De digitale reiziger doet desolate dorpen (3)
Hypericum perforatum; Steyl en Baarlo



Het is misschien een beetje in het vergeetboek geraakt, maar we zijn sedert april bezig aan een tocht door de twaalf provinciën, aan de hand van Ellie Brik´s 52 mooie dorpen. Wandelen, lunchen en winkelen. Vandaag, donderdag 29 juni 2006, pakken we de Brik-toer weer op, nog steeds op zoek naar het meest deprimerende dorp van Nederland.

Oud-Beijerland had de volgende pleisterplaats moeten zijn in onze serie lunchwandelingen, maar ik bedacht met schrik dat dit Zuid-Hollandse dorp midden in het OV-chipkaartgebied ligt. Over die inventie heb ik voldoende geschreven, en ben ik tot duidelijke eindconclusies gekomen; zie dit recente artikel. Voorlopig kan ik geen chipkaartlezer meer zien; ik schuif Oud-Beijerland helemaal naar achteren, als we ergens in december aflevering twaalf beleven. Daarom vandaag naar Limburg, waar Brik maar liefst twee dorpen aan de orde stelt in één artikeltje: Steyl en Baarlo, aan weerszijden van de Maas.

Hoe smal Nederland feitelijk is, merk je pas goed tijdens een treinreisje van Den Haag naar Venlo. Niet veel meer dan 2,5 uur doe je erover; dat is: inclusief een dikke 20 minuten vertraging omdat de trein kilometer na kilometer achter een goederentrein zit; al die uren achter dezelfde, vermoedelijk. We boemelen continu 80 à 100 kilometer per uur; hemeltergend traag en vervelend.

2 uur 11 staat ervoor in de dienstregeling. Je zou op een avond, na de avondboterham, heen en weer kunnen reizen naar Venlo. Mijn trouwe lezers de Van Haegwijcks hebben dat laatst daadwerkelijk gedaan, daartoe in staat gesteld door een Kruidvat-avondkaartje. Ze hielden, aldus hun enthousiast reisverslag, één uur in Venlo over; ruim voldoende voor de met groene bordjes gemarkeerde stadsrondwandeling en een ijsje. Avondmensen, die Haegwijckjes; zien er niet tegenop om ver na middernacht thuis te komen. Ik mocht best wel mee, maar trek toch liever een hele dag uit voor mijn ritje naar Limboland.

Evenals ik zijn zij het stationsgebouw Horst-Sevenum gepasseerd. Daar woont, of woonde, een (over)actief ROVER-lid. Wat een lol, wonen op een station waar je twee keer per uur een boemel ziet stoppen, en waar twee keer per uur de kopjes in de kast staan te rammelen omdat de IC passeert. Maar hij heeft het huis er speciaal voor gekocht.

In Venlo heb ik volgens dienstregeling een ruime aansluiting van 59 minuten op de buffel naar Roermond. Van die minuten zijn er nu nog een stuk of 37 over. Ik doe een stukje van de stadswandeling. Daar heb je het Limburgs Museum al, een van de leukste van dit land. Ik was er in 2004, en schreef erover naar een andere trouwe fan:

De historoscoop moet ik beslist zien; de website van het museum had me dat al duidelijk gemaakt, en de juffrouw achter de kassa beveelt het me ook aan; “de volgende voorstelling begint straks om halfdrie, als u nu meteen…”

Die historoscoop is zo’n soort theater als het Omniversum in Den Haag, maar dan veel kleiner. Epileptici, hartpatiënten en kleine kinderen wordt een bezoek dringend afgeraden, in verband met de shock- en geluidseffecten. Ik behoor tot geen dier groepen, maar wel tot die der notoire angsthazen, iemand die direct bang wordt, als iemand zegt dat dat nodig is. Een blond, bevlecht prinsesje van een jaar of zeven vertoont vergelijkbare aarzelingen: ‘eng, durref niet’. ‘Onzin’, zegt een kordate oma, ‘wij zijn bij je, ga maar bij opa op schoot zitten als je bang bent’. Ruwe handen duwen het meisje de historoscoop binnen. Ik ga nu toch ook maar, uit solidariteit.

De rivier Maas, gepersonifieerd door een beeldschone dame, vertelt het verhaal van Limburg, dat nooit van de Limburgers is geweest. Romeinen, Pruisen, Oostenrijkers, Fransen, Hollanders; van alles heeft hier rondgebanjerd – met veel krijgsgewoel, herrie en bliksemflitsen, als we de ontwerpers van de hysterie-scoop mogen geloven. En wat erger is: ze hebben haar, de Maas, ook nog gekanaliseerd. Ook in de 20ste eeuw was het hommeles: Hollanders stichtten hier mijnen; een Hollander (Den Uyl) sloot ze ook weer, toen ze er net aan gewend waren. Maar de mijnen werden nooit de hunne.

De voorstelling eindigt in een laatste geluidsuitbarsting. Het meisje met de vlechtjes kijkt wat teleurgesteld; ze had stiekem gehoopt dat het enger zou zijn, denk ik.

Ook in de rest van het museum wordt een kritische toon aangeslagen. Limburgers zelf vertellen via video het verhaal; weinig pijlpunten en Romeins aardewerk, hier. Een 17e eeuwse “heks” keert terug naar de plek waar zij verbrand is; ze is er nog verontwaardigd over. Een bokkenrijder legt uit, dat zij niet echt door de lucht konden vliegen, en zich alleen maar met diefstal en roof bezighielden omdat zij geen eten hadden voor hun kinderen. Een aanzienlijke 6e-eeuwse dame moppert nog wat na over de komst van het christendom dat Limburg sedertdien in een ijzeren greep heeft: ‘we hadden het toch goed’, en dan komen er idioten die hun vijanden aanbidden. Een 1e-eeuwse Limbo wordt door zijn volk scheef aangekeken omdat hij heult met de Romeinen, officier in hun leger is geweest, en een toga draagt. In zijn jeugd had hij diezelfde Romeinen bevochten onder de Gallische vrijheidsstrijder Ambiorix; windvanen had je ook in de 1e eeuw al.

Er deugt niets in Limboland, zoveel is wel zeker; er heeft ook niets gedeugd, en er zal nooit iets deugen, ook. In dit museum is een van mijn geestverwanten bezig geweest; het bevalt me hier uitstekend en ik blijf er langer hangen dan ik van plan was. Een waardig opvolger van het Goltziusmuseum, die rare spullentent, die met de komst van dit Limburgs Museum is opgeheven. Tegen sluitingstijd heb ik nog niet eens alles gezien.

Einde citaat. De Limburgse buutreedners herinner ik me twee jaar later ook nog. Vandaag is het warm, en staat mijn hoofd naar hysterie noch historie. De laatste resten van de voetbalhysterie hangen hier en daar nog aan de gevels van de Venlose kroegen. In een winkelstraatje wordt de zegen van Antonius afgesmeekt over het Nederlands voetbalelftal. Zo’n bede komt een beetje middeleeuws op me over; een heilige zal toch wel iets beters te doen hebben op deze verdorven wereld dan zich met de uitslag van voetbalwedstrijden te bemoeien. Het is bovendien mosterd na de wedstrijd: Nederland ligt er al lang uit. Het opende zelf de vijandigheden tegen Portugal, vergat te voetballen en te scoren, en ging ten onder in de veldslag. Daarvoor hadden ze in de groepswedstrijden zowaar twee keer een kwartier lang acceptabel voetbal laten zien. Typisch Nederlands is het feit dat ze voor deze al met al zeer schamele prestatie nog als helden zijn gefêteerd op Schiphol. We waren natuurlijk toch de besten, al sneuvelden we in de achtste finales.

Ik ben terug op station Venlo en pak de buffel, waarin de temperatuur al aardig is opgelopen. Ik heb bijna privé-vervoer in het korte treintje. De trein koerst zuidwaarts langs bosschages. Zo ver zijn de Van Haegwijcks nooit gekomen op hun avondtocht! ‘Briiiii-broemmm', zegt de buffel. Hij schakelt in zijn twee, maar begint meteen al te remmen; Tegelen, eindpunt van een kort ritje.

Als ik de wegrijdende trein nafotografeer, digitale zoom op maximum, wijken achter me de liftdeuren vaneen. Ze produceren een bejaard echtpaar, op hun elf-en-dertigst, dat zich kan gaan opmaken voor 59 minuten wachten. Met lede ogen kijken ze me na als ik de trap afga; die man was de laatste uitstapper, en de trein is blijkbaar al om de bocht verdwenen.

 

 

Op weg naar Steyl, dat ik in 1998 al bezocht. Waarom twee keer hetzelfde schrijven, als je ook kunt quoten:

Steyl, gemeente Tegelen, is het epicentrum van de Duitse missie; hiervandaan zijn ca. 10.000 paters en nonnen over de hele wereld uitgezonden om de arme negertjes te kerstenen (aanvankelijk; gedurende de laatste decennia is het verlenen van ontwikkelingshulp op de voorgrond komen te staan). De missiekloosters zijn rond 1875 gesticht door een Duitse pater met een oer-Hollandse naam, Arnold Janssen. Deze was geboren en getogen in Goch, enkele kilometers over de Nederlandse grens, maar moest voor zijn religieuze activiteiten uitwijken naar het buitenland: in het 19e eeuwse Duitsland werden de katholieken onderdrukt. Dit is de oorzaak van het feit dat er langs de Limburgse oostgrens zoveel kloosters en seminaries staan. De kloosters in Steyl missen alle Roomse pracht en praal. Arnold Janssen was afhankelijk van giften; het moest allemaal op een uitrekening. In sombere, grijs-stenen gebouwen worden de missionarissen klaargestoomd voor hun taak in de derde wereld. De Dienaressen van de Heilige Geest van de altijddurende aanbidding vormen al honderd jaar het thuisfront. Naast hun verplichte 7 gebedsdiensten per dag vinden zij nog tijd om te corresponderen met gelovigen, verspreid over heel de aardbol.

Bij dat bezoek van acht jaar geleden hingen in Tegelen allemaal plakkaten tegen de gemeentelijke herindeling, maar die strijd is inmiddels verloren; Tegelen / Steyl is ingelijfd bij de grote buur Venlo. Het archaïserende raadhuis, hooguit een eeuw oud, maar met Griekse zuilen en met verkoelende fonteinen ervoor, meldt treurig: GEMEENTE TEGELEN 1384-2000. Het gebouw heeft nog wel een gemeentelijke functie; hier huist onder meer de raadsfractie van Realisten ’82.

Ik neem de lange, smalle Industriestraat die licht glooiend afloopt naar de Maas. Bedompte, donker-bakstenen huisjes, waar de blinden neer zijn, wisselen af met oude fabriekscomplexen waar ooit het kapitalisme groeide en bloeide, en daarmee het socialisme. Schooltassen hangen aan vlaggenmasten. De groenteboer komt hier nog iedere dag aan de deur, evenals de melkman; dat heb ik in ons buurtje toch niet meer gezien sedert pakweg 1973. De melkboer zet de bestelde flessen gewoon voor de deur, in het zomerzonnetje, en niemand die je melk jat, daar waar men nog normen en waarden kent.

Ik steek een drukke weg over, waar de bus rijdt die ik ook had kunnen nemen. Een te blonde, te knappe jongeman, met kecke zonnebril, passeert in een open sportwagen. Vanaf dit punt heet Tegelen Steyl, gemeente Venlo (voorheen: Steyl, gemeente Tegelen; Steyl heeft de ene heer zien wijken voor de andere). Er staan villa’s op een vluchtheuvel, voor bij overstromingen. Opnieuw donkere huizen, maar wel allemaal met bloembakken vol rode geraniums. Grimmig silhouet van een kerkje in tegenlicht. En natuurlijk het Sjteyler Winkeltje, een onbeduidend, trouwens gesloten, uitdragerijtje met alcoholische en niet-alcoholische streekproducten, benevens artikelen die de wereldvrede dienen. Het staat met stip vermeld in Brik; ik begin haar smaak door te krijgen – maar het is de mijne niet.

Vorige keer bezocht ik hier het Missiemuseum. Deze keer is mijn doel de Jochum-hof aan de Maas, een waar Eden, in de jaren 30 geschapen door Pater Peter Jochum, die docent was aan de opleiding van missiepaters. De hof ligt op een soort heuveltje, achter een hoge stenen dijkmuur, hetgeen niet kan voorkomen dat hij zo’n een à twee keer per decennium geheel onderloopt. Na zo’n diluvie zien de plantjes er weer lekker fris uit.

Er valt hier te genieten van bomenpracht, een heemtuin en een hof met medicinale kruiden, waarvan een aantal tegen neerslachtigheid. Een tijdloze tuin; de zonnewijzer heeft geen schaalverdeling. De hof ligt in een slome bocht van de Maas. Een halve kilometer stroomopwaarts ligt een sluis of stuw of zoiets. Eens per halfuur komt er een pluk schepen uit te voorschijn. Ik heb in deze hortus conclusus plaatsgenomen in een soort pergola, in de schaduw. Vogels kwinkeleren; de veerpont, een vreemdvormig, langwerpig, knalgeel insect met frêle uitsteeksels en tentakels, snort heen en weer aan zijn kabels.

Niet te lang blijven zitten; verveling nadert alweer. In de kruidentuin pluk ik stiekem, als pater Jochum even niet kijkt, alle exemplaren van het Sint-Janskruid (Hypericum perforatum). Ze ‘kennen hun hoofdbloei in de periode van de zomerzonnewende’, zoals een aan die bloem gewijde website zegt, en in die periode zitten we thans. Maar je hebt ze vooral nodig als de blaadjes vallen, want deze planten, waarvan de bloemen deprimerend snel verwelken, helpen tegen alle verwachting in tegen neerslachtigheid. Nauwkeuriger: hun gebruik als anti-depressivum

blijkt gerechtvaardigd door de MAO-remmende eigenschappen van hypericine, en vooral hyperforine. Inderdaad blijken zowel de Mono-Amino-Oxidases van het type A en B er door te worden afgeremd. Daarnaast blijken nog verschillende andere Neurotransmittersystemen erdoor te worden beïnvloed (onder andere het serotonerge systeem, dus het systeem dat ook door de moderne antidepressiva - SSRI's, type Prozac - wordt beïnvloed). Ten gevolge van deze werking worden de spiegels van een aantal neurotransmitters beïnvloed en wordt een normale stemming gehandhaafd of emotionele stabiliteit bereikt. Extracten van Sint-Janskruid zijn in meerdere dierproeven getest om deze anti-depressieve eigenschap te bevestigen, en hierbij werd aangetoond dat de onderzoekende activiteit van muizen in een vreemde omgeving vergroot, en dat agressief gedrag bij sociaal geïsoleerde mannelijke muizen vermindert.

Dan zal het op vergelijkbare menselijke wezens ook wel werken. Sint-Janskruid heb ik zelf nooit gebruikt en van depressies heb ik geen last meer. Ik heb ontdekt dat geestelijk welzijn alles te maken heeft met Geloof, Hoop en Liefde. Als je die drie boze stiefzusters buiten de deur houdt, zul je gelukkig zijn. Je moet simpelweg niet meer van het leven vergen dan het bieden kan. Hoop is de booste. Zuster Hoop richt zich altijd op de toekomst, een mooie toekomst waarin je zult krijgen en waarin je zult hebben en waarin je zult zijn. Zo ontneemt zij je je enige ware bezit: het moment van heden, in dit geval in een mooie tuin aan de Maas.

Maar waarom dan nog Sint-Janskruid? Ik pluk die plantjes voor een ander, die zover nog niet is. Moet die persoon ze eigenlijk opeten, immer bij zich dragen of eenmalig over de linkerschouder werpen?

Ik verlaat de Jochemhof. Als ik wegloop nadert een pakman de tuin, een heer in een voor deze zomerdag veel te heet kostuum, met zelfverzekerde tred en een onheilspellende zakenkoffer. Ik weet waarheen hij op weg is, maar hij zal het bed in het kruidentuintje geplunderd vinden.

Deze keer ga ik nu eens lunchen in een door Brik aanbevolen gelegenheid – al is een lunch om kwart over drie wat misplaatst. Ik neem plaats op het terras van het Vaerhóes. Dit is ooit een veerhuis geweest, zoals Brik wel wat overbodig vermeldt, en nu een restaurant waar je onder meer een appelpannenkoek kunt nuttigen. Hij krijgt een zesje; ik heb wel eens een betere gegeten. Natuurlijk had ik aan de Baarlo’se kant van de rivier moeten neerstrijken, waar ook zo’n veerhuis is, ook warm aanbevolen door de schrijfster van 52 mooie dorpen.

Ik luister naar het Limburgs van vier jonge zeventigers die hier de godganse middag bezonnebrild op dit terras zitten, maar maak er weinig van. Een van de vrouwen uit het gezelschap strijkt telkens als een magnetiseur over haar dikke worstarmpjes, met gepijnigd gelaat, zegt “Spanje’, en is in dat land klaarblijkelijk verbrand. Een dribbeldreumes van ruim een jaar zet op dit terras enkele vroege, wankele schreden, gefotografeerd door zijn vader.

Ik vertrek, en sta een paar ogenblikken later oog in oog met de duivel, die je ook op de staart trapt als je helemaal niet over hem praat, of aan hem denkt. Dit wonderlijke beeld is ‘Aangebaoje aan de Sjteyler bevolking beej gelegenheid van 11x11 jaor Sjteyler Kaetelgerich 1883-2004’. Een Steyler ketelgericht, daar wil ik eigenlijk helemaal niet over doordenken. De term wekt angsten voor primitieve lynchpartijen die niet in de media komen omdat Hilversum zo ver van Limburg ligt. Het moet ook iets met carnaval te maken hebben, gezien die 11-kwadraat jaren.

Thuis Google ik er natuurlijk toch naar, en leer wat een ketelgericht behelst. Vors’ Lucifer, het Steyler equivalent van Prins Carnaval, werpt daarbij een onverbeterlijke snoodaard symbolisch, in de vorm van een pop, in de helse ketel. De eerste die dit lot onderging was een vuige Tegelse fabrieksdirecteur, misschien uit een van die oude fabrieken die ik daarnet gezien heb. Maar ook de al genoemde socialist Den Uyl werd op die wijze tot de hel verdoemd, en was daarmee in het goede gezelschap van Hitler, Himmler en Goering. Maar naar Napoleon noemen ze hier heirwegen, zoals ik straks zal merken.

Het autoveer Steyl - Baarlo is in 1949 gemaakt in Sliedrecht, zoals een bord verhaalt. De pont wordt aangedreven via een ketting, en wordt naar de overkant geleid langs twee kabels die aan de Steyler kant verankerd zijn in de dijkmuur. De heen-en-weergang van de pont gaat gepaard met beschaafd motorgeronk en een geinig gerikketieklik, dat opvallend harmonieert met het gerekkekkek van de kikkers. Het veergeld varieert van drie dubbeltjes voor een voetganger tot het twintigvoudige daarvan voor een landbouwvoertuig. Deze bedragen worden geïnd door de veerman, die daartoe desnoods zijn voertuig stilzet in het midden van de stroom. Een reddingsboot vaart mee, voor het geval van schipbreuk midden op de hier niet al te brede Maas.

Aan de overzijde loop je een meter of 1500 door het groene Limburgse land alvorens, ter hoogte van een soort ijzeren triomfboog, de dorpskern van Baarlo te bereiken. Op deze weg zijn alle auto-, fiets- en wandelroutes van de streek gebundeld, wat trossen van richtingbordjes met zich meebrengt: ‘Knooppunt 54’. Het vee weidt achter ‘diervriendelijke weideafrastering’, dat bestaat uit brede rubberstroken, en daarachter, zo te zien, toch schrikdraad als tweede linie.

Het goede nieuws voor de cultuurminnaar is dat Baarlo vier kastelen telt; het slechte dat ze, om uiteenlopende redenen, geen van vieren te bezoeken zijn. Een ervan wordt zelfs bewoond door een originele excentrieke kunstenaar, die vermoedelijk ogenblikkelijk met scherp schiet als zich een naar bezichtiging hakende bezoeker aan de poort meldt.

Mijn boekje voert me naar de Hoeve Hofackers bij kasteel d’Erp. Dat moet, te oordelen naar de website, weer zo’n Brikkiaanse bric-à-brac zijn, waarop dat mens zo gek is; nog een graadje erger dan dat ding in Beesd. Hier kun je werkelijk van alles kopen, van tijdloze (en vermoedelijk ook Steylloze) meubelen, via verf in ouderwetse kleuren, via-via lelijke lampenkappen tot geboortegeschenken en kerstpakketten. Juni schijnt dé maand te zijn om kerstpakketten te bestellen. De hoeve is ruim zes eeuwen oud, maar de huidige eigenaars hebben recentelijk een gat in de markt ontdekt:

In 1999 heeft er een grote ommekeer plaatsgevonden in het agrarische bedrijf. In het verleden was de appelteelt een van de belangrijkste inkomstenbronnen. De laatste jaren heeft de agrarische sector in zwaar weer gezeten, daarom is voor de ommekeer gekozen. Om optimaal gebruik te maken van de schitterend gelegen locatie, is de oude schuur verbouwd en omgetoverd tot een woonwinkel met een landelijke ambiance, terras en vergaderruimte.

Confereren kun je er dus ook nog, onder de coniferen. Ik loop aanvankelijk aan de hoeve voorbij, want ik wil eerst weten hoe laat hier de bus naar Roermond vertrekt. Baarlo is een betrekkelijk normaal Limburgs dorp. Door het zoeken naar die halte vergeet ik helemaal, op het dorpsschoon te letten. ‘Maak wat moois van Baarlo‘, is het enige wat ik vind in mijn notitieboekje, maar dat zal nog niet meevallen; aan schoons herinner ik me alleen de oude watermolen buiten het dorp. Brik voert ons alleen hierheen om die hoeve Hofacker te kunnen promoten; mijn hekel aan het boekje wordt groter en groter, en ik moet nog negen afleveringen.

 

Aan de andere kant van het dorp vind ik een nare, drukke autoweg, de Napoleonsbaan, die voornamelijk door tientons vrachtwagens bereden wordt, in een convooi tot waar het oog reikt. Nergens een bushalte te vinden. Bij gebrek aan een trottoir loop ik langs de berm. Begon De digitale reizger ooit niet zo?; ik heb het laatst nog opgehaald in Webloog. Eindelijk zie ik in de verte het geel van een bushalte. Juist op dat moment stuift bus 77 naar Roermond aan me voorbij; ik had al zo‘n vaag voorgevoel dat dat zou gebeuren.

‘Onze reizigers Jasper en Sanne zijn goed geïnformeerd‘, meldt Hermes als ik even later in de abri sta, maar deze lieden, een jonge vader met zijn dochtertje op de arm, hebben dan ook gedaan wat ik heb nagelaten: alle elektronische en schriftelijke informatiebronnen geraadpleegd.

Ik moet 59 minuten wachten op de volgende bus, en breng die tijd in alle gemoedsrust door op een terras, waar ik dat hele uur zit na te denken over drie teksten: ‘Oude homo vaak terug in kast‘ (de kop van een Metro-artikel), ‘Heeft u nog trek??? Knipoog eens naar Joke‘, op de voorzijde van het menu, en ‘Heeft u zin in iets sterkers, vraag dan gerust of we het in huis hebben‘, op de keerzijde daarvan.

Ik stap dan uiteindelijk toch nog in de bus, en blijk geen strippenkaart bij me te hebben. De chauffeuse verkoopt me in plaats van een enkeltje een Limburgs Uitje, voor € 3,00, ‘dat is veel goeiekoper‘. Op zo‘n kaartje, in een kloek briefkaartformaat, mag je na 9:00 uur de hele dag onbeperkt reizen op de meeste Hermes-lijnen in Limboland. Met zulke kaarten doe je het reizigerspubliek een veel groter genoegen dan met introductie van de OV-chipkaart, die aan dat soort voordeeltjes vast wel een einde zal maken, daar ze niet in het concept passen, of wat voor smoes er ook verzonnen wordt.

Mij wacht een stierlijk vervelende rit langs die Napoleonsbaan en door oninteressante dorpen als Kessel, Neer (gemeente Roggel), dat me neerdrukt, Haelen, waar weinig valt te halen, en Horn, dat me niet kan bekoren. Niet het mooiste stukje Limburg. Niet het beste verhaal ook in mijn 10-jarige loopbaan. Er komt maar geen lijn in. Dat is natuurlijk inherent aan de gekozen uitgangspunten. Maar toch. Soms, zoals laatst in Beesd, vallen alle stukjes op hun plaats, alle lassen en bruggetjes en rode draden kloppen; je gooit een balletje in de lucht en vangt het een paar bladzijden verder weer op, tot je eigen verwondering, als je toevallig je hand in de lucht steekt. Vandaag lukt dat niet. Misschien komt het door al die quotes die ik ertussendoor gevlochten heb. ‘Zwaar quoten‘, dat is dit stukje, en zelfs dat heb ik ergens gejat; ik weet niet meer waar.

De meest opmerkelijke zaken die ik onderweg vanuit de bus zie, zijn drie jachtbommenwerpers die langs de weg tentoongesteld staan.

Mijn moeder belt op dat het kabinet bezig is te vallen. ‘Het is de hele dag al op de televisie, het is nu ontzettend spannend aan het worden. Er komt misschien een rompkabinet‘. Van een rampkabinet naar een rompkabinet. Ik arriveer in Roermond met het gevoel dat ik beter thuis had kunnen blijven voor dat spannende kamerdebat. Bovendien realiseer ik me dat in in Baarlo uiteindelijk niet die hoeve gezien heb, die ik helemaal vergeten ben, en ook drie van de vier kastelen gemist heb. En dat Sint Janskruid moet ergens uit mijn tas gegleden zijn; ook dat kan ik nergens meer vinden.

Frans Mensonides
3 juli 2006
Er geweest: donderdag 29 juni 2006

<< naar thuispagina Frans Mensonides


Hermes bus 77, ingepend tussen het autoverkeer op de Napoleonsbaan


In deze reeks zijn verschenen, ofwel zullen nog verschijnen:

Akersloot / De Woude - Beesd - Borne - Diever – Emmeloord - Heeg – Oisterwijk - Oud-Beijerland – Retranchement – Slochteren - Spakenburg / Bunschoten – Steyl / Baarlo.


© Frans Mensonides, Leiden, 2006


<< naar thuispagina Frans Mensonides