De digitale reiziger (37a)
Van Wolvega naar Top & Twel

Rijksweg 32 ter hoogte van Top & Twel. Zulk weer was het!

 

Twee dagen bracht ik door in de omgeving van Heerenveen, dat geen Friese stad is (doch een Fries dorp). De ene dag regende het, waarna ik een terugkomdag plande, waarop het ook regende (doch minder hard en minder lang).

Ook het verslag komt in twee delen tot je. In het eerste bezoek ik Wolvega, omdat er een station is waar je uit de trein kunt stappen, en het dubbeldorp Top & Twel nabij Sneek, omdat er iets bijzonders is te zien, waarvan ik beslist een foto wil. In het tweede deel doe ik met Wim de Heerenveense horeca en wandel ik in Oranjewoud.

Op Utrecht Centraal blijkt een deel van de stationshal ingericht als gezellige huiskamer, waar op een levensgroot scherm levende beelden worden vertoond van de olympiade in China.

Een man met een indrukwekkende torso stapt juist uit het open water, waar hij de gouden medaille heeft veroverd op de tien kilometer zwemmen. Zijn rugnummer staat op zijn schouder geschilderd. Het blijkt een Nederlander, luisterend naar de naam Maarten van der Weijden (1981), een naam die de komende dagen op ieders lip zal zijn. Hij moest leukemie overwinnen voordat hij een greep naar het goud kon doen; het is zo’n ontroerend jongensboekverhaal, waarvoor de Spelen een goede voedingsbodem vormen.

Ik houd het zo’n beetje met twee halve ogen bij, de Olympische Spelen, maar heb lang niet van alle sporten verstand. Waterpolo zie ik graag. Je ziet weliswaar letterlijk geen bal in dat geplons, maar de Nederlandse doelvrouwe heeft van die intrigerende dromerige, romantische ogen. Veel romantiek is er verder niet bij, bij die sport vol venijnige steken onder water. De scheids ziet nog niet de helft van wat er allemaal gebeurt.

Judo vind ik nog even ondoorgrondelijk als in 1964, toen Anton – ‘Statuten en huishoudelijke reglementen’ – Geesink (1934) het won. Twee fors uit de kluiten gewassen volwassen mensen, gekleed in onflatteuze fladderkleding, die elkaar tien minuten lang beloeren en aan elkaars vestje staan te trekken. Soms ook minder dan tien minuten. Soms zit je nog niet eens goed en wel te kijken, en er klinkt al een gebrul: ‘Ja, ja, dit is ippon, het is ippon, het is afgelopen!’ Er bijt iemand in het stof; hij heeft vier jaar getraind voor een optreden van hooguit zeven seconden.

Puntenkoers, met wielrennen, is ook zo mysterieus. Dan zie je aan het eind de nummers één, twee en drie wat sipjes over de meet komen. En balt ergens in de achterhoede iemand de vuisten omdat ze goud heeft gewonnen. Niemand die de puntentelling snapt, of de rondjes kan bijhouden, in die mêlee.

Niet minder opmerkelijk dan dat alles is de transformatie van Ankie van Grunsven (1968; er komen opvallend veel namen en jaartallen voor in dit stukje). Zij gaat met het jaar meer lijken op de door haar bereden en beklopte enkelhoevige rijdieren. Het hinniken blijft nog uit, maar ik verwacht dat over twee jaar wel te horen, bij wijze van afscheidsinterview. Als toppunt van sport- en komkommergekte publiceerde De Pers onlangs een interview met haar paard Bonfire (1983), waarop zij in 2000 verscheidene medailles won, maar dat nu te oud is voor topsport.

Maar laat ik me niet laten afdwalen; ik moet verder en verlaat node deze huiskamer met zoveel heroïek op het scherm. Even later, ter hoogte van station Amersfoort-Spithorst, SMS ik Wim, dat ik onvermijdelijk het noorden des lands nader. En ruim een halfuur voorbij Zwolle mindert de trein vaart voor mijn eerste pleisterplaats van deze dag: Wolvega. Dit wordt een verrassingstocht; ik heb er niets over voorbereid en alles wat ik erover weet, heb ik achteraf bijeen gezocht.

 

 

Wolvega is een Fries dorp, net over de grens met Overijssel. Het dankt zijn naam aan de jachtpartijen op echte wolven, die er tot 1712 gehouden werden. Tegenwoordig zul je Izegrim er niet meer tegenkomen. Wolvega is een doorsnee-dorp met een oude kern en wat nieuwbouw eromheen; niet ongebruikelijk. Ik heb steeds de neiging om Wolvéga te zeggen.

Het originele, goed geconserveerde 19e-eeuwse spoorstation-vierde-klasse ziet slechts eens per uur per richting een Koploper stoppen. Op donderdagen als vandaag gebeurt dat in de richting Leeuwarden een minuut later dan op andere dagen; het zal vast zijn redenen hebben.

Onder een vaag, aarzelend zonnetje loop ik de bescheiden dorpskern in. De vakanties zijn hier alweer afgelopen. Klaar-overs waken over de veiligheid van scholieren – maar niet over die van de grijze wandelaar, die bijna ondersteboven wordt gereden door een horde schoolverlatende fietsertjes.

Veel moeders staan hier op de schoolstoep, en weinig vaders. Gelden hier nog de oude zeden uit de jaren 50: pa verdient de centen en moe doet het huishouden en de kinderen? In een winkelstraatje zie ik even later een zaakje waar men alleen kolenkachels verkoopt. Maar voordat je denkt dat Wolvega een soort retro-reservaat is: het dorp kent ook koffie- en copyshops.

Zwierig?

Het is noen. Onder opvallend sonoor klokgebeier bewandel ik het hart van het dorp, rond het kerkje. Een ander kerkje heet Ichtuskerk en heeft een vis op het dak. Ik fotografeer een fraai buitenhuis en lees later pas dat dit Lindenoord is, eens de woonstede van de roemruchte politicus en dichter Onno Zwier van Haren (1713-1779). Dit is de nieuwe versie van Lindenoord; de oude was in de hens gestoken, mogelijk door één van zijn vijanden.

Van Haren werd in 1760 beschuldigd van incest met zijn dochters, wist zich er voor de rechtbank uit te redden, maar kon zijn politieke loopbaan verder wel vergeten. Hij is toen maar een carrière begonnen als dichter; ik zou het hedendaagse gevallen politici, Duyvendak (1957) en anderen, ook aanraden. Onno Zwier van Haren dichtte… niet met veel zwier, geloof ik. Ik weet het niet; heb niet veel gelezen van die (vermeende) viespeuk; ben so wie so meer gespecialiseerd in de oneven eeuwen. Maar in de ogen van de critici was hij een talentloze stoethaspel.

Wolvega, waar je kunt wandelen in de Van Nijmegen Schonegevelstraat en waar je brood koopt bij Bakker Vliegendehond. Er is een straat opengebroken. ‘Oh mijn God’, zegt een meisje (2001) vol pathos tegen haar moeder, ‘oh godverdorie, hoe komen we nu aan de overkant?’

Een pijl richting ‘Oudheidskamer’. Vooruit met de geit! We laten niets onbeproefd, en de eerste zondvloed van vandaag nadert bovendien vanuit het westen - waar de bijbelse uit het oosten kwam, maar nat word je in ieder geval. De oudheidskamer blijkt gevestigd in de molen Windlust.

De vriendelijke, bejaarde conservator verkoopt me een kaartje en wijst me op de fototentoonstelling van Lenus v.d. Broek (1942) op de begane grond. V.d. Broek is voorlichter-in-ruste van de gemeente Weststellingwerf, waartoe Wolvega behoort, en fotografeert nu alles wat los en vast zit in de gemeente; elk evenement, elke hoogtijdag. Al een paar keer heeft hij de landelijke pers gehaald. Ik ken een andere ex-voorlichter die dat recentelijk ook voor elkaar heeft gekregen.

Verder is het weer retro-werk op de twee toegankelijke verdiepingen van de molen: spullen en dingsigheidjes uit de jaren 50 en erger. Toch weer die fifties. Ik weet niet wat de aantrekkingkracht veroorzaakt van dat kneuterige tijdperk vol griesmeelpap, met de hand gemalen koffie, koude slaapkamers, ellendige pre-Beatlemuziek, Vijftigers als weinig geslaagd contrast, moeizame wederopbouw en blijmoedig gedragen arremoe.

Misschien komt het doordat we het later toch nog langzamerhand wat beter hebben gekregen. Ik herinner me dat op een gegeven moment iedereen het ineens over ‘welvaart’ had, op een zorgelijke toon, alsof we het verschijnsel niet vertrouwden. ‘Die kinderen van tegenwoordig groeien maar op in welvaart. Ze vinden het maar heel gewoon. Ze kennen de armoede niet meer, de honger.’ (Hoe moet het nog goed komen met de jonge generatie?)

Ik kocht laatst een heel dik boek met allemaal foto’s van voorwerpen uit de jaren 50 – en dat terwijl ik pas 3 jaar en bijna 2 maanden was op de laatste dag van dat era; ik herinner me er niet veel van. Maar er werden in die tijd nog degelijke spullen gemaakt; ze sleten niet, het was nog geen plasticrotzooi. Ze hielden vaak stand tot diep in de jaren 60 of nog later, en daardoor ook in mijn nostalgisch geheugen.

In molen Windlust is ook nog een tentoonstelling van een plaatselijke amateurschilder (1920-2004) waarvan ik de naam niet meer kan lezen. Hij betreurde het aan het eind van zijn leven, dat zijn talent nooit tot volle wasdom was gekomen. Dat betreurt de toeschouwer ook, als hij die sombere, onbeholpen dorpstafereeltjes ziet.

Ik mag de molen niet verlaten voordat ik mijn naam in het gastenboek genoteerd heb en een dik pakket met folders in ontvangst heb genomen over alles wat hier in de wijde omgeving verder nog te zien is. Als ik met die schat vertrek, nadert een vrouw die de hele jaren vijftig wél bewust heeft meegemaakt, in het gezelschap van twee kleinkinderen.
‘Ik ben hier wel eerder geweest’, zegt zij, bereisd.
‘En schrikte je toen niet een klein beetje?’, vraagt het kleinzoontje kleintjes.
‘Nee hoor lieverd, waarom? Er is toch niets om bang voor te zijn? Ik heb wel meer molens gezien in mijn leven’.

Een molenfoob; dat bestaat dus ook. Het gemeentehuis van Weststellingwerf kan niet op; een kantoortoren die eigenlijk veel te hoog is voor dit plaatsje. De gemeente waar ik werk, is een maatje groter, maar moet het doen met een veel bescheidener huis. Het wordt de komende anderhalf, twee, tweeëneenhalf… jaar ingrijpend gerenoveerd; wij ambtenaren worden verbannen naar een voormalig krankzinnigengesticht in Bakkum.

De Markt van Wolvega is de markt niet meer; hij is bebouwd met de obligate kantoren in zuurstokkleuren, en biedt onderdak aan een Super de Boer. Dan bereik ik het station, nog ruim op tijd voor die trein die op donderdag een minuut later vertrekt. Ik heb hier de geplande twee uur doorgebracht. Met een verhaal kom je altijd terug uit zo’n plaatsje, al is het wat verbrokkeld, soms.

De tweede plensbui van deze zomerdag zit ik uit in de stationsrestauratie van Heerenveen. Dan lonkt Top & Twel. Top & Twel, gemeente Wymbritseradiel, bestaat uit twee dorpen. Je zou het een agglomeratie kunnen noemen, als die term niet voorbehouden was voor dichter bevolkte regionen in ons land. Ze liggen onder de niet al te dikke rook van Sneek.

Top heet eigenlijk Toppenhuzen (Oppenhuizen) en telt nog ruim 1000 inwoners; Twel is de afkorting voor Twellegae (Uitwellingerga) en heeft er slechts een paarhonderd. Het laatste dorp is zo onooglijk dat ik het straks per ongeluk zal overslaan op mijn wandeling. Ik ben dus helemaal niet in Uitwellingerga geweest, maar altijd nog wel in Top & Twel.

Top & Twel is alleen bereikbaar met lijn 99 van connexxion. Ik neem een enigszins ouderwets exemplaar (zij het niet uit de fifties) met jankende en kermende motor. Die bus bezit wel een display met de eerstkomende vijf haltes, met de verwachte aankomsttijd.

Lijn 99 rijdt via Joure, Sneek en Bolsward naar Harlingen. Lijn 98 rijdt via de eerste drie plaatsen naar Makkum. De lijnen hebben een gecombineerde kwartierdienst, met dien verstande dat er eerst twee bussen op lijn 99 rijden en daarna twee 98’s. Dat maakt niet uit als je naar Joure, Sneek of Bolsward moet, maar juist wel voor Top & Twel. Daar stopt zoals gezegd alleen lijn 99, terwijl 98 de A32 neemt en het dorp voorbij rijdt. Van en naar Top & Twel heb je dus een 15-45 minutendienst; het is niet anders.

De bus rijdt Heerenveen uit via een allee met bedrijven en bedrijfjes aan weerszijden. Daarna gaan we de snelweg op, om die een kilometer of tien verder bij Joure weer te verlaten. In Joure was ik al eens eerder. Nog steeds wijzen ANWB-pijlen de weg naar de winkel van Douwe Egberts; hun koffiepuntensysteem zal ook deze oneven eeuw wel overleven.

Een eindje verder staan we een minuut of zeven te wachten voor een open brug. De aankomsttijden op de display worden meteen aangepast. Friesland telt duizenden bruggen. Er staat er altijd wel een open als je in de bus zit, en die rijden dan ook meestal met vertraging.

Als we Top & Twel naderen, zie ik in een flits het oude tramstation van Uitwellingerga. Het lag aan de zeer lange tramlijn Harlingen - Bolsward – Heerenveen – Drachten van de Nederlandsche Tramweg Maatschappij. De NTM (alleen actief in Noord-Nederland, hoewel de naam anders doet vermoeden) vervoerde passagiers vanaf de jaren 80 van de 19e eeuw tot even na de Tweede Wereldoorlog (zie deze site). Het goederenvervoer werd nog niet zo lang geleden gestaakt: pas in 1985.

Ooit had de NTM 300 kilometer trambaan, meer dan thans ligt in heel Nederland (alleen de echte tramlijnen; moderne uitwassen als lightrail niet meegerekend). Het vaderlandse railnet was een eeuw geleden veel en veel fijnmaziger dan nu. Zelfs de meest afgelegen streek had wel een paar stoomtramlijnen.

In het dubbeldorp Top & Twel kent iedereen echt iedereen, denk ik. De webmaster doet dat zeker; geen inwoner en geen neringdoende blijft op zijn site ongenoemd.

Gedurende mijn kortstondige verblijf in Toppenhuzen begint het vijf keer te regenen en houdt het daar ook vijf keer weer mee op. Het leven moet hier aangenaam zijn, al oogt vandaag alles somber, onder die zwarte wolkenmassieven. Je kunt domicilie kiezen in een oude boerderij langs De Buorren (zeg maar: de Dorpsstraat) of een nieuw villaatje aan It Gea, een mild slingerend watertje. Hart van het sociale leven is het architectonisch weinig opzienbarende wijkcentrum It Harspit, beheerd door Douwina Bouwhuis, vast en zeker een type dat wel van doordouwen weet.

Dat is allemaal tot je dienst; boeiende informatie, maar wat spook ík hier nu eigenlijk uit? Er is iets wat je nergens anders hebt. Het is uniek in heel de wereld, ja, in heel Nederland, wat zeg ik: in heel Friesland! Het is een Strjitte, een Friese straat. Hij ligt in Toppenhuzen en staat haaks op De Buorren. Aan de ene kant loopt hij dood op It Gea, aan de andere zijde komt hij uit op de Kappenburch. In die hoek zijn wat lage woninkjes voor ouden van dagen, plus een rijtje met eengezinshuizen. Eén van de bewoners daarvan heeft van de week een auto gewonnen in de Bingo Loterij; Ron Brandsteder kwam ermee aanrijden, het staat allemaal op die site.

Maar daarvoor kom ik allemaal niet; dat is het niet, dat me hierheen heeft gelokt. Daar, daar hangt het aan een gevel, datgene waarvoor ik deze reis van ruim 200 kilometer gemaakt heb:

Mooi, nietwaar? Dat bord heb ik toch maar op de foto! Die lange reis zeker waard! Laten ze blij zijn, dat ik hem niet van de gevel schroef! Je hebt in het Noord-Hollandse Hensbroek een Mensonidesweg, maar dit is, voor zover mij bekend, de enige –strjitte.

Hendrik Mensonides (1864-1931) oefende in Top & Twel het beroep van smid uit, was ouderling van de kerk en was een geziene figuur in de talloze verenigingen die het dorp twelt. Uit die persoonsbeschrijving (meer weet ik ook niet van hem) zou je kunnen opmaken, dat hij wel erg ver van me afstaat: een vrome handarbeider met sociale vaardigheden. Dat klopt: hij is slechts mijn achter-achter-oud-oudoom, als ik goed geteld heb in mijn sibbe. Je moet terug tot het tijdperk van Zwier om een gemeenschappelijke voorzaat te vinden.

Ik was jaren geleden een keer in Bolsward. Daar had ik het over mijn oud-oud-oud-- (en dan nog een keer of tien ‘oud’ erbij) -oom en –tante, Hendrick Nannes en Catrijn Epes, die een slordige 500 jaar geleden een rijk koopmansechtpaar vormden. Ik schreef dat zij een ‘leen’ gesticht hadden, waaruit hun neven en de nazaten daarvan een studiebeurs konden ontvangen. Maar wat ik toen nog niet wist: er is ook een Hendrick Nannesstraat in Bolsward en bovendien is er tot in de 20ste eeuw een armenhuis geweest dat in stand werd gehouden met de opbrengst van hun landerijen.

En ook heden ten dage kun je nog een beroep doen op de Hendrick Nannes en Catrijn Epesstichting (HNCE). Organisaties voor de zedelijke en culturele verheffing van arme sodemieters kunnen bij de gemeente Bolsward subsidie aanvragen uit dat boordevolle, al 500 jaar onuitputtelijke potje.

Wat fascinerend toch, dat ik door de banden van het bloed met zulke goede, nobele mensen verbonden ben! Ik moet nog iets van hun genen in d’aderen hebben, al is het maar een snippertje. En wat treurig dan toch, dat daarvan zo weinig te herkennen is in mijn eigen biografie. Zelfs al zou ik een neiging tot filantropie bezitten, dan bezat ik nog niet de koopmansgeest om me te voorzien van de daarvoor benodigde sestertiën – want als je ze met kwistige hand wilt weggeven, zul je ze toch eerst met diezelfde handen bijeen moeten graaien.

Wie ben ik dan zelf eigenlijk, helemaal? In ieder geval iemand met een stamboom. Met die conclusie eindigt deel 1.

Lees ook het vervolg >>>

Frans Mensonides
10 september 2008
Er geweest: donderdag 21 augustus 2008



© Frans Mensonides, Leiden, 2008.


<< naar thuispagina Frans Mensonides