De digitale reiziger (90)
Moerdijk, vermorzeld door industrie?



Moerdijk, het Brabantse dorpje aan de voet van de bruggen die ernaar vernoemd zijn, dreigt vermorzeld te worden door industrie. Het dorp, gelegen aan het Hollands diep, is de laatste tijd vrijwel continu in het nieuws. Bijna iedereen van de ruim 1000 Moerdijkers is al geïnterviewd, hoewel de journalistenhaat in het dorp tastbaar is.

Meer tegenstrijdigheden kenmerken de kwestie-Moerdijk. Ik besloot zelf eens te gaan kijken hoe erg het er werkelijk is; zo’n bezoek heldert dingen vaak wel op. Ook het stadje Klundert deed ik aan, waarover je nooit iets hoort, hoewel het ook grenst aan het Haven- en Industriegebied Moerdijk dat het dorp Moerdijk de das dreigt om te doen.

Dat industrieterrein werd eind jaren 60 aangelegd na een één-tweetje tussen de (plaatselijke en regionale) overheid en Shell, dat er graag een fabriek wilde vestigen. Moerdijk werd op 5 januari 2011 min of meer uitgerookt door de beruchte brand bij Chemie-Pack. Het dorp ziet zich de komende jaren bovendien verder ingesloten worden door een 140 hectare groot nieuw industrieterrein voor chemische fabrieken en logistieke bedrijven.

Dat terrein komt in de ‘oksel’ van de snelwegen A 16 en A17, ten zuidoosten van het dorp. Snelwegen zijn net mensen, en hebben een oksel, die toch al stinkt naar het zweet van de tienduizenden auto’s die er per dag overheen rijden. Dus wat is een beter plekje dan een oksel van een snelweg voor de vestiging van onwelriekende fabrieken?

Die moeten natuurlijk érgens in West-Brabant komen, want de streek, halverwege de havens van Rotterdam en Antwerpen, moet een graantje meepikken van de bedrijvigheid. Werkgelegenheid is natuurlijk óók van groot belang. Er verdienen nu al tien keer zoveel werknemers hun brood in Moerdijk als dat er mensen wonen. En het moet de grootste Brabantse industrielocatie worden na Eindhoven. Dat gaat dan helaas ten detrimente van het dorp Moerdijk, dat er eerder was dan die rook uitbrakende kratermonden; al een jaar of 700.

Van de 360 huizenbezitters in het dorp wil ongeveer de helft heel graag weg. Zij vrezen hetzelfde lot als het Vlaamse Doel, dat langzaam doodgedrukt wordt, met het doel om het definitief in een havenkom te laten verdwijnen. Toen ik daar in 2006 de ramptoerist uithing, woonden er nog enkele honderden mensen; anno 2014 nog enkele tientallen, tussen snel in omvang toegenomen ruïnes. Net als in Doel zijn ook in Moerdijk de huizen onverkoopbaar, zeker sinds die brand van 2011 en die okselplannen.

De tweede helft van de huizenbezitters wil zijn huis helemaal niet verkopen en is fanatiek van plan te blijven. Hen kan ik ergens ook geen ongelijk geven. Dorpen als PernisRozenburg ZH en Heijplaat worden tenslotte ook omringd door havens en fabrieken, en die vond ik toch ook niet echt onleefbaar toen ik er een keer ging kijken.

De gemeente Moerdijk (die veel en veel groter is dan het plaatsje van die naam) heeft eerder deze maand haar goedkeuring gehecht aan de industrieplannen, en de huizenbezitters tevens een oprotregeling in het vooruitzicht gesteld. Die mag echter geen oprotregeling heten, maar moet een blijf-regeling genoemd worden. Wie echt weg wil, en zijn huis niet kwijtraakt, mag dit aan de gemeente verkopen voor 95% van de taxatiewaarde – waarin dan hopelijk de waardevermindering door industrieoverlast niet verdisconteerd is! De gemeente verhaalt de kosten weer op de industrie. En belooft, het dorp Moerdijk leefbaarder te maken. De stankoverlast van de chemische fabrieken gaat effectief bestreden worden, én er komt een dorpshuis, met de gordijnen dicht, om met Brabantse gezelligheid alle narigheid buiten de deur te houden.

Het hele OV van Moerdijk


Moerdijk is bereikbaar per OV, als je het geduld en de volharding bezit die de ware OV-reiziger kenmerkt. En als je je reis maakt op maandag t/m vrijdag overdag, want op andere tijdstippen rijdt de enige OV-lijn naar Moerdijk niet: Veolia-buurtbus lijn 218. Die bus verbindt het dorp met de dichtst bijgelegen NS-stations: Lage Zwaluwe en Zevenbergen.

Ritten naar Zuidwest-Nederland pakken altijd langer uit dan je zou hopen. De reis van mijn Leidse voortuin naar Moerdijk neemt 2:15 uur in beslag, maar liefst 9 kwartier, voor een afstand van nog geen 100 kilometer. Ik moet de IC naar Den Haag HS nemen en daar overstappen op de Sprinter Den Haag CS – Roosendaal. Dat overstappen kan ik uitstellen tot Rotterdam of Dordrecht, maar de reistijd wordt er niet korter door; de aansluiting op dezelfde Sprinter alleen maar langer.

Moerdijk was ooit eindpunt van twee spoorlijnen. Die situatie ontstond voordat in 1871 de Moerdijkbrug openging. Die lijnen hadden in Moerdijk ook elk hun eigen station, aan de oevers van het Hollands Diep, op een paarhonderd meter onderlinge afstand. Het ene station was van Staatspoor, en vormde het eindpunt van de staatslijn Breda-Moerdijk. Dat station zag reizigers van 1866 tot 1928. Het andere station was van de AR (Société Anonyme des chemins de fer d’Anvers à Rotterdam).
Hun treinen kwamen, zoals de lange Franse naam al aangeeft, uit Antwerpen. Van 1855 tot 1880 stapten bij Moerdijk AR-passagiers over van de trein op de boot naar Rotterdam, en omgekeerd.

Mijn reis verloopt wat sukkelend, met een IC die achter een goederentrein zit en een Sprinter die de Moerdijkbrug neemt in bromfietstempo. Even voorbij de brug zie ik een goederenspoor onder me langs lopen. Dat is geen overblijfsel van het SS- of AR-net, zoals ik even dacht. Het is aangelegd toen het Haven- en Industriegebied Moerdijk zijn fabriekspoorten opende, takt af van de lijn Breda – Dordrecht en gaat met een slinger langs Moerdijk naar al die schoorsteenpijpen die ik al in de verte zie stomen. Die van Geertruidenberg zie ik ook, in een nog verdere verte.




Lage Zwaluwe is zo’n station waar je nooit komt. Het dorp dat zo heet, ligt er 5 km vandaan. Ik ben er maar één keer eerder uitgestapt, en dat was dan nog niet eens omdat ik in de buurt moest zijn, maar omdat er een stremming was, en ik daarover voor ROVER rapport moest uitbrengen in het kader van het onderzoek ‘NS Zet bussen in’.

ROVER publiceert vandaag een open brief aan ‘Beste NS’ waarin de consumentenorganisatie het railbedrijf op de knieën smeekt, enkele verbeteringen aan te brengen in het reizen op chipkaart, na het afschaffen van het papieren kaartje vorige week. Veel te lief, allemaal. Het lijkt wel of ze staatssecretaresse Mansveld proberen te verdringen van haar plek als schoothondje van de NS-directie. ROVER benadrukt zoals gewoonlijk braafjes, ‘op zich’ vóór de chipkaart te zijn – dus wat mauw je dan eigenlijk nog? Ze waren ook altijd voor een ‘hybride systeem’, papieren kaartjes naast digitale. Met die nieuwe weggooichipkaartjes zijn ze op hun wenken bediend, lijkt me; daar zit een digitale chip in, maar ze bestaan echt nog voor 95% uit papier.

Nee, dan de alternatieve reizigersclub Maatschappij voor Beter OV; díé weten NS aan te pakken! Die roepen bij alles wat er mis gaat op het spoor luidkeels ‘Boehhh!’, in stevige stukkies die steeds vaker geschreven lijken te zijn door het duo Statler and Waldorf. Er gaat ook elke dag wel iets vreselijk mis op het spoorwegnet, dus je kunt ook elke dag wel zo’n stukje schrijven. Maar de oorspronkelijke doelstelling van deze club, een denktank te zijn voor goede ideeën op het gebied van OV, komt daardoor ernstig in de knel. Op hun site zie ik één nota over verbetering van het OV, en honderd boze stukjes.

In de tijd dat ik zelf nog actief OV-voorvechter was, schreef ik nota’s bij de vleet over hoe het dan wél moest. Maar ja, dat hielp net zo min als het gemekker in de marge van ROVER en het gekanker van de MvBOV, dat moet ik ook wel toegeven; I’ll give that, too.

Als ik een paar dagen later deze woorden tik, lees ik dat de MvBOV het zoveelste meldpunt heeft opgericht; deze keer voor reizigers die zich niet op plek 1,2 en 3 voelen bij NS. Ja, dat helpt ook echt, al die ROVER- en MvBOV-meldpunten! Leve het meldpunt-consumentisme!

 


Lage Zwaluwe is meer een station voor treinspotters dan treinreizigers. Die ene Sprinter per uur naar Roosendaal en die ene naar Breda die er in de dal-uren stopt, voert weinig volk aan. Vanaf de loopbrug heb je zicht op vier reizigerssporen waar ook de IC’s overheen denderen, een enorm emplacement waarop vanmiddag alleen een verdwaalde goederenwagen staat, en de HSL waarop momenteel geen activiteit te bespeuren valt. Er is misschien wat aan de hand met ‘Intercity Defect’ (Amsterdam – Breda); daar lees ik vanavond vast wel nog wel een stevig stukkie over.

Een door Rabo gesponsorde buurtbus verschijnt. Die is uitgerust met een zakmodel chiplezertje dat na enig tegenstribbelen, en enig proberen door de chauffeur, mijn chipkaart toch nog wil lezen.

‘Naar Moerdijk?’ vraagt de chauffeur, zoals gewoonlijk in de buurtbus een gepensioneerde vrijwilliger. Ik zet het doel van mijn tocht uiteen. ‘Ach, die overlast’, zegt hij. ‘Het wordt allemaal zo opgeblazen door de media, door journalisten; allemaal voor de sensatie. De meeste mensen willen hier helemaal niet weg. Goed, je hebt zo nu en dan eens wat stank, als de wind uit die hoek waait. Maar die brand van Chemie-Pack, daar hadden ze aan de overkant nog het meeste last van. En die hele grote fik vorige maand bij Shell, dat was meer aan de kant van Klundert’.

We komen langs die oksel. Vervolgens kruisen we het goederenspoortje en rijden Moerdijk binnen. Het is een rit van maar een paar minuten; ik had het wel kunnen lopen. ‘Zet me er maar ergens uit, hoor’, zeg ik.

Moerdijk is al eerder in zijn geschiedenis geteisterd door onheil van buitenaf. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd het bijna geheel platgebombardeerd. Ook van de Watersnood van 1953 heeft het zwaar te lijden gehad. De monumentenlijst is daardoor vrij kort.

Leeg en verlaten zijn de straten; de vakanties zijn begonnen en ook de Moerdijkers brengen ze door in oorden die ver verwijderd liggen van waarheen ze in de nazomer toch weer graag zullen terugkeren. Als ik hierheen was gereisd om straatinterviews af te nemen, had ik een slechte middag gehad.

Als je niet beter wist, zou je denken dat Moerdijk een heel gewoon dorp was. Maar Moerdijk is natuurlijk allesbehalve een gewoon dorp. Nooit geweest, ook. Al lang vóór die industriekwestie was het een van de meest genoemde oorden van Nederland. Het is zoiets als het middelpunt van de vier windstreken, in ieder geval van de twee windstreken noord en zuid. Je woont in dit land boven de Moerdijk (nuchtere noordeling; cliché) of onder de Moerdijk (Bourgondische zuiderling; stereotype). Of IN Moerdijk; er zijn maar drie mogelijkheden. Moerdijk, en ook Klundert, behoren tot een niemandsland tussen noord en zuid. Deze streek werd totaan de Napoleontische tijd bij Holland gerekend, maar daarna kwam de Brabants-Hollandse grens midden in het Hollands Diep te liggen en belandden Moerdijk en Klundert dus aan de Brabantse kant.

Het industriegebied begint anderhalve kilometer buiten de bebouwde kom. Er is een bos geplant tussen dorp en bedrijventerrein. Je schiet hier niet van die tekenende plaatjes zoals in Doel, Heijplaat en Rozenburg, met huizen op de voorgrond en fabriekspijpen daarachter. De foto boven dit artikel heb ik vorige zomer gemaakt vanaf de overkant, in Strijensas.


Doel (2006), Heijplaat (2006) en Rozenburg (2010)


In Moerdijk zelf is een haven met zeer kleinschalige lokale industrie, waar je bijvoorbeeld op kantooruren houten planken kunt laten zagen. Aan weerszijden van de havenkom lagen vroeger die twee spoorwegstations.

Buiten Moerdijk zie ik in de verte de Moerdijkbrug en fotografeer ik de nu nog groene vlakte in die oksel (linksboven op de foto hieronder). Terug in het dorp word ik aangesproken door een vrouw van een jaar of 65 die kwistig gif spuit om het onkruid tussen de straatstenen te verdelgen (‘Geen gif, hoor’, zal ze straks zeggen, ‘allemaal natuurlijk spul’).
‘Weertje hè, vandaag?’, zegt ze nu, als ze me in de peiling krijgt. ‘Aan de wandel? Aan het fotograferen?’

Die zit duidelijk om een praatje verlegen. Tegen mijn gewoonte in, besluit ik nu toch maar een straatinterview te houden over de toestanden waarin Moerdijk gevangen zit. Voor ze iets wil vertellen, moet ik wel bijna met de hand op de bijbel zweren dat ik geen journalist ben. ‘Nee, nee hoor, toerist’, stel ik haar gerust. Dat ben ik ook niet, journalist; hooguit een zelfverklaarde, maar dat verzwijg ik wijselijk.

‘Vijftig jaar is er gevochten voor Moerdijk; in actiecomités, allemaal tegen de bierkaai. Dat put de mensen uit. Het is hier op zich heerlijk wonen. Maar we willen toch wel weg. Maar nu, met die huizenregeling die er nu is, willen we toch ook nog wel een paar jaar blijven. Want we kúnnen straks weg, als we ouder worden. We hebben nou de garantie dat we dan ons huis nog kunnen verkopen.’

Ik snap het: ergens gedwongen moeten blijven en niet weg kunnen, is altijd verschrikkelijk, zelfs al is het in een gouden kooi. Die regeling is dus echt een blijf-regeling, en geen oprotpremie.

‘U bent met het OV, en dat helemaal uit Leiden? U heeft het zeker wel gemerkt, hè, het is een ramp hier met het openbaar vervoer. Toen de kinderen nog op de middelbare school zaten: het sloot nooit aan op de lestijden. Bijna iedereen heeft een auto, hier. Hij is nu net weg, ik zag het busje rijden; nu moet u weer een uur wachten.’

Of een half uur, als het je niet uitmaakt of je in Lage Zwaluwe of Zevenbergen op de trein stapt. Maar ik wil nog helemaal niet weg. Ze wijst me de weg naar het natuurgebiedje dat het dorp afsluit van de industriezone. Ik vind het. Het is een stuk bos met hier en daar uitzicht op het Hollands Diep.





Het bedrijventerrein strekt zich over 6 km uit langs die zeearm en loopt aan de andere kant door tot de buitenwijken van Klundert. Het ligt ten zuidwesten van Moerdijk en de wind waait meestal de kant op van het dorp. Vandaag staat er een stevige westnoordwestenbries; wind en zon, weer om lekker bruin te worden, als ik daar op uit zou zijn.

Als ik verder doordring in het aardig dichte oerwoud dat hier ontstaan is, detecteer ik langzamerhand toch een zware, muffe meur, naast het vage gedruis en gezoem dat ik al uit de richting van de schoorsteenpijpen heb horen komen.

Aan het eind van het natuurgebiedje kun je het industrieterrein oplopen, dat eigenlijk verboden toegang is voor onbevoegden. Ik kijk brutaalweg terug naar camera’s die mij observeren, zwaai even, en zet er zelfs een op de foto.

Daarna verlaat ik het omstreden bedrijventerrein – waar 99% van de werknemers wel per auto zal komen – en neem de Johan Willem Frisostraat terug naar het dorp. Die is genoemd naar de prins die op 14 juli 1711 heel lullig aan zijn einde kwam in het Hollands Diep. Verrek, laat dat vandaag nou precies 303 jaar geleden zijn! Ik schreef er vorige zomer over, vanaf de andere kant. Hij nam de boot van Moerdijk naar Strijensas, en sloeg door een windvlaag overboord; ook al zo'n winderige dag.

Over die weg, langs weilanden, loop ik terug naar het dorp Moerdijk en neem daar de buurtbus weer, bij dezelfde halte als waar ik ben uitgestapt. Dezelfde chauffeur ook weer. ‘Weinig klandizie, vandaag’, merk ik op; ik zit er alweer als enige passagier in. Nee, vakantietijd en mooi weer…


Goederenspoortje naar Moerdijk



Deze keer gaat de rit naar Zevenbergen, dat bereikt wordt over lange, rechte polderdijken. Daar heb ik een mooie, strakke aansluiting op Veolia-bus 117 (Breda – Fijnaart), waarmee ik naar Klundert wil.

Zevenbergen is zeker een kinderrijke stad; aan elke lantaarnpaal hangt reclame voor een cursus ‘Naar de brugklas’. Ja, daar heb je tegenwoordig cursussen voor. Cursussen om te leren leren. Wij kregen daarvoor indertijd studielessen, een paar maar, want dat uur werd al snel ingepikt voor extra vertaaloefeningen Latijn.

Maar tegenwoordig kun je je prepuber ook opgeven voor een cursus Sociale vaardigheden, zodat hij zich een plaatsje kan veroveren in de pikorde die in zo’n brugklas al in de eerste weken heet te ontstaan. Een overlevingscursus voor de Bordewijkiaanse hel die zo’n middelbare school is. Werd dat in mijn tijd (1968) nu ook allemaal al zo scherp gesteld? Er waren geen brugklascursussen. Ik werd, net als iedereen, voor de leeuwen gegooid (hoe Romeins!). Maar ik kon in de brugklas nog aardig meekomen, zowel in sociaal als cognitief opzicht. De echte ellende kwam later pas. Had een cursus me ervoor kunnen behoeden?



Ik dwaal af. Bus 117 doet hetzelfde. Hij rijdt met zulke onnavolgbare kronkels door een nieuwbouwwijk, dat Zevenbergen een enorm grote stad lijkt. Het is wel de vestigingsplaats van de gemeente Moerdijk, die 37.000 inwoners telt en qua oppervlak de grootste Brabantse gemeente is; een grote lap Brabant wordt van hieruit bestierd.

‘HOEKHUIS TE KOOP’, staat er op een hoekhuis. Na al die meanders een stukje provinciale weg, waarna al snel Klundert (ook alweer gemeente Moerdijk) zichtbaar wordt. Klundert is een reeds lang verzande havenstad waarvandaan schepen uitvoeren naar het Hollands Diep dat een paar kilometer verderop ligt. De stad lijkt nog steeds op een langgerekte haven, en het hart ervan heet nog altijd de Kaai.

In 1583, toen de Tachtigjarige oorlog 15 jaar op streek was, liet Willem van Oranje (Willem I, de Zwijger), een ruime vestingwal aanleggen, waar het stadje bijna in verdronk. Zijn zoon Maurits had een zwak voor Klundert en schonk het in 1621 een ook alweer zo overdreven groot raadhuis, dat nu nog de absolute blikvanger is van de stad. Maurits legde er 5000 gulden voor op tafel, en later, toen dat niet genoeg bleek, nog eens 3000. Ook toen kenden overheidsprojecten dus al flinke financiële tegenvallers, al waren het in die tijd nog geen miljoenenstroppen, maar telde men nog in duizenden.

Dat grote stadhuis is nu een voormalig stadhuis, al kun je er nog wel trouwen. Vanaf het terras voor een kroeg word ik luidkeels gegroet door het Klundertse bierdrinkersgilde dat zich daar verzameld heeft. ‘Zo, aan het fotograferen?’, brult er één. Ik complimenteer de man met zijn opmerkingsgave en loop door. Van straatinterviews gaat deze journalist-van-de-koude grond geen gewoonte maken.

Ook zonder zulke interviews kan ik wel vaststellen dat er in Klundert niets is te horen en te ruiken is van zware industrie. Het ligt lekker uit de wind. Het moet hier goed uit te houden zijn.



Kerkring




Stadhuis




Vesting


Bij de vesting zie ik een auto waarop de voor ons Nederlanders glorieuze uitslag van het WK-duel tegen Spanje met grote verfletters vermeld staat. Met die auto rijden ze straks naar hun Spaanse vakantiebestemming, denk ik.

Vandaag is the morning after van de voetbalmondiale. Of je land het nu goed gedaan heeft of slecht; het feest is nu in ieder geval voorbij. Maar nog niet voor NS, die vindt dat de alleszins verdienstelijke derde plaats van Nederland een huldiging verdient, en daarvoor morgen extra treinen naar Amsterdam zal laten rijden.

Ik pak de bus terug naar Zevenbergen, en dineer daar op het marktplein. De tijd goed in de gaten houden; een trein die eens per uur rijdt, wil je niet missen.

Frans Mensonides
20 juli 2014
Er geweest: maandag 14 juli 2014 (kattozze zwiejè, zoals de Fransen zeggen)

© Frans Mensonides, Leiden, 2014