'Half verdrietig, half boos': Huygens over ‘Sterre’

Zedeprinten Startpagina <<< De rijke vrijster (Inleiding) <<< De rijke vrijster (vertaling) <<<


In de nazomer van 1626 dingt Constantijn Huygens naar de hand van Susanna van Baerle, die drie jaar eerder zijn broer Maurits heeft afgewezen.

In Amsterdam doet hij Susanna een aanzoek, waarop hij niet meteen antwoord krijgt. Daarna reist hij naar het oosten van het land, waar het leger van stadhouder Frederik Hendrik strijdt tegen Spanje. In Utrecht schrijft hij een sonnet voor Susanna, die hij aanspreekt met de koosnaam Sterre. Enkele dagen later schrijft hij Millingen aan de Rijn een tweede sonnet met dezelfde strekking. Huygens wil zijn zaak niet door andere laten bepleiten. Hij vraagt Susanne om een duidelijk en rechtstreeks ja of nee.

Aan Sterre

(r. 1) Ik heb tongen tot mijn beschikking; ik weet steden, eerder dan dorpen, volgaarne bereid om mijn zaak te bepleiten. Ik heb aanzienlijke vrienden, evenveel als er zandkorrels zijn op het strand, een veelvoud waard van mijn eigen smeekbeden. Ik heb… hadden anderen zoveel als ik, dan wisten zij het allemaal in te zetten om hun angst en leed te verzachten. Maar o, mijn enige keus van nu tot in de eeuwigheid, in plaats van hun gemeenschappelijke gunst verkies ik boven alles jouw eigen woorden.

(r. 9) Naar jouw eigen woorden alleen ben ik op zoek. Belet je mij, die deur naar jouw huis binnen te gaan, dan zal ik nooit proberen, je met omweggetjes te besluipen. Nee, mijn Sterre, ik ben jaloers op alles wat van jou is. En wie iets met je deelt, maakt dat ik zelf tekort kom. Dus wil ik je alleen danken voor wat je me zelf zegt. (r.14)

Utrecht, 11 september 1626

De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)

 

Ook aan Sterre

(r. 1) Maak ik je nou op een verkeerde manier het hof, en kan ik me beter overleveren aan de gunst van andermans tong? Die zou me dan kunnen schilderen als aangenaam jongmens die zijn dagen goed en verstandig besteedt, die wijs is en geletterd, op alle vragen antwoord weet en – net als Jupiter aan Leda - aan je verschijnt in de gedaante van een gouden regen. Kortom: iemand die alles heeft wat je moet hebben om een ster te veroveren. En zou ik dan die ander op jacht moeten sturen voordat ik zelf mijn bed verlaten had?

(r. 9) Nee, Sterre, zou je het jawoord graag uitspreken en moest een ander het aan me overbrengen, dan zou ik me kwellen met de gedachte dat ik jouw gunst moest delen. Dan zou de man, die het eerder hoorde dan ik, mijn vijand zijn. Ik maak het je graag gemakkelijk en kom je graag tegemoet. Zeg ja! Maar zeg het me rechtstreeks, dat is de kortste weg. (r.14)

In de legerplaats van Millingen
17 september 1626

De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)

 

Enkele maanden later verblijft Huygens nog steeds aan de Rijn. Nog altijd heeft hij het jawoord van Sterre niet vernomen. Wanhopig wordt hij ervan. De nacht brengt vergetelheid, maar zodra hij ontwaakt, bespringen de zorgen en het verdriet hem.

Ontwaken vol zorgen

(r. 1) Zon, vertoon je je nu al? Dag, breek je al weer aan? Nacht, ben je zo maar voorbij, zo vroeg al, op zulke snelle wieken, zo bedauwd en zo snel? O, donker ogenblik, o, doodse daghelft waarin ik mij zo graag versmoor, hoe kunt u mij zo in de steek laten en mijn ziel zo laten smachten naar gevoelloosheid, de zegen van alle doden? Hoe kunt u zo onverhoeds uw bruine deken van me afrukken, de zerk van mijn bed, mijn bovenaardse graf?

(r. 9) Ik bestond, maar wist het niet; ik lag en was me niet bewust van liggen, noch van zijn. Ik kende niet de kwelling van de vrees, noch de onrust van de hoop; mijn hart, mijn hersenen, mijn zintuigen waren één. Maar hoe verdeeld zijn we nu; wat een onrust nu in mij! Mijn hart, mijn hersenen, mijn zintuigen, hoe verwarren ze me vanaf het uur van mijn ontwaken; hoe sluipen ze bij me naar binnen op het moment dat de slaap mij prijsgeeft! (r.16)

Op kasteel Doornenburg, half verdrietig, half boos.

De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)

Niet lang daarna schrijft Huygens een vervolg op dit gedicht. Wat voor een ster is Sterre eigenlijk? Ze lijkt meer op een komeet. Die komt en gaat; die staat niet lieflijk te flonkeren, maar staat star en dreigend aan de hemel.

Huygens gaat in dit gedicht nog uit van het klassieke wereldbeeld, waaraan de geleerden van zijn tijd langzamerhand begonnen te twijfelen. De aarde staat in het midden van het heelal. Kometen bevinden zich vlak bij de aarde en worden gezien als voorboden van rampen. Sterren horen thuis in de hoogste hemelsfeer, die het verst van de aarde ligt en het dichtst bij de hemel. En Venus (de Morgen- of Avondster) is de helderste 'ster' aan de nachthemel.

(r. 1) Vanaf het uur van mijn ontwaken staat Sterre voor mijn ogen, voor mijn ogen vol tranen die dan pas opdrogen, zoals de dauw pas verdwijnt zodra de morgenzon de druppels verwarmt. ‘Sterre’ zeg ik, ‘Morgenster die zo ver van mij af staat, en mij nog ééns, nog ééns zo ver, nog ééns zo ver achterlaat, – tot waar het hoogste licht van de wereld in de rondte gaat – hoe kun je een ster zijn? Hoe kun je je voortdurend zo trots aan me voordoen en daar staan als een komeet die niet weet van flonkeren en wenken?

(r. 15) Kan het sterrenlicht bevriezen, en die sterheid kwijtraken en heel zijn wezen verliezen en toch zijn naam behouden? En ster, hoe kun je verdragen dat de natuur zich schaamt voor de plaats die zij u gegund heeft, toen zij het fel schitterende ruim der hemelen deed bollen; toen zij lachte van genoegen terwijl zij u de tweede plek gaf na de zon? Al kun je mij vergeten, je heldere geboorte mag je niet verloochenen, noch dat er in uw geslacht zo veel mindere sterren zijn die toch voortdurend staan te lachen. (r.26)

Emmerich, november 1626

De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)

Nog twee maanden zou Constantijn Huygens in onzekerheid verkeren. Toen lachte zijn Sterre hem eindelijk toe.


 


Meer weten?

J. Smit, Het leven van Constantijn Huygens (1596-1687), de grootmeester van woord en snarenspel. Den Haag 1980.

 

Gebruikte annotaties

C. Huygens, Korenbloemen, gedichten van Constantijn Huygens. Samenstelling Ton van Strien. Amsterdam 1996. Griffioen. p. 84-86.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.