Nr. 124 - zondag 13 januari 2013
Op Amsterdam / W.G. van Focquenbroch


Het Rokin met de Beurs, Reinier Nooms, 1652
Overgenomen van Rijksmuseum Amsterdam

 



LAATSTE ZES AFLEVERINGEN
123. DIARREER-EMMER; VERKEERD LEZEN VAN SAMENSTELLINGEN (06/01/2013)
122. JAN SALIE EN ANDERE JANNEN; MET POTGIETER OVER DE DREMPEL (30/12/2012)
121. COLUMN OVER KOLLUM EN WIJDE OMSTREKEN (23/12/2012)
120. IN DE WACHTKAMER VOOR DE BESTRALING (16/12/2012)
119. DE DONKERE KAMER VAN HERMANS. EEN DRIELUIK (02, 05 en 09/12/2012)
118. TAXIPERIKELEN (25/11/2012)




Verklaring van in zwart weergegeven tekst aan de onderzijde 

Op Amsterdam / W.G. van Focquenbroch

1. ’t Geldzuchtig Amsterdam, met al haar zoete kijers, 
Stoft al te moedig op haar opgevulde tas
De magere Gierigheid, die steeds haar afgod was,
Maakt dat dit hoen niets legt dan stront in plaats van eiers.

5. Wat vindt een eerlijk man op aard zo duldeloos
Dan dat hij hier een aap moet als een mens gekleed zien,
En dat hij 't lof'lijk goud moet aan een zot besteed zien,
Die als een strontvlieg zit te prijken op een roos?

O schrale Karigheid met uw verflenste konen!
10. Hoe plant gij dus uw stoel in deez' beruchte stad!
O Lukvrouw al te blind! Hoe stort gij dus uw schat
In een verguld paleis waar niet dan varkens wonen!
 
Wat doet het heilig goud bij zulk een heilloos volk,
Dat eeuwig zit en huilt bij zijn gevulde kisten,
15. Ja, dat zelfs alles denkt op één tocht te verkwisten
Als het een stoterskoek durft kopen op de Kolk?
 
Wat doet een eerlijk man in deze stad te blijven,
Waar afkomst, noch verstand, noch wijsheid, deugd noch geest
Ooit zo veel werd geacht als d'allerminste veest,
20. En waar men niets waardeert dan saamgeraapte schijven?
 
O Eer, die in de deugd wel eertijds werd gesteld,
Hoe zijt gij dus verkeerd? Hoe gaat gij dus verloren?
Een hersenloze zot, met narrentuig geboren,
Bezit die u dan nu door zijn gesjacherd geld?

25. Liefde, gij die 't al op aarde placht te dwingen,
Die over al wat leeft de meester placht te zijn!
Het goud maakt hier ter stee u evenals een zwijn,
Wiens macht men heeft betoomd door hem zijn snuit te ringen.
 
De gaven van de ziel die worden hier versmaad.
30. Al wat beminlijk is, dat ziet men hier verachten.
Al wat veracht'lijk is, daar ziet men hier naar trachten.
De deugd is hier het geld en de eer hier d' eigenbaat.

In 't end, 't is niets dan geld waarvan men hier hoort roemen.
Wie dat heeft, die is 't al; wie dat ontbeert, is niets.
35. Fortuin, die op deez' stad zo mild haar gaven giet,
Zaait daar slechts distelen en doornen zonder bloemen.
 
Want als een witte kraai iets zeldzaams wordt geacht,
Nog zeldzamer is hier een eêl gemoed te vinden.
De Geldzucht, die de Deugd hier in haar buik gaat slinden,
40. Heeft door haar hels venijn hier alles in haar macht.
 
O neen! Een eêl gemoed hangt nimmer aan de gaven
Van 't blinde en dartele wijf, dat zonder aanzien geeft,
Maar 't mint alleen een ziel die schatten in zich heeft
Die men (als ijdel goud) niet uit een berg kan graven.

45. 't Veracht vergankelijk goed, dat als de rook verdwijnt,
En kiest de Deugd alleen tot voorwerp zijner zinnen;
En deez' is 't wie geen tijd of voorval kan verwinnen,
48. Daar zij gelijk een zon op alle wolken schijnt.


                Deze licht gemoderniseerde versie van Op Amsteldam is overgenomen uit:
                A.J. Gelderblom (samenst.) 
'k Wil rijmen wat ik bouw. Twee eeuwen topografische poëzie.
                Amsterdam 1994.
                De aantekeningen hieronder zijn van mijn hand. 


r.1 kijers: kinderen; r.2 Stoft … tas: Pocht al te trots over haar volgestouwde geldzak;  r.5 duldeloos: onverdraaglijk r.10 plant: zet… neer;  r.11 Lukvrouw: Vrouwe Fortuna; r.14 zit en huilt: zit te huilen; r.15 op één tocht: in één klap; r.16 stoterskoek: koek van 2,5 stuiver; r.16 Kolk: Nieuwezijds Kolk (?); r.19 veest: scheet; r.20 schijven: munten; r.22 dus verkeerd: zo ontaard; r.23 narrentuig: zotskap; r.25 dwingen: gebieden; r.27 hier ter stee: in deze stad, of: hier terstond; r.31 trachten: streven; r.38 eêl gemoed: edel hart; r.42 't blinde en dartele wijf: Vrouwe Fortuna (dartel: speels); r.44 ijdel: voos, nutteloos; r. 46 zinnen: streven; r.47 deez’ … verwinnen: deze deugd kan door geen tijd of voorval overwonnen worden


Begin januari, dat is een mooie tijd om balansen op te maken, niet alleen in de handel. Ik draaide op Nieuwjaarsdag de jaarstatistieken uit van De Thuispagina van Frans Mensonides waar je nu tegenaan zit te kijken. Ik mocht op deze site in de loop van het jaar 2012 afgerond 120.000 bezoeken registreren. Tijdens die bezoeken werden 180.000 pagina’s opgevraagd. 

Een kleine 400 bezoekers per dag; het is allemaal niet niks, en je hoort me dan ook niet klagen over gebrek aan belangstelling. Verzoeken van trouwe lezers om zelf eens gezellig langs te komen, kan ik, bij deze aantallen, niet honoreren, sorry! 

Toch mag ik niet, zoals in bovenstaand gedicht, opscheppen over een goedgevulde geldzak. Mijn web-activiteiten kennen geen sponsoring, in welke vorm dan ook; er wordt niets mee verdiend.

De reden dat ik dit gedicht geplaatst heb, is dan ook een andere dan de aandacht te vestigen op mijn rijkdom. In de periode 2007-2009 publiceerde ik, stap voor stap, ruim 100 webpagina’s over Constantijn Huygens’ Zedeprinten. Aan de hand van die in 1623/1624 geschreven bundel met karakterschetsen, leg ik zo ongeveer de hele Gouden Eeuw uit. Zedeprinten heeft, met 35.000 page views, een substantieel aandeel in mijn totale data flow. Binnen Zedeprinten doen vooral de pagina’s over humoristische literatuur in de 17e eeuw het goed, en daarom hierboven nog een - wat zuur uitgevallen - voorbeeld daarvan.

Ik schreef al eens, hoezeer ik bij het samenstellen van die humor-pagina’s met de moraal geworsteld heb. Want de vroegmoderne humor was namelijk, volgens de gangbare opvattingen, heel erg moralistisch. Behalve dan bij dichters waar de moraal schijnt te ontbreken. Die noem je dan maar: anti-idealistisch, hoewel ze zich zelf nooit zo noemden, en ook geen beweging vormden. 

Bij die anti-idealisten sluipt de moraal er dan soms via de achterdeur toch weer in, zoals bij Willem Godschalck van Focquenbroch (1640-1670) in bovenstaand gedicht. Het was medio de 17e eeuw een tot op het bot afgekloven cliché: het verheerlijken van de handel in Amsterdam. Maar van Focquenbroch laat in dit spijkerharde satirische gedicht een heel ander geluid horen. Volgens hem draait het allemaal om het bezit van geld, geld en nog eens geld, bijeen gegaard door gierige schrapers. 

Dat moet dan maar de aftrap wezen van het zoveelste crisisjaar, 2013.

Frans Mensonides
13 januari 2013

VOLGENDE AFLEVERING:
  ‘JAI BEGRAIP?’; DE WORSTELING VAN EEN ENGELSMAN MET DE NEDERLANDSE TAAL 20/01/2013

© Frans Mensonides, Leiden, 2013


<< naar thuispagina Frans Mensonides