De digitale reiziger wandelt Brikkiaans (10)
Geborneerd


Station Borne


Dit is deel 10 in een twaalfprovinciëntocht aan de hand van de gids 52 oninteressante dorpswandelingen van de hand van de volprezen autotoeriste Ellie Brik. De reis gaat deze keer naar Overijssel, naar Twente, om preciezer te zijn, naar Borne, om helemaal precies te zijn.

Borne is zo´n plaats die je elk jaar in de dienstregelingtabellen van het vigerende spoorboekje ziet staan zonder dat die vermelding veel aandrang wekt om erheen te reizen. En dat is nu precies wat ik op deze zaterdag toch ga doen. Eerst echter een tussenstop in Utrecht, waar ik nog een paar dingen moet naslaan in de Letterenbibliotheek, alvorens die om halfeen zijn poorten sluit.

De Letterenbibliotheek (en ik ga er lang over uitweiden, omdat ik op voorhand geen hoge verwachtingen koester van Borne), de Letterenbibliotheek dus, is gevestigd aan de Drift, in het hartje van Academisch Utrecht, en was exact 200 jaar geleden het paleis van onze toenmalige koning Lodewijk Napoleon, die hier door zijn broer, Napoleon-zonder-meer, op de troon was gezet.

Een wispelturig man, Lodewijk Napoleon. Hij leed aan reumatische pijnen, zag een langdurig verblijf in het nabij de kille kust gelegen Den Haag niet zitten, en liet in Utrecht dit paleisje optrekken uit een aantal reeds bestaande panden. Maar een paar maanden na de house warming party trok hij al weer weg; hij heeft overal en nergens gewoond gedurende de vier jaar dat hij koning van Nederland mocht zijn.

Lodewijk was niet meer dan een zetbaas van zijn machtigere broer, maar toch verwierf hij een zekere populariteit onder een volk dat al zeven tot acht generaties door de geschiedenis was gegaan zonder koning. Het kwam mede door zijn charmante, zelfgemaakte Nederlands. ‘Iek ben konijn van ‘Ollande’, zo schijnt hij zich vaak voorgesteld te hebben. ‘Koning’ wordt natuurlijk ook ‘koNAHNG’ als je het op zijn Frans uitspreekt.

In Leiden kan hij tot de dag van heden niet stuk. Na de kruitramp op 12 januari 1807 begaf hij zich onmiddellijk naar die stad om de reddingswerkzaamheden te coördineren. En voor de huisvesting van anderen was hij even genereus als voor die van zichzelf: hij deed een vorstelijke donatie in een door hem gesticht rampenfonds en bood dakloos geworden Leidenaars onderdak aan op Paleis ten Bosch. Tot de dag van heden wordt er met respect over de vorst gesproken. Ik zag er laatst een indrukwekkende tentoonstelling over in de Leidse Lakenhal.

Maar zijn broer vond, dat hij veel te popie deed in Holland. Hij riep hem terug naar Parijs en lijfde Nederland eenvoudigweg in bij het Franse rijk. Maar ook dat duurde niet lang.

Thans is Lodewijks Utrechtse woning een paleis van de wetenschap. Het gebouw wordt momenteel verbouwd tot iets nog mooiers. Een lelijke aanbouw op de binnenplaats is onlangs gesloopt, zodat het paleis weer een paleis lijkt, als je de koer oversteekt. Maar er komen wel weer allerlei nieuwe dingen.

Ik hoop, dat ze het gebouw niet verpesten. Er heerst nu een sfeer van beginnende bouwvalligheid, die me altijd bijzonder geïnspireerd heeft. De deurscharnieren krijsen doordringend, alsof ze sedert Lodewijk Napoleon niet meer gesmeerd zijn. Het gebouw is als een labyrint der menselijke kennis; je moet hier echt kind aan huis zijn om alle afdelingen blindelings te kunnen vinden. De hoge verdiepingen van de keizerlijke broer zijn ooit doormidden gesneden. Via gietijzeren trappetjes met volop afstortingsgevaar betreed je tussenetages die ook weer vol boeken staan gepropt. Altijd is de helft van de kopieerapparaten defect. Het wordt lijdzaam verdragen; het past op een of andere manier bij de entourage. En overal snuif je het aroma op van halfbedorven papier en belegen kennis.

Kennis, die je kunt opfrissen. Dat is precies waarmee ik bezig ben. Ik zit hier nu echt in de eindfase. Ik ben sinds afgelopen december bezig met mijn eindwerkstuk, dat zal bestaan uit een website over de Zedeprinten van Constantijn Huygens. Dat klinkt ontzettend saai, alsof het Zedepreken waren, maar is ontzettend leuk. Het zijn karakterschetsen over beoefenaren van beroepen: hoge beroepen, zoals de koning, de ambassadeur en de dominee; lage, zoals de soldaat, de matroos en de boer; rare, zoals de bedelaar, de beul en de alchemist.

Ik vertel er niet veel over, want zeer binnenkort verschijnt de site-in-aanbouw op mijn thuispagina en kan iedereen hem met eigen ogen zien. Huygens schreef een heel humoristisch werk, maar het zat ook vol moraal: het is een soort beroepsethiek. Een mens, wie hij ook is, en wat hij ook doet voor zijn brood, moet zich inzetten voor zijn klanten, zijn omgeving, zijn vaderland, God. Hij mag het allemaal niet alleen doen voor de poen en de eer. En dat, al dat pedante gesnap van die Huygens, dat is nog het meest humoristisch van alles, want de auteur was pas 26 toen hij de ganzenveer in de inktpot doopte, had zelf nog nooit een vaste baan gehad en was zelfs werkloos toen hij de Zedeprinten schreef.

Typisch een leeftijdsverschijnsel. Ik had het ook toen ik zo oud was; de blasé-heid van een man die net komt kijken maar toch alles al gezien heeft, en alles beter weet. Ik las en dacht over grote filosofen, en soms ook over kleine. Met allen was ik het oneens. Achteraf ben ik blij dat Internet toen nog niet bestond en ik mijn naar de lamp riekende waanwijsheden toen niet in de openbaarheid heb kunnen brengen. Dan hadden ze me nu nog tegemoet gegrijnsd, in de cache van Google.

Het is rustig vanmorgen in de bibliotheek, zoals je verwacht op zaterdag. Ik mis die grijzende man, die andere grijzende man, die bebrilde, wat gezette man van een jaar of 55, die altijd aan een bepaalde tafel zit te lezen. Hij studeert niet, hij leest, nu eens een plaatwerk over kunstgeschiedenis, dan weer een boek vol letters over literatuur. Studeren en lezen zijn twee heel verschillende dingen. Studeren betekent: aantekeningen maken, terugbladeren, andere boeken erbij pakken die ook weer een licht werpen op de kwestie in kwestie. Maar deze man slaat met regelmaat de bladzijden om, met een lijf waarin spanning opgetast lijkt; met een lichtelijk getergde uitdrukking op het gelaat, alsof hij continu beseft dat hij te kort zal leven om alles te lezen.

Ik weet niet wat hem drijft; is hij een overjarige student zoals ik, of een alumnus van deze universiteit, die maar geen afscheid kan nemen van zijn studiejaren, of iemand die hier zomaar binnenloopt? Officieel moet je student of medewerker van de universiteit zijn om je in deze tempel te mogen vertonen, maar zolang je je niet ernstig misdraagt, vraagt niemand naar je geloofsbrieven en kun je je vrijelijk laven aan de in de schappen opgetaste kennis.

Elke bibliotheek heeft wel zijn bibliotheek-kobold, zijn bibliotheekspook en zijn bibliotheekfossiel. Ik moet oppassen, niet te worden als hen; het is een goed ding dat er eens een einde komt aan die studie.



Ik heb trouwens gestudeerd aan een van de beste universiteiten ter wereld; De Universiteit Utrecht staat in de mondiale top-40, als hekkensluiter weliswaar, maar toch, van al die duizenden universiteiten. De Universiteit Utrecht is zo ongeveer de beste van het Europese continent, maar moet een aantal Britse colleges voor laten gaan. Ik denk dat die extra punten krijgen voor overwinningen in die helse studentenquiz, University challenge, anders zou ik het ook niet kunnen verklaren.

Ik kopieer op het enige kopieerapparaat dat vanmorgen wil kopiëren; leesvoer voor onderweg naar Borne. En ik zeg tegen een medestudente die ik tegenkom, dat er in Nederland nog eens een opstand zal uitbreken, door al die incapabele ambtenaren, rechters en politici, door de vaklieden die we niet meer hebben, door het dienstbetoon waarnaar je met een kaarsje kunt zoeken en door mensen die je de hele dag van alles aan willen smeren. ‘Dit moet toch een keer helemaal spaaklopen? Hoe lang pikt het volk dit nog? Dit loopt nog af zoals in 1672’.

Ik hoor het mezelf zeggen; nog precies dezelfde betweter die ik was toen ik half zo oud was. Hoe kwam ik daar nou op? Ik begon er niet over. Zij sprak over die elektriciteitsstoring bij haar thuis. ´Vroeger stuurden ze dan een elektricien die het repareerde; tegenwoordig een gladakker in een pak, die je allerlei producten en contracten aansmeert.´

Voor ik vertrek naar Borne, kijk ik eerst in de computerzaal nog even op de buienradar. Het ziet er goed uit. De laatste wolkenplukken trekken over Twente weg naar Duitsland. Er komen nieuwe aan over de Noordzee, maar die zullen mijn trein nooit inhalen. Het is anders een knap gure, donkere dag vandaag; geen gunstig fotoweer.

Het paleisje is toch al slecht fotografeerbaar, momenteel; er zijn hekwerken en kuilen vol plassen. Maar daar, in dat zaaltje achter die bloeiende bloesems, had ik ooit mijn eerste college. Het was in 1998; het is lang geleden en toch zijn die jaren omgevlogen. Misschien was het de tijd van mijn leven, maar het is te vroeg om dat nu al te zeggen.



Borne dan. Borne was eens een werkdorp, maar thans een slaapdorp. Het telt 20.000 inwoners en vormt een agglomeratie met Hengelo. In 1206 is het voor het eerst in de kronieken vermeld. Doordat ik zo lang geteut heb met die reeks Brikkiaanse wandelingen, heb ik het achtste eeuwfeest vorig jaar gemist; ook dat is mijn eigen schuld.

Textiel was de niche van Borne toen er nog gewerkt werd. Het werd vervaardigd in fabrieken maar ook door thuiswevers.

Ik heb gisterenavond nog een beetje zitten zappen en browsen in de geschiedenis van Borne, en kreeg de indruk dat het dorp zo ongeveer al die 801 jaar onder de knoet heeft gezeten. Eeuwenlang hadden bewoners van de havezate Weleveld hier alles in de melk te brokken.

En Borne zat nog onder de Spanjaarden toen de rest van het land daar al eeuwenlang van gezuiverd was. In de 19e, en in een flink stuk van de 20 ste eeuw zwaaide namelijk de Joodse fabrikantenfamilie Spanjaard hier de scepter. Zij waren net zo gul als Lodewijk Napoleon als het om openbare voorzieningen ging: zo was Borne in 1894 het eerste dorp van Nederland met een eigen elektriciteitscentrale. Verder kon Borne dank zij de Spanjaards bogen op een harmonie, een badhuis waar men het vuil van hun fabrieken van zich kon afschrobben en zelfs een Spanjaardswijk met arbeiderswoninkjes.

Maar minder gul waren de fabrikanten met inspraak voor vakbonden en met loonsverhoging. Ook kritische arbeiders werden door hen niet gewaardeerd. Wellicht mede daardoor hebben de Spanjaards het nog tot 1973 uitgezongen met hun fabrieken, waarin onder meer Teddy-luiers en Cinderella-hoeslakens vervaardigd werden. Ook dit verhaal heeft een moraal: generositeit is meestal gebaseerd op schraperigheid.

Het hoogtepunt van de dynastie werd bereikt onder Jacob Spanjaard (1873-1934), alias: ´De God van Borne´. Niets in de gemeente kon geschieden zonder zijn fiat; zijn schoorstenen staken als vermanende vingers boven de daken uit.

Duizenden Bornenaren waren werkzaam in de textiel. Je had ook thuiswerkers die hun werk inleverden bij fabrikeurs, zoals dat heette, groothandelaren, die het spul doorverkochten. Niet voor niets staan er drie nijvere bijen in het gemeentewapen van Borne. Maar het is allemaal voorbij, de periode van heren en knechten, van bazen en arbeiders, zeer definitief voorbij, als je kijkt naar het zeteltal van de SP in de gemeenteraad, dat exact 0 bedraagt.

Borne is nog een hele ruk met de trein; 100 minuten vanaf Utrecht. Het dorp ziet vier keer per uur een IC passeren en even zo vaak een dieseltreintje stoppen. Standsverschil in stations; De Twentse stoptreinstations Almelo De Riet, Borne en Enschede Drienerlo zijn alleen per diesel bereikbaar; halfuursdienst Zwolle – Enschede.

Almelo is een knooppunt. Alles vertrekt hier rond kwart voor en kwart over, behalve het onbetekende boemeltje naar Mariënberg. Ik stap over op een hele lange buffel. Hij is helemaal leeg, althans het achterste stel, en ik maak van die zeldzame gelegenheid gebruik voor een interieurfoto. Als we stoppen in Almelo De Riet begint net een heel fijne miezerregen, met te kleine druppeltjes om door de buienradar gedetecteerd te kunnen worden. Daarop kun je dus ook al niet vertrouwen.

Open landschap onder dichte lucht. Plukjes bomen, plukjes boerderijen, plukjes schapen, met overal hoogspanningsmasten die de lijnen uitzetten voor het oog (geen idee wat ik bedoeld heb; dat reisje is alweer 11 dagen geleden als ik de notities uitwerk).

Weinige minuten later stap ik uit in Borne. Het dorp heeft een zeer elementair station met een smal eilandperronnetje en een stationsgebouw waarvoor de architect van NS alles uit de kast heeft getrokken – in ieder geval een tekening van station Beilen, want die heeft een vrijwel identiek exemplaar.


 

Roesinks klompenfabriek

 

Regenboogoog en fabriekssymbolen


Ik neem de buffel in de andere richting op de korrel. Zo intensief ben ik bezig met het goed op de plaat krijgen van die trein, dat ik thuis pas die buitenmodel wals zie, als ik de foto’s ontwikkeld heb. Evenals in Gaanderen en Twello gebeurt er in Borne van alles in de stationsomgeving. Het is nu al een architectonisch ratjetoe, met binnen een straal van 300 meter van het station: Jugendstilpaleisjes waar vast textielbaronnen gewoond hebben; moderne residences; vooroorlogse rijtjeshuizen; een pompeus, modieus gevaarte, genaamd de Obelisk, met namaak-Griekse tempelelementen; twee-onder-een-kapwoningen met fabrieksmozaïekjes boven de garage; kleine losstaande huisjes waar vast textielarbeiders gewoond hebben; naoorlogse rijtjeshuizen; Roesinks klompenfabriek uit 1867 (thans woonhuis); Cafe Bar De Klos; laat-19e-eeuwse winkelpanden en een irisplastiek boven een kunstenaarsatelier dat evengoed een rouwcentrum had kunnen zijn.

Ik ben de door Brik uitgezette wandelroute al snel kwijt. Dat komt doordat die zich op sommige punten in meerdere takken vertakt, die later niet meer bij elkaar komen. Het komt ook doordat Borne drie hoge kerkspitsen telt die sprekend op elkaar lijken; een verwarrend dorp. Het heeft, naast die kerken, nog twee opmerkelijke religieuze gebouwen. Je hebt de klopjeskamers (linksboven in het mozaiek) waar 200 jaar geleden nonnetjes woonden in een wel zeer bescheiden aanbouw. En je hebt de Mariakapel (rechtsonder) die een halve eeuw oud is, maar ouder lijkt, en dat klopt ook; hij is opgebouwd uit oudere materialen (ingestorte textielimperia)?



Dat paaltje op dat pleintje intrigeert me; er staat een soort politiezwaailicht op dat momenteel buiten werking is, en er staat niet bij waarvoor het dient. Een heel aardig dorp; een kalm dorp ook; men heeft al een voorschot genomen op de zondagsrust. Maar het weer werkt niet echt mee en de gedachte: zit je daar nou uren voor in de trein, dringt zich aan me op, zoals zo vaak tijdens wandelingen met Brik.

De aanbevolen lunchgelegenheid, de Dorset Mansion, is ook weer helemaal niks, zoals gebruikelijk. Het is het meest luxueuze restaurant van Borne, en natuurlijk, uiteraard, vanzelfsprekend gevestigd in een huis waar een lid van de Spanjaard-clan gewoond heeft. Het gaat pas open om 18:00 uur, en dan alleen nog van woensdag tot/met zondag; geen mensen die van lange werkweken houden. Maar op tijdige afspraak (24 uur van te voren) is men ook tussen 12 en 2 bereid, het vuur onder de kookpotten te ontsteken.

Als dit een schelmenroman was, en ik wat meer lef had, en niet zo’n geborneerde oen was, dan had ik gisteren gereserveerd, was ik doodleuk om 13:55 binnengewandeld, waar de obers, de kelners, de serveersters, de stewards, de gerant en de sommeljéé al uren in de houding hadden gestaan, en had ik doodleuk alleen een broodje bal met mayo besteld en dat onder al die tientallen ogen verorberd. De kak!

In plaats daarvan loop ik Lunch & Dinner binnen, een zaak ergens op een plein, meen ik me te herinneren (ik moest die aantekeningen niet zo lang laten liggen). Intuïtief heb ik een tent gekozen voor leeftijdgenoten. Mensen die van duidelijkheid en zekerheid houden: op de broodjeskaart staat: ´Alle prijzen zijn gebaseerd op een witte, zachte bol.’ De bediening vindt nog net niet door kleuters plaats, veertien- à vijftienjarigen die opvallend vriendelijk zijn; ik ben ver van huis.

Ik kalk wat aantekeningen op een servetje. Ik, redelijk gesjeesd in het leven, moest tot een overtuigender visie op het beroepsleven kunnen komen dan Huygens, die nog aan het begin stond van een indrukwekkende loopbaan. Volgens mijn langdurige observaties zijn er vier basistypen werkers.

 

Ik vouw het servetje op en steek het in mijn tas. Dit eens een keertje uitwerken; in de stijl van Huygens, natuurlijk.

Aan het tafeltje bij de muur zit een volkomen foute kerel autoritaire gebaren te maken naar de serveerstertjes. Hij heeft een snor van twee decimeter lengte, een knalpurperen das, een batterij onderkinnen en een vijftien jaar jongere Ander die hij zich blijkbaar kan permitteren. Verliefderig fluistert hij haar iets in de oorschelp. Ze drinken wijn uit een glas ter grootte van een koeientrog. En wat dan nog? Waarom moet IK daarover schrijven?

Ik ga. Ik weet achteraf niet eens meer wat ik gegeten heb op mijn witte, zachte bol.

Buiten plenst het nu echt van de lucht. Ik besluit het Bussemakershuis te bezoeken, hoewel ik er niet veel zin in heb. Dat is ook weer eigendom geweest van zo´n grootindustrieel, en thans museum.

Ik betreed het pand. Er is een feestje aan de gang, een soort receptie, en wordt gedronken en geklonken door mensen in deftig tenue. Waar ben ik nu in verzeild? Waar heb ik me nu in binnengedrongen? Had ik ook hier moeten reserveren?

Ik denk dat wel iemand op me af zal komen om me eruit te jagen of me een kaartje te verkopen, maar dat gebeurt niet. Ik spreek nu maar een van de feestvierders aan. ‘Is dit een prive-gebeuren?’ Ja, dat is het. ‘ Moet ik dan maken dat ik wegkom?’ Nou, dat nou weer niet; ‘we jagen hier niemand weg’.

Mijn status hier is me te vaag en te onduidelijk; een asielzoeker in cultuurland. En ik kom toch al uit Holland… Ik maak een einde aan het kortste museumbezoek in mijn bestaan, en vertrek. Ik link het museum hier niet.

Op naar het station! Het verhaal over dit dorp valt wat kort uit. Ik had al zo’n gevoel dat me zoiets zou overkomen in Borne. Daarom ben ik in het begin van dit stukje alvast maar wat breedsprakig geweest.

Frans Mensonides
30 maart 2007
Er geweest: 17 maart 2007

© Frans Mensonides, Leiden, 2007


In deze reeks zijn verschenen, ofwel zullen nog verschijnen:

Akersloot / De Woude - Beetsterzwaag - Beesd - Borne - DieverEmmeloord - HeegOisterwijk - Oud-BeijerlandRetranchementSlochteren - Spakenburg / BunschotenSteyl / Baarlo.

<< naar thuispagina Frans Mensonides