstopbussen tussen Leer en Groningen. Ik deed ze in de lente van 2016 toen ik als ramptoerist naar Weener toog om de trieste restanten van de Friesenbrücke te fotograferen, en in de zomer van 2018, op die Gronings-Duitse vakantie.

Dat zou niet de enige hindernis zijn als ik vanavond via Leer en Groningen naar huis zou willen. Tussen Dronten en Lelystad rijden geen treinen meer sinds 2 september van dit jaar, toen een Tennet-kabel kortsluiting maakte met de bovenleiding van ProRail.

NS kon er deze keer niets aan doen; niet alles in deze wereld is de schuld van NS. Maar ze hadden wel iets kunnen doen aan het kloterige vervangende busvervoer, en de te krappe inzet van materieel op de alternatieve route via de Veluwe.

Dit (rechtsboven) lijkt ook wel een aanvaring tussen een schip en een brug die plotseling overstak. Maar het is een kunstwerk.





Het Backhaus en het Packhaus. Op het eerste staat een bord: ‘Fahrrad Rückgabe’. Raar dat ik dan onmiddellijk denk aan de fietsen die ze in de oorlog hebben gevorderd van onze opa’s en oma’s! Het ‘Mijn fiets terug’ is er echt ingerámd bij mijn generatie. Gekheid! Ik heb niet kunnen vinden welke fietsen er aan wie worden teruggegeven, noch waarvoor die gebouwtjes dienden en dienen. Maar dat laatste zal wel met die molen en met brood bakken te maken hebben.

Papenburg is volgens die man in de trein het winkelhart van de streek. Vanmiddag heb ik nou niet echt op de winkels gelet. De grootste winkelconcentratie is aan de rand van de stad. In de binnenstad is het wel gezellig druk op deze koopzondag.

Op de terugweg naar het station ga ik de snacktent langs het kanaal klandizie bezorgen, ook alweer zo’n Hollands element in een Duitse stad. In Zuid-Duitsland en Oostenrijk zijn Bratwurst en Currywurst de meest gekochte artikelen bij zulke kraampjes langs de weg, maar hier staan we in de rij voor ‘Pommes’ (patat).

Na dat genoten te hebben, loop ik verder naar het station en constateer dat ik helemaal geen zin heb in dat gedoe bij Weener en Dronten. Ik ga dus via dezelfde weg terug als ik gekomen ben, hoe saai dat ook is. Weer 2 keer langs Salzbergen, dat maakt 4 keer in totaal.

Daar er op de terugweg niet echt iets vermeldenswaardigs voorvalt, is dit het abrupte einde van deze reeks internationale artikelen van deze zomer.

Frans Mensonides
13 november 2022
Er geweest: zondag 9 oktober 2022





Internationale zomer:




© Frans Mensonides, Leiden, 2022