Nrs. 104 t/m 107; APRIL 2012


107.  TULIPS FROM HILLEGOM (27/04/2012)
106. JAN METTEN LIPPEN; ALLE DAGEN CARNAVAL IN BERGEN OP ZOOM (20/04/2012)
105. HET WITTEJASSENSYNDROOM; 24-UURS BLOEDDRUKMETING (14/04/2012)
104.ELBURG IN SCHIEDAM: HIGHLIGHTS VAN MODERNE KUNST (08/04/2012)



< < < MAART 2012  . . . . .  MEI 2012 > > >



107. TULIPS FROM HILLEGOM

When it's Spring again I'll bring again
Tulips from Hillegom
With a heart that’s true I'll give to you
Tulips from Hillegom
I can't wait until the day you fill
These eager arms of mine
Like the windmill keeps on turning
That's how my heart keeps on yearning
For the day I know we can
Share these tulips from Hillegòòòòòm
Share these tulips from Hillegom.

Tophit van Max Bygraves uit 1958.
Tekst: Gene Martin, met kleine aanpassing mijnerzijds,
want hoeveel hectare tulpenveld heb je nou eigenlijk precies in Amsterdam??
Minder dan in Hillegom, dat staat vast.


Wederom een fotorapportage in FHM’s. Het beviel me goed, hieronder in Bergen op Zoom, en de bollentijd mag je als fotograaf niet missen. Het duurt maar een paar weekjes. Deze lenteboden zijn allemaal zó weer voorbij: gekopt of uitgebloeid; tulpenpamflettisten hielden dat de mensheid in 1637 al voor. Ik blijf graag linken naar mijn opus magnum uit 2004 / 2005, dat over tulpen ging.

Drie korte wandelingen in Hillegom in de eerste helft van april. Dat dorp tussen Leiden en Haarlem kwam er wat bekaaid af in mijn reeks Naar de bollen van 2010. Het lelijke, onaantrekkelijke zusje van Lisse, zo kwam het Zuid-Hollandse dorp bij me over. 

Die reeks ging niet in eerste instantie  over bollen, maar vooral over de Blauwe Tram die in de periode 1932-1949 tussen Leiden en Haarlem langs de bollenvelden reed. Mijn wandeling was tevens een speurtocht naar de oorzaak van mijn nostalgie naar dit tijdperk nét voor mijn tijd, waarin toch weinig vrolijks te beleven moet zijn geweest.

Om een of andere reden groeide het drieluik uit tot mijn eigen lievelingsreeks. Ik kreeg er ook veel commentaar op van lezers, en het stuk inspireerde InfoNu tot een artikel met achtergrondinformatie over de omstreden railverbinding – bestaan er overigens ook onomstreden railverbindingen in dit land?

Het 22.500 inwoners tellende Hillegom heeft een oppervlakte van 13,5 km2, waarvan wel ongeveer de helft uit bollenveld bestaat, schat ik. Hieronder foto’s van een paar korte dwaaltochten door deze gemeente. Klik op de duimnageltjes om ze schermbreed bij je binnen te halen.


Ach, wat voor commentaar moet je nog toevoegen aan zo’n hyper-Hollands plaatje? Alleen de molen ontbreekt, wiens maaiende armen voorkomen in dat hierboven geciteerde tulpenlied, in een volkomen kromme vergelijking die ik de tekstdichter gaarne vergeef. 

Japanners en Indiërs zitten meer dan een half etmaal in het vliegtuig om dit te mogen aanschouwen, maar voor mij vergde het slechts een treinreis van 12 minuten en een wandelingetje. Een wandeling waarop je dan wel goed moet uitkijken voor behoorlijk intensief autoverkeer. De drukke N208 over de as van de Bollenstreek mijd je zoveel mogelijk als bollenwandelaar, en keer je in ieder geval de rug toe als fotograaf, zoals ik hier deed.  Op de B-wegen ten westen van de spoorbaan, daar moet je eigenlijk wezen voor bollen. Maar dat staat ook in alle Italiaanse en Japanse reisgidsen voor ons land; het is ook daar veel te druk.

Toch al tulpen, maar begin april zie en ruik je vooral hyacinten.

Aanwonenden aan de belangrijkste tulpenroutes kunnen nog een aardige cent bijverdienen met dit soort rommelige stalletjes waar je echte tulpen, stenen klompen en weet ik wat voor rotzooi kunt kopen. Men hoopt dan maar dat Engelsen, Duitsers, Italianen, etc., aanvoelen dat het geld in het blik moet.

 

Ook in de bloemenmaatschappij heb je apartjes.

De Hillegommer Beek ontsprong ooit in de duinen en mondde een paar kilometer verderop uit in het Haarlemmermeer. Althans zo vermoed ik, maar tegenwoordig is de oorsprong van het beekje niet meer terug te vinden op de kaart. Ten zuiden van het Hillegommer dorpshart verbreedt het zich tot een haventje.

Voor de wildwatervaarsport is de beek van weinig betekenis, maar in het landschap zorgt hij toch voor een aardige onderbreking van de geestgronden. De dame op de foto ken ik niet, noch de hond; ze diende onvrijwillig als voorgrond. Ik meld het maar even, anders krijg je daar weer verhalen over.


ja, als je 12.000 kilometer gereisd hebt om bollen te zien, dan heb je daardoor ook min of meer het recht, ze te vertrappen. Het wordt door de bollenboeren oogluikend toegestaan. Tenslotte zitten ze hier zwaar gesubsidieerd alleen nog om de toeristen bollenpracht te bieden voor hun centen. De bulk van de bollenteelt is allang verkast naar Breezand, Andijk en dat soort Noord-Hollandse oorden. Ik sta hier overigens even in Lisse, vlak over de gemeentegrens.

De oostkant van de gemeente, langs de Ringvaart van de Haarlemmermeer, is bestemd voor de nieuwbouw, die in Hillegom vooral opvalt door onopvallendheid en overal-hetzelfde. Alhoewel: er is een aardig park met uitzicht op die vierkanterige brug naar Beinsdorp, verkeersborden speciaal voor kinderfietsjes zie je niet overal, en Hillegom heeft ook een wijk gewijd aan de werkelijk grote schrijvers uit onze historie. Op de foto het woonerf Huygenswende. Maar er is ook een Catswende, op voorhand genoemd naar de wending die de politieke geschiedenis op zaterdag 21 april 2012 zou krijgen in het Catshuis.

Hier kwam ik ook voor naar Hillegom, deze tijdmachinefoto: een sprong van 80 jaar in het verleden.  In mijn stukje over die bollentram plaatste ik deze zwart-wit foto van de eerste dag van exploitatie ervan: 30 december 1932. Ik kon de exacte plek waar deze foto genomen is, niet vinden. Maar een Hillegommer met kennis van de dorpshistorie mailde me laatst dat dat was nabij het kruispunt Hoofdstraat / Meerlaan. Klaver Manufacturen is nu de Schoenenreus, Albert Heijn een bankgebouw. In de verte, in de bocht, was en is Hotel Flora. Met de naam van die bloemengodin eindigt dit stukje.  



FHM, 26 april 2012
Er geweest: zondag 1, zaterdag 14 en zondag 15 april 2012







106 JAN METTEN LIPPEN, ALLE DAGEN CARNAVAL IN BERGEN OP ZOOM



Portret van Jan II van Glymes door anonymus; overgenomen van
Wikipedia

Een stad herken je aan zijn iconen. Het Brabantse Bergen op Zoom valt dan ook met de beste wil van de wereld niet serieus te nemen, al is het een zeer plezierige wandelstad. De bekendste Bergenopzomer (nee, Bergenaar) uit de huidige tijd is ongetwijfeld Prins Nilles III; de bekendste uit de historie bon vivant Jan II van Glymes, alias Jan metten Lippen (1417-1494). Deze Heer van Bergen op Zoom had zijn bijnaam te danken aan het bezit van prutlippen à la Mick Jagger, maar vooral aan het feit dat hij er menige schone jonckvrouwe mee wist te kussen.

Daar bleef het niet bij. Volgens de overlevering konden 50 kinderen met recht ‘papa’ tegen hem zeggen. Serieuze historici van buiten de stad houden het voorzichtigjes op een stuk of 35, waarvan een ruime meerderheid buitenechtelijk.

Zo’n schare moest natuurlijk gehuisvest worden, dus liet hij een aardig optrekje bouwen dat thans bekend staat als het Markiezenhof, en zijn omgeving domineert als museum, bibliotheek en restaurant in één enorm gebouwencomplex.

Zelf heeft Jan metten Lippen er niet meer mogen wonen. Zijn oudste wettige zoon en opvolger Jan III betrok het  in 1511. De opvolger daar weer van, Anton van Glymes, werd in 1533 door keizer Karel V tot markies benoemd (of verheven, of geslagen, of hoe gaat zoiets?) waarmee de regio Bergen op Zoom een van de zeldzame markizaten werd in de Nederlanden.

Ik wilde op Goede Vrijdag een voorspelde regenmiddag doorbrengen in het Markiezenhof, maar de zon scheen zo uitbundig toen ik tegen het noenuur uit de Intercity stapte, dat ik er een wandelmiddag van heb gemaakt. Voor de verandering eens een fotowandeling op FHM’s. Klik op de duimnageltjes om de foto’s schermbreed op je scherm te krijgen.


Bergen op Zoom werd wel de Maagd genoemd, om haar onneembare vestingwerken. Maar ook alweer geen erg serieuze maagd; in 1747 liet zij zich op zekere nacht verschalken door het Franse leger. De vesting, rond 1700 aangelegd door de bekende vestingbouwer Menno van Coehoorn, bleek minder stevig dan een doorsnee-kuisheidsgordel. Het Ravelijn is nu plantsoen en picknickplaats, behalve op Goede Vrijdag: de groene deuren wilden niet wijken toen ik ertegen stond te douwen.

Natuurlijk is ook de naam Bergen op Zoom niet meer dan een goede grap. ‘Zoom’ verwijst naar de Brabantse Wal waaraan de stad is gelegen, en die op sommige plekken een duizelingwekkende 20 meter boven NAP uittorent. Er zijn straten in Bergen op Zoom die flauw glooien, als je goed kijkt. Maar om dan meteen maar van ‘bergen’  te spreken…

Geweldige straten voor fotografen, in deze stad, met hun eclatante witte gevels. Maar de Geweldigerstraat is niet geweldiger dan de rest, en feitelijk maar een heel gewone straat.

De 15e-eeuwse Sint-Gertrudiskerk valt niet over het hoofd te zien, aan een eveneens gigantisch marktplein. Met carnaval is het gevaarte uitgedost als carnavalsganger uit BOZ, sorry: Krabbegat.

De geschiedenisboeken van Bergen op Zoom gewagen van zoutwinning, aardewerk, gietijzeren straatkolken en nog zo het een en ander als middelen van bestaan. Maar het bestaan lijkt hier toch vooral om carnaval te draaien. Dat verloopt in deze stad anders dan elders onder de grote rivieren, met aparte mores, rituelen en figuren; niet alleen een Prins, maar ook een Nar, een Gròòtste Boer en een Steketee. Lees er werkelijk alles over op de Wikipedia, die ik toch tot voor kort als een serieuze encyclopedie beschouwde…

Dichter en essayist Anton van Duinkerken kreeg een plekje op dezelfde Markt. Een standbeeld voor een letterkundige in een stad als deze? Nou, dat komt zo: hij schreef in 1928 Verdediging van carnaval, dat door iedere Bergenaar met instemming is gelezen. Op de achtergrond Hotel De Draak uit de 14e eeuw, de oudste nog bestaande horecagelegenheid in Nederland. Voor het stadhuis de BOZ’se fans van ondergetekende, bijeengekomen na een tweet over mijn aankomst in de stad, en netjes opgedoft, zoals het hoort.

 Ook weer zoiets aparts: de Gevangenpoort, de enige stadspoort van Bergen op Zoom, staat midden in de stad. Ook daar is een goede reden voor. Eens telde de stad vier poorten. Aan het eind van de 15e eeuw werd de haven aan gene zijde van de Gevangenpoort omwald, en dus bij de stad getrokken. De poort heeft men laten staan, omdat hij tevens gevangenis was, en de overige poorten zijn ooit gesloopt, en zo is het gekomen. De haven doet nu in gedempte vorm dienst als parkeerterrein.


Overal stuit je op carnaval. Naast dit beeld in het Havenkwartier liggen jubileumtegels voor de tientallen carnavalsverenigingen en dweilorkesten die de stad rijk is. Die bestaan bijvoorbeeld 33, 44 of 99 jaar; alleen elfvouden worden gevierd.

Zijde moei? Nee, nog lang niet!

Toch nog een stijf uurtje doorgebracht in het Markiezenhof.  De vele zalen in het paleis zijn gewijd aan het interessantste onderwerp dat men kent in Bergen op Zoom: Bergen op Zoom. En de grootste zaal aan het interessantste aspect van de stad: carnaval.

Het lijdt geen twijfel: in BOZ is het 365 dagen per jaar carnaval. Behalve op één dag – dit jaar dus toch 365 dagen – en dat is nou net de dag dat ik hier ben, Goede Vrijdag. Winkel en kroeg gaan om 17:30 dicht, met excuusbrieven op de ramen, dat het moet van het gemeentebestuur. 

Een presentatie op de parterre van het Markiezenhof gaat over dé hoogtijdag in de geschiedenis van de stad: het bezoek van de keizer en de dauphin in 1540. Die werden natuurlijk getrakteerd op een groot feest met uitgebreid banket. Zes prominente Bergenaren die erbij waren, vertellen erover op een videopresentatie.

Ik krijg er gewoon honger van. Snel nog even naar het winkelhart om een broodje te halen, voordat de luiken voor de ruiten gaan. Goede Vrijdag, de beroerdste dag van het jaar voor de Bergenaar. Maar met de geruststellende gedachte dat de vastentijd voorbij is, en het volgende carnaval nog maar 44 weken weg. Met die zekerheid stap ik de trein in.


FHM
20 april 2012
Er geweest: 6 april 2012






105 HET WITTEJASSENSYNDROOM; 24-UURS BLOEDDRUKMETING

Afbeelding overgenomen van website Saltro Utrecht

 

Jammer dat we de laatste tijd niet zo gek veel meer horen van de schrijver en dichter Lévi Weemoedt. Zelden in de Nederlandse literatuur is het wittejassensyndroom zo raak verwoord als in zijn tragikomische roman De ziekte van  Lodesteijn (1986).

Lodesteijn, leraar aan een middelbare school, raakt burn-out, niet zozeer door vervelende leerlingen, als wel door dito collegae en superieuren. Hij lijdt onder meer aan ‘wegrakingen’ en komt daarmee terecht bij een niet erg begrijpende hartspecialist, die hem onderwerpt aan een 24-uurs hartonderzoek. Ze plakken de borst van de arme, al overspannen docent vol met elektroden, verbinden die met een draagbaar kastje en sturen hem zo de straat op, met het advies, de komende 24 uur precies hetzelfde te doen als wat hij normaal ook doet. En dat allemaal in detail op te schrijven in een logboek dat hem verstrekt is.

Alsof het mogelijk is, normaal te doen met zo’n kastje en zo’n logboek! Lodesteijn krijgt hartkloppingen, louter doordat hij weet dat zijn hartwerking geregistreerd wordt. Thuisgekomen uit het ziekenhuis draait hij compleet door. Hij begint te schreeuwen tegen het registratiekastje en rukt zichzelf de electroden van de borst. De volgende dag levert hij de apparatuur in losse onderdelen in bij het ziekenhuis. Dat komt hem te staan op een stevige reprimande van die nogal autoritaire hartspecialist.

Weemoedt benadrukte in interviews dat De ziekte van Lodesteijn gebaseerd was op eigen belevenissen. Ik heb die roman, die in Vlaardingen speelde, daar zelf een keer helemaal ‘nagelopen’, langs de school van Lodesteijn, het ziekenhuis waar zijn kwelgeest de hartspecialist zetelde en het RIAGG waar hij uiteindelijk natuurlijk belandde. Dat kan met realistische romans, ze nalopen, en ze gaan er des te meer door leven.

Ik dacht laatst weer aan dat boek toen ik zelf een 24-uurs bloeddrukmeting moest ondergaan. Bij mijn driemaandelijkse controle door de diabetesverpleegkundige was deze keer een te hoge bloeddruk vastgesteld; niet dramatisch hoog, maar wel té. Maar zoiets kon gemakkelijk komen door het ‘wittejassensyndroom’, zei de verpleegkundige: de bloeddruk wordt hoger, alleen maar doordat hij gemeten wordt door een witte jas. ‘Eens met een andere kleur proberen, dan?’, zei ik jolig, maar zo kwam ik er niet van af; er werd een afspraak gemaakt voor zo’n 24-uursmeting.

Op de afgesproken maandagmorgen kreeg ik een manchet om de rechterarm, die via een slangetje werd verbonden met een donkerblauw meetkastje in mijn linker broekzak. Via dat slangetje zou op het hele en halve uur (’s nachts alleen het hele uur) die manchet opgepompt worden, waarna een bloeddrukmeting gedaan werd waarvan het resultaat opgeslagen werd in dat kastje. Eén minuut vóór elke meting zou een korte waarschuwingsmeting plaatsvinden. Dan moest ik mijn arm rustig voor me op tafel leggen, anders zou de echte meting kunnen mislukken.

Net als Lodesteijn kreeg ook ik een logboek mee, waarin ik alle factoren moest registreren die invloed zouden kunnen uitoefenen op mijn bloeddruk. En ik kreeg het advies mee, maar niet te zeer te letten op de bijverschijnselen van die halfuurlijkse meting: een tintelend, dood gevoel in de arm en het vervaarlijk opzwellen van de aderen in mijn hand.

Nu heb ik dus een blauwekastjessyndroom in plaats van een wittejassensyndroom, dacht ik die middag menigmaal. Nee, doordraaien deed ik niet; ik ben tenslotte Lodesteijn niet. Maar zo’n bloeddrukmeter kun je niet gemakkelijk vergeten; ik slaagde er in ieder geval niet in. Ik zat, zoals gewoonlijk op maandag, thuis te werken voor mijn werk – gelukkig hoefde ik niet met dat ding naar kantoor. Maar ongewoon was, dat ik me elke minuut bewust was van het hebben van een bloeddruk, een bezit waar een mens normaliter geeneens bij stilstaat.

Ook lette ik veel meer dan anders op het verstrijken van de tijd. Voortdurend keek ik op de klok van mijn PC of het al één minuut vóór was of één voor half, en die waarschuwingsmeting het moment zou aankondigen dat ik mijn arm slap moest neerleggen.

Na het werk ging ik als elke maandagmiddag-laat op pad voor een stevige wandeling. Ook geen sinecure met zo’n kastje. Elk halfuur moest ik na die waarschuwingsmeting snel een bankje opzoeken en daar gaan zitten met de arm slap op de knieën, Rodins Penseur nabootsend in houding. Als er nu maar niemand tegen me gaat zitten ouwehoeren, dacht ik, want praten mocht ook niet tijdens een bloeddrukmeting. Ook praten oefent invloed uit op het resultaat; het luistert allemaal nogal nauw.

Die nacht sliep ik, zodat ik geen last had van welk syndroom dan ook. Behalve wanneer ik, telkens op het hele uur, wakkerschrok van weer een meetmoment, en daardoor meteen de aandacht weer op die bloeddruk gevestigd werd.

Pas de volgende ochtend wende ik een beetje aan dat meetkastje. Maar toen naderde het tijdstip al waarop ik het weer moest inleveren.

Bij het uitlezen van de resultaten bleek dat ik over de hele linie tijdens het verstreken etmaal een te hoge bloeddruk had gehad; niet extreem hoog, maar wel té. ‘Een normale stressbloeddruk’, zoiets zei die hartspecialist tegen Lodesteijn. En nou weet ik nog steeds niet of dat komt door de stress van dat kastje of die van mijn leven.

Weet je, ik zou het niemand toewensen, laat staat mezelf. Maar er is wel iets te zeggen voor het breken van een been. Dan heb je tenminste iets duidelijks.

FHM
14 april 2012





104. ELBURG IN SCHIEDAM: HIGHLIGHTS VAN MODERNE KUNST

Jan Elburg (1919-1992) was als dichter Vijftiger, behoorde als beeldend kunstenaar tot de Cobra-beweging en had als levensovertuiging het marxisme. Dat zijn voor mij drie goede redenen om niet de tentoonstelling over hem in het Stedelijk Museum Schiedam te bezoeken. Dat ik er toch rondliep, is te danken aan een interview met zijn biograaf in ‘Boeken’ van Wim Brands dat ik een week of zes geleden zag (hier nog terug te kijken). 
  
Elburgs biografie is wellicht boeiender dan zijn werken. Een kolkend vat vol tegenstellingen; naast marxist was hij een enthousiast verzamelaar van pistolen; naast schepper van ondoorgrondelijke Vijftiger-poëzie ook bedenker van reclameslogans als ‘Het pientere pookje’ voor de automatische schakelende DAF en ‘Echte boter’ voor boter waar je echt een hartvervetting van krijgt. Daarmee speelde hij het kapitalisme van auto- en zuivelproducenten lelijk in de kaart. 

Thuis, gezeten achter mijn beeldscherm, kan ik me van zijn beeldende kunst alleen herinneren dat die me sterk deed denken aan die van Karel Appel (wat ik niet echt een aanbeveling vind). Zijn gedichten – die in Schiedam te lezen hingen, want ook poëzie is een vorm van beeldende kunst – herinnerden me aan de Vijftiger-bundel Atonaal, waar ik in mijn studietijd niet doorheen kwam. Joost mag weten hoe ik me nog uit dat tentamen heb gered.

Nu moet gezegd worden dat het Stedelijk Museum Schiedam een fraai museum is, gevestigd in een 18e-eeuws gasthuis; zo’n eerbiedwaardig, oud gebouw waar de vloeren niet helemaal horizontaal lopen. Moderne kunst heeft verder een ontegenzeggelijk voordeel boven klassieke: het zegt me doorgaans zo weinig dat ik er geen aanval van het Stendhal-syndroom van krijg, zoals me laatst overkwam in de Hermitage. Des te meer indruk maken de paar dingen die me wél iets zeggen.

Ik maak graag top-3-lijstjes van kunstwerken die ik zie in een museum. De tentoonstelling ‘Volkskrant Beeldende Kunstprijs 2012’ was daarom gefundenes Fressen voor me. Vijf jonge Nederlandse kunstenaars mochten in dat Schiedamse museum een expositie inrichten. Het publiek kan t/m 17 juni 2012 via een stemformulier zijn favoriet aanwijzen. 


Ik stemde, zonder ook maar een seconde te twijfelen, op Sarah van Sonsbeeck. Haar kunst vormt een protest tegen het alomtegenwoordige lawaai in deze maatschappij. Zij schildert ‘Acoustic paintings’ op geluiddempend materiaal. Het opmerkelijkste kunstwerk op de tentoonstelling is een brief aan haar lawaaiige bovenburen. Die namen met hun herrie 80% van haar appartement in beslag, en werden uitgenodigd, ook 80% van haar huur te voldoen – een verzoek, dat onbeantwoord bleef. 

Van Sonsbeecks ‘One Cubic Meter of Silence’, een glazen kubus met een ribbe van 1 meter, werd in Almere vernield met een baksteen. Nu heeft ze het beschadigde object dan maar tentoongesteld, met baksteen en al, onder de titel ‘One Cubic Meter of Broken Silence’. Zwarte humor kan haar niet ontzegd worden, en dat zal mijn keuze zeker beïnvloed hebben.

Wat me ook beviel in dat museum in Schiedam: de tentoonstelling 'The present. The Elimination of Possibilities' van de video-kunstenaars Sylvie Zijlmans en Hewald Jongenelis. Onder andere zie je, op zes schermen, een vader en een zoontje, twee opvallend knappe jongens, beide gekleed in vreemd oversize’de, doch heel stijlvolle winterjassen.  Ze wandelen in die zes filmpjes rond in het soort (on)aantrekkelijke stadsrandlandschappen waar ik zelf ook zo graag vertoef. In serene rust stapelen ze allerlei voorwerpen op elkaar, waaronder die jassen en allerlei kledingstukken die daar nog onder blijken te zitten. Op scherm zes glijden ze met een Segway, zo’n gemotoriseerde step, majestueus door een park of bos.

Er wel of niet bij hoort een Pythoneske scene op een ander scherm. Een man duwt met zichtbare inspanning een auto voort over een bospad onderaan de dijk van een snelweg (dat pad bij die plas in Zoetermeer waar ik in november liep??). Regelmatig klapt er een portier open en gooit een onzichtbare hand rotzooi naar buiten: een leeg bierblik, een petfles, een hand vol peuken. Die troep blijft als tegendraads stilleven liggen als de auto om de bocht is verdwenen.

Tot slot van mijn persoonlijke top-3, toch een gedicht van Elburg. Hij schreef het toen hij al lang een vergeten Vijftiger was, en Vijftig al lang een vergeten stroming. Het gedicht is volop Vijftig in zijn vitaliteit, zintuiglijkheid en angry-young-man-achtige woede (kenmerken die ik op dat tentamen wel opgedreund zal hebben), maar nu eens kraakhelder en vooral helemaal ráák.


GELOVIG SOMS

Prijs de dag voor het avond is
voor je gouden verloofde het uitmaakt
voor het donkere deksel het donker maakt

prijs de dag en vertel voor het avond is
hoe het was wat er was dat het goed was
vertel het nog half gelovige oren

prijs de dag prijs de rotzooi
van ronkend blik het lawaai en de schrik
prijs de wind om de lekkende vuilniszak
prijs het licht op de stront de lonk van de lelijke
vrouw en de lik van de hond zonder haar prijs
de lucht van heet asfalt van zweet van patat

prijs een godganselijk godvergeten
goed lullig niet te vervangen leven
voor je leuterend strompelend uitgejoeld afgaat

prijs het
terwijl de nacht nadert
de duim nadrukkelijk je strot nadert

FHM
8 april 2012 (Eerste Paasdag)
Er geweest: donderdag 29 maart 2012

PS: Ik stemde deze keer op de winnares. Sarah van Sonsbeeck won de Publieksprijs.
Aangevuld op  7 juli 2012.

Gedicht overgenomen van Meander Klassiekers, http://klassiekegedichten.net/archief/klas060.html,
portret van Jan Elburg van boekomslag
Zelf sprekend Jan Elburg, overgenomen van Literatuurplein,
foto vernielde kubus overgenomen van website
Sarah van Sonsbeeck,
vader en zoon overgenomen van website
Zijlmans en Jongenelis.


© Frans Mensonides, Leiden, 2012


<< naar thuispagina Frans Mensonides