De digitale reiziger (84)
‘Onvoorspelbaar reageren’; langs het Hollands Diep


Het Hollands(ch) Diep, dat Zuid-Holland van Noord-Brabant scheidt, is een rivier als een zeearm. Hij is 19 kilometer lang, 2 breed, en de uiterwaarden ervan vormen aan de Hollandse zijde een langgerekt natuurgebied. Hij is ontstaan bijna in één rampzalige nacht, die van 19 op 20 november 1421, toen de Sint-Elizabethsvloed ons land teisterde. En ik ga hem bewandelen bij Strijensas en Numansdorp, twee plaatsen in de kelder van de Hoeks(ch)e Waard, in het zuiden van Zuid-Holland, en dat op twee verschillende middagen.

Het is met mij namelijk zo: als ik zo’n twee, drie uur in de natuur heb gewandeld, heb ik de natuur ook wel weer gezien. Dat in tegenstelling met die wakkere douwtrappers, die ik op busstation Heinenoord zag. Die lopen vast en zeker het complete Oeverpad van 75 kilometer, langs de boorden van de Hoeksche Waard. Daar doe je een dag of drie, vier over, waarbij je een hoop huisraad als een slak met je moet meedragen op je rug, overnachten in bed-and-breakfasts onderweg – die nog best eens zouden kunnen tegenvallen! - en iedere morgen bij het eerste zonnegloren opbreken voor een nieuwe etappe.

Het trekt me helemaal niet; ik weet verder over natuur ook nooit veel te schrijven, en ben in een bos ook snel uitgefotografeerd; er staan overal bomen in de weg die je het uitzicht ontnemen. Die grap heb ik eerder gemaakt.

Twee betrekkelijk korte wandelingen, dus, in eigen provincie. Er is aan de andere kant toch wel iets te zeggen voor overnachten in de Hoekse Waard, want de weg erheen per openbaar vervoer is lang. Slechts 70 kilometer autoroute scheiden Leiden van Numansdorp, maar je moet per OV toch een reis van 2 uur doorstaan om naar waarheid te kunnen beweren dat je er bent.

Strijensas, 75 kilometer, is zo mogelijk nog onbereikbaarder. Niet korter dan 2,5 uur duurt de reis erheen. Binnen die tijd kun je vanuit Leiden per trein in Groningen komen, of vanuit Den Haag in Brussel, en dat gewoon met een langzame-snelheidstrein, want laten we het over die Fyra V250 maar niet meer hebben!




Ik maak mijn reis naar Strijensas geheel en al met het streekvervoer, daaronder ook rekenend RET-metro lijn E (Den Haag Centraal – Slinge, de ex-Hofpleinlijn), die ik oppik op Leidschendam-Voorburg. Maar dat maakt niet uit. Ik had de trein kunnen nemen naar Rotterdam Centraal of Dordrecht, en daar overstappen op de bus, maar was dan precies even lang onderweg geweest.

Overstappen bij het enorme busstation op Rotterdam Zuidplein, zoals gebruikelijk bij een reis naar Zuidwest-Nederland. Ik zit in het verkeerde halfuur, zogezegd, zal dus drie uur onderweg zijn in plaats van 2,5, en moet nu op Zuidplein bus 166 richting Dordrecht nemen en in Maasdam overstappen op lijn 167 naar Strijen. Och, ook in de Hoekse Waard kom je overal, als je maar geduld hebt en weet, hoe.

Flauw, dat ze niet even een halte langs de A29 hebben neergezet ter hoogte van IKEA, voor meubelkopers en passagiers met bestemming Barendrecht / Carnisselanden. Busstation Heinenoord heeft een niet geheel overbodige modernisering ondergaan. Die loods die ik in 2007, op weg naar Oud-Beijerland fotografeerde, is vervangen door een minder afstotelijk glazen gevaarte. Het lijkt wat op een enorme kas, en past dus wel in deze streek, waar een hoop kassen uit het Westland naartoe verhuizen.







Na het busstation gaan we weg van de snelweg en slaan de Blaaksedijk op, waarvanaf een heiig uitzicht wordt geboden op bloemen, kassen en te maaien gras. Het is een beetje donker, de laatste dagen. De zomer wil nog niet echt volop doorbreken, en ook vanmorgen is het zwaar bewolkt en aan de frisse kant. Pas als ik voet aan land zal zetten in Strijensas, zal de zon erdoor komen, speciaal om mijn foto’s op te luisteren.

Bij Puttershoek staat een eenzame schoorsteen, zonder fabriek eraan vast, in het land. Maasdam is een dorpje langs een grote waterplas, de Binnenbedijkte Maas, een doodlopende zijarm van de Maas. Die rivier liep vóór 1421 een stuk zuidelijker dan tegenwoordig. De aansluitende bus 167 staat hier gereed en brengt ons langs Cillaarshoek naar Strijen. ‘Ons’ is bijna majesteitsmeervoud; veel medepassagiers heb je nooit, in de daluren, in deze streek.

De bussen in de Hoekse Waard zijn, net als in het vervoersgebied Zuid-Holland Noord, van Arriva. Eens reed de RTM hier met stoom- en later dieseltrams, zoals ook al stond in dat stuk over Oud-Beijerland.

Bijna het hele gebied dat nu Hoekse Waard heet, is in 1421 door de St. Elizabethsvloed verzwolgen, met duizenden doden als gevolg; tienduizenden zelfs, volgens sommige bronnen. Alleen de omgeving van Strijen bleef gespaard. Het land rond dat dorp lag net iets hoger dan de rest. Maar Strijen lag wel ineens op een eiland, en was plotseling van Brabant gescheiden door wat ze later maar het Hollandsch Diep genoemd hebben, omdat het er nu toch eenmaal lag. De springvloed die nacht was zo bar, dat zelfs complete rivieren in het water verdwenen, hoe raar dat ook klinkt. Zo hield de Striene, waar Strijen naar genoemd is, op te bestaan.

Pas een dikke eeuw later werd het verdronken land weer ingepolderd. In Strijen vind je de enige middeleeuwse kerk van de Hoekse Waard.

Bus 167 onderhoudt zeven dagen per week en 18 uur per dag de verbinding tussen Strijen en Zuidplein (soms dus met een overstap in Maasdam). In de spits rijdt er een sneldienst, lijn 177, die Blaaksedijk en die bussenkas overslaat, en meteen koers zet naar Rotterdam. Daarnaast heb je bus 165 naar Dordrecht en een nachtbus die alleen rijdt op zondagmorgen tussen 03:00 en 06:00 uur; voor heel vroege kerkgangers of heel late stappers (ik denk: vooral het laatste). De verbinding met Strijensas en die met Numansdorp (de laatste via De Klem en Schuring, wie kent ze niet?) wordt onderhouden met een 8-persoons taxibusje van TCR Renesse.

Al die bussen komen Strijen binnen via de Trambaan. Ze vinden hun eindpunt op de Julianalaan, waar ze druk bezig zijn met renovatiewerkzaamheden aan huizen, en waar ik vergeten ben, een foto van een bus te maken, zie ik.


Een half uur, dat moet toch wel voldoende zijn om het centrum van Strijen te verkennen. Het dorp, met ongeveer 7.000 ingezetenen, heeft een (winkel)hart dat is gelegen op een stelsel van dijken. Daardoor overleefde Strijen natuurlijk talloze watersnoden. De bussen maken een omtrekkende beweging om het centrum heen. De vorige keer dat ik in Strijen was, kwamen ze geloof ik nog wel in de dorpskern, maar dat is ook een jaar of 25 geleden.

Nog net haal ik het taxibusje naar Strijensas, na dat halve uur. Vandaag, vrijdag 5 juli 2013, is de laatste dag dat hij zonder meer aan de halte komt. Maandag begint de vakantiedienstregeling, en dan moet hij gebeld worden. Datzelfde geldt altijd, vakantie of niet, in de weekends en de avonduren. Ik vind belbussen een crime, zeker op wandeldagen. Als je ze gebeld hebt, moet je ze ook nemen, en zorgen dat je op tijd bij de halte staat.

Vroeger reed lijn 167 gewoon door tot Strijensas. Het ontmoedigingsbeleid met die belbussen heeft niet geholpen, want ik heb zowaar een medepassagier, en zal er op de terugweg zelfs drie hebben.

Met pittige snelheid gaan we over de dijken. Na de laatste huizen van Strijen ontrolt zich weer van dat hoge grasland, waaruit na enkele minuten Strijensas tevoorschijn komt. Het dorp bestaat uit een jachthaven en een woonwijkje rond een kerk. Het telt 400 inwoners, maar in de zomer minstens het dubbele, want er is een vrij uitgebreide plezierhaven.

De straten rond kerk en kroeg zijn gepavoiseerd, niet nog steeds wegens de ‘Kroning’, maar wel voor een braderie of weet ik veel, die hier morgen zal plaatsvinden. In die paar straten heerst tastbare stilte. Het café-biljart zit dicht en ziet eruit alsof het geklik van biljartballen hier al 50 jaar geleden definitief verstomd is.

Zo’n dorp is snel bekeken. Op naar de natuur, nu! Ik passeer een fraaie gietijzeren brug van 105 jaar oud over de ‘sas’ (sluis) waarnaar deze bescheiden nederzetting genoemd is.


De wandeling door de uiterwaarden die ik ga maken, heb ik ergens op Internet gezien, en vervolgens niet uitgedraaid. Onderweg staat ook weinig aangegeven. Achteraf weet ik niet eens meer precies waar ik geweest ben. In het begin van de wandeling loop ik over een polderdijk; terug door dicht oeverbos langs het Hollands Diep. Ik pak geloof ik een stukje mee van de Zeehondenplaat, waar je die geinige ‘ oink!-roepende zoogdieren vast alleen aantreft als je om half vier al naast je bed staat en reeds prima luce aan de wandel slaat (om die ook zo klassieke rozevingerige dageraad eens ongenoemd te laten).

Er is hier sprake van dynamische natuur, zo lees ik op overvloedige informatieborden. Eerst was dit landbouwgebied. Maar door recent menselijk ingrijpen werd het weer ware natuur. En zo te lezen heeft men kosten nog moeite gespaard om het er te laten uitzien alsof menselijk ingrijpen nooit heeft plaatsgevonden. Men laat zand en water nu hun gang gaan. Daardoor ontstaan er een soort binnenrivieren, kreken langs zandbanken, die in de loop van jaren langzaam van route en vorm veranderen, vanzelf.

Waterfauna bij de vleet. Zwermen watervogels vliegen bij mijn nadering op uit het gras. De geluiden die je hier hoort, zijn: ‘kwa-waak’,’ kwa-wak-wak-wak’; ‘krèè-wèèèè’ en ‘krek-wek-wek’. Onomatopeeën schieten te kort; het is lastig om de dierentaal in mensenletters op te schrijven.



Hekken geven toegang tot zijpaden door de uiterwaarden. De meeste wandelhekken werken op zwaartekracht; een heel bijzondere op sterke elastieken, die hem dichttrekken na passage van een loper. Achter die hekken grazen lijvige runderen. Een rood waarschuwingsbord wijst erop dat deze dieren onvoorspelbaar kunnen reageren op bezoekers. Je mag ze niet voeren of aaien (en ook niet vriendschappelijk op de kont kletsen, denk ik, al staat dat er niet expliciet bij). Verstandiger is het, om minstens 25 meter afstand te houden; dan heb je tenminste een voorsprong als er een je briesend achterna komt om je aan zijn horens te spietsen.

In werkelijkheid zijn dat soort gratis maaimachines banger voor jou dan andersom, maar een gewaarschuwd mens telt voor twee. Van afstand zie ik er een stel grazen in de bush-bush.

Betrouwbaarder in hun gedrag zijn de talloze schapen op de dijk, om wier keutels ik tracht heen te slalommen. Die gaan lijdzaam op zij voor de heersende diersoort op aard’. Vier staan er te midden van schaapshoog gras en vellen dit met hun tanden: ‘skratsj, skratsj’.

Een brug op rails is weggerold en verzegeld; het landje aan de overkant mag niet betreden worden, en maakt juist daardoor nieuwsgierig. Laarzen heb ik vandaag niet nodig, met de droogte van de laatste weken; zelfs niet op een laarzenpad.

Kunst valt hier ook nog te bewonderen, waar je het niet verwacht: de beeldentrits ‘Boter, kaas en eieren’ (op de foto alleen de laatste).

Het Hollands Diep zelf zie ik nauwelijks op deze wandeling. Slechts een enkel doorkijkje op deze drukbevaren rivierarm wordt de wandelaar gegund. Daar kun je niet heenkijken om het silhouet van een fabriekscomplex aan de overzijde. Er klinkt ook industrieel gehamer van die kant.

Daar ligt natuurlijk het Brabantse Moerdijk. De rookwolk van die enorme chemische brand, januari 2011, deed Strijensas als eerste aan. Er was geen verontrustende concentratie van gif in aanwezig, zeiden de autoriteiten; er was geen gevaar voor de volksgezondheid. Maar dat beweren de autoriteiten altijd, en niemand gelooft het dan ook. Ik zag in Strijensas ook plakkaten hangen tegen stankoverlast.

De wereld is hier niet ver weg, in de natuur. Ik ben ook nog telefonisch bereikbaar, stelt ik vast; de bereikbaarheidsmeter staat op maximaal. Nee, echte jungle heb je niet in Nederland. Het is best wel jammer, ergens, maar het stelt me ook vaag gerust, ergens anders.

Drie jongetjes van een jaar of elf zwemmen in een zijkreek van het Hollands Diep. Ze gaan niet naar het buitenland, dit jaar, wegens de crisis. Als ze over 80 jaar terugkijken op hun jeugd, zullen ze tegen elkaar zeggen dat déze vakantie, in 2013, nu juist de vakantie van hun leven was.


Vanaf een opvallend lelijk uitkijktorentje heb ik een opvallend mooi uitzicht. Paden met bruggetjes over drassig land voeren me daarvandaan terug naar Strijensas, waar ik de vuurbaak langs het Hollands Diep onbeklommen laat.

Vlak bij deze plek is in 1711, tijdens de Spaanse Successieoorlog, Prins Johan Willem Friso verdronken, de stadhouder van Groningen en Friesland, op 23-jarige leeftijd. Niet eens bij krijgshandelingen. Hij was achterneef van de kinderloos gestorven Willem III, koning van Engeland, en was op weg naar Den Haag voor onderhandelingen over diens erfenis en opvolging. Bij Strijensas moest hij de rivier over en kwam om door een lullig ongeluk. Een plotselinge windvlaag op die onberekenbare rivier deed de boot overhellen, en de prins sloeg overboord. Ze zijn hem nog nagesprongen en hebben nog naar hem gedregd, maar helaas.

Zijn postuum geboren zoon zou stadhouder van Holland worden onder de naam Willem IV. Hij is voorzaat van alle huidige regerende vorsten van Europa. En er is een straat naar hem genoemd in Strijensas en vele andere plaatsen.

Daar het busje naar Strijen net weg is, eet en drink ik wat bij het eetcafé bij de haven. Achter me zitten een paar Oeverloop-wandelaars, die elkaar hier getroffen hebben; rugzaktoeristen.
- ‘Vanmiddag nog helemaal door naar Numansdorp, nog een stevig eind’.
- ‘Wij hoeven nog maar tot Schuring. We overnachten in Schuring, we hebben gereserveerd’.

Klem in De Klem, in een schuur in Schuring; ik weet niet; die namen trekken niet. Maar wat zegt een naam? Ik gaf vorig jaar tegenover een paar Amerikaanse toeristen een stukje nonsensicale etymologie ten beste: ‘Numansdorp (Nobody’s Village, vertaal ik uit de losse pols), Mijnsheerenland (The Land of the Lord), Goidschalkxoord (Gods Servant’s Place) en Heinenoord (Reaper’s Place, Magere Hein, nietwaar).’

De werkelijkheid is, zoals zo vaak, prozaïscher. Bijna alle plaatsen in deze streek zijn genoemd naar hun stichters, vroege bewoners of mensen die er iets over te vertellen hadden: Numansdorp naar de 16e-eeuwse ambachtsheer Gary Numan, Goidschalkxoord naar zekere Godsschalk, Heinenoord vast naar Hein, Klaaswaal naar Jan Claessen en Mijnsheerenland naar een leenheer die anoniem wenste te blijven, en zeker niet naar de Heere.



Ik pak het busje terug naar Strijensas, en stap daar over op lijn 165 naar Dordrecht, via Mookhoek en ’s-Gravendeel. Tussen die twee laatste plaatsen kruisen we het enige stuk rail dat er nog ligt op dit eiland. De HSL Rotterdam – Breda / Antwerpen neemt een Hoekje mee van de Hoekse Waard, voordat hij onder de Dordtsche Kil doorrijdt en de Moerdijkbrug neemt.

Die dure HSL – natuurlijk zonder opstapmogelijkheid in deze landelijke streek, wat hééft de Hoekse Waard er eigenlijk aan? – wordt nu alleen bereden door 2 langzame treinen per uur naar Breda en 10 snelle Thalyssen per dag naar Parijs. Wat hebben we allemaal aan deze lijn? Die V250 zie ik niet meer terugkomen.

Er is nu een fel juridisch steekspel aan de gang over de miljoenen die de ontwikkeling en productie van dat onding gekost heeft. Die Italiaanse fabriek, Ansaldo Breda, is bijna failliet: No-saldo Broddel. De advocaat van de bij de zaak betrokken NS-dochter heet tussen twee haakjes Ynzonides, wat voldoende op mijn eigen naam lijkt om groot wantrouwen tegen hem te koesteren.

Tussen ’s-Gravendeel en Dordrecht ligt de Kiltunnel, een van de weinige tolplichtige stukken autoweg van Nederland. Maar als buspassagier heb je er geen last van. Er wordt ook niets extra’s berekend via je chipkaart, bij mijn weten.



Na een eindeloze tocht door alle hoeken en gaten van Dordrecht (drie kwartier totaal over het kippeneindje Strijen – Dordt!) komen we aan bij het station. Hier permitteer ik me een klein intermezzo in een al veel te lang verhaal. Ik zie op de stadslijnen allerlei hybride bussen rijden, net als in Leiden gesponsord door de provincie Zuid-Holland. Maar dit zijn andere bussen, van Volvo.

In Leiden waren er bij introductie van de hybrid’s klachten over zitbanken die te hoog waren voor slecht-ter-benen. Hoe heeft Volvo dat opgelost? Ik neem een willekeurige, lijn 4, die naar de wijk De Staart blijkt te gaan, en daarbij de Paplandlijn kruist.

De voorste stoelen, tot even voorbij de middendeur, staan gewoon op de grond. Achterin is de motor – die érgens moet zitten – hoog opgetast en staan de stoelen zo hoog dat het klimvermogen van een gems nodig is om zo’n zitplaats te bezetten. Echt geruisloos vind ik deze hybride bussen ook niet.

Einde van deze reisdag. Negen dagen later keer ik terug voor Numansdorp, een nederzetting met 8.000 inwoners, en tevens de vestigingsplaats van de gemeente Cromstrijen.


Het is nu zondag. De vloot snel-, school-, taxi- en nachtbussen die in Numansdorp op de haltes vermeld staat, blijft dan in de garage. De enige lijn die rijdt, en dat nog maar in uurdienst, is 164 (Zuidplein - Busstation Heinenoord - Numansdorp – Nieuw-Beijerland). Het laatste stuk daarvan, Numansdorp – Nieuw Beijerland, is dan belbus. En de meeste ritten beginnen dan ook nog pas bij die plantenkas in Heinenoord, zodat je tussen Zuidplein en dat punt een andere, aansluitende bus moet nemen.

Ik doe alzo. Bij het busstation hebben we zeven minuten oponthoud, doordat een toerist uit Afrika, hierheen afgereisd met vrouw en zuigeling, zijn chipkaart nog ergens moet zien op te laden. Hoog zal hij thuis opgeven van de gemoedelijkheid der Hollander; de bus wachtte al die tijd gewoon op hem! Hopelijk loopt hij nooit een natuurbeschermingsinformatiecentrum binnen. De betekenis van deze opmerking zal straks duidelijk worden.

Richting Cromstrijen gaan we over rechte wegen, waarlangs kersen en aardbeien te koop zijn. Onderweg passeren we Mijnsheerenland, Westmaas en Klaaswaal, waar de Afrikanen de bus verlaten. Och, heel Nederland is één groot avontuur, als je op de savannen geboren bent. Klaaswaal is dan net zo goed als elk ander polderoord. Maar wat ik, poldergeborene, in deze streek doe, is me een levensgroot raadsel.

Speuren naar tramrelicten, onder andere. Aha, daar heb je er al een, ’t Wissel, eten, drinken en slapen. Vroeger heette zo’n etablissement een hotel-café-restaurant, maar tegenwoordig: 'eten, drinken en slapen'; je ziet het overal, hoewel het op me overkomt als peutertaal, eetjes en slapie-lapie doen.

In Numansdorp woont een wakker slag mensen, gezien het feit dat hier op werkdagen tussen 06:00 en 07:00 uur meer bussen vertrekken dan in enig ander uur van de dag.

Ik stap uit in het dorpshart. Op deze plek moet ik denken aan een hilarisch kort verhaal dat ik ooit las; ‘Maidentrip’ uit de bundel Opkomst en ondergang van de zwarte trui van Bob den Uyl. Bij deze halte van lijn 164 vond dit verhaal zijn komische apotheose.

De ‘ik’ krijgt van een kennis, Alex Vreugdenberg - een nogal vervelende kerel - een uitnodiging om met zijn nieuwe jacht een vaartochtje te gaan maken op het Hollands Diep. Bij het vertrek vanuit de jachthaven van Hank blijkt Vreugdenberg een kolossale admiraalspet te dragen en allerlei stoere zeevaarttermen om zich heen te strooien.

Al snel ontstaat er een gespannen sfeer tussen beide opvarenden. De ik-persoon hekelt de meer dan adembenemende vaarstijl van Vreugdenberg, en beklaagt zich over het ontbreken van de door hem beloofde drank en lekkere wijven aan boord. Vervolgens veroorzaakt de ‘ik’ opzettelijk een aanvaring met een in het water drijvend stuk afval, waardoor enige averij ontstaat aan de boot.

Goed, er komt ruzie, die de heren daarna als volwassen mannen uitpraten. Ze besluiten uiteindelijk aan te leggen in Numansdorp, en daar  ter verzoening ‘een koel oorlam’, zoals het wordt uitgedrukt, te gaan drinken. Op weg van de haven naar het dorp raakt de hoofdpersoon wat achterop; hij ontwaart een bushalte en gaat het tijdenlijstje bestuderen. Op dat moment komt er net een bus naar Rotterdam aanrijden. De man stapt in, zonder Vreugdenberg daarvan te verwittigen. Tussen beide heren is het naderhand nooit meer goedgekomen, en de ‘ik’ betreurt dat allerminst.

Leeswaarschuwing: de vorige alinea’s bevatten de plot van het verhaal ‘Maidentrip’ van Bob den Uyl. Wie dit verhaal zelf niet gelezen heeft, weet nu in ieder geval hoe het afloopt.



De Gemeente Cromstrijen heeft drie wandelingen van ca. 4 kilometer uitgezet. Ik ga de groene doen, door de uiterwaarden van het Hollands Diep, neem de blauwe, over polderdijken, mee op de heen- en terugweg, en laat de gele voor wat hij is. Alle wandelingen beginnen een eindje ten westen van het dorp, bij een van de tientallen natuurinformatiecentra uit deze streek.

Dat heeft toch te maken met de omgang van de moderne, 21ste-eeuwse burger met de natuur. Liever nog dan erin te wandelen, willen we erover geïnformeerd worden, zoals de homo googleïensis letterlijk overal over geïnformeerd wil worden. Twee eeuwen geleden taalde in de Hoekse Waard geen sterveling naar informatie over de natuur. De meerderheid van de bevolking was boer. Die wisten alles al van de natuur, die lééfden in de natuur, die wáren de natuur. De natuur viel ze dus helemaal niet op.

Over een dijk loop ik naar het beginpunt der wandelingen. Het adembenemende uitzicht op de polder wordt binnenkort bebouwd. Alleen de bewoners van de voorste rij huizen hebben straks nog dat uitzicht. Totdat een nieuwe projectontwikkelaar ook voor hun snufferd iets nieuws neerzet. Men blijft bouwen, hoewel er momenteel al zoveel reeds gebouwde huizen jarenlang leegstaan…

Ik laat het Informatiecentrum links liggen en volg de groene route, achter een golfcourse langs. Die voert door opvallend dichte, donkere bossen, en op de terugweg langs het Hollands Diep. Er is een strandje, en er scheren geestverwanten van Alex Vreugdenberg over het water met waterscooter, motorjacht en waterski. De brug in de verte gaat naar het Hellegatsplein, als hij tenminste niet openstaat.






Na het ronden van de groene wandeling wil ik de blauwe afmaken, over een dijk langs de Molenpolder. Maar pal achter het hek dat daar toegang toe verschaft, ligt een zeldzaam dik en lui schaap, dat uitgerekend uit de complete vierkante kilometer die hem ter beschikking staat, dat plekje heeft uitgekozen voor zijn middagdut. Het beest wil niet wijken, als ik zachtekens tegen dat hek begin te duwen, en al evenmin als ik ‘Ksssjt, vort!’ tegen hem ga roepen.

Ik heb er geen verstand van, maar denk toch dat ook schapen onberekenbaar gedrag gaan vertonen als je ze plet met een hek, of bovenop ze landt. Nee, ik zie af van eroverheen klimmen; iets zegt me dat daar ongelukken van gaan komen.

Maar het maakt niet uit; die polder kan ik ook vanachter dat hek wel zien. Ik kijk er dus naar. In de verte klinken herhaaldelijk doffe geweerschoten. Misschien gaan er een paar ganzen voor de bijl. Ik zag het op tv. Er zijn er veel te veel van. Daarom mogen jagers ze afschieten. Aanvechtbaar beleid, want ook van mensen zijn er veel en veel te veel op de wereld, maar die schieten ze voorshands ook niet af.

En of dat schietbeleid nu erg effectief is? Een jager was ermee bezig. Hij schoot op een kolonie van honderd ganzen, hij raakte er één – wat een kunst! -  en er vlogen er 99 weg, om niet meer terug te keren.

Terug naar Numansdorp, via de weg waarlangs ik gekomen ben. Ik ga nu toch dat Informatiecentrum binnen voor een kop koffie en een stuk perenvlaai, die er verkrijgbaar zijn. Informatiehonger? Ik ben op deze prachtige zondagmiddag de enige bezoeker. Het personeel, bestaande uit drie natuurlijke middelbare dames, zit op het terras te kwekken aan een hectometerlange houten picknicktafel.

Landerig bekijk ik de tentoonstelling, en betreed ik het terras. ‘Prettige dag nog verder’, zegt een van de dames voorbarig; ik wilde alleen maar even een foto maken van het uitzicht waar zij helemaal niet meer op zitten te letten.

Daarna bezoek ik binnen het toilet, althans: ik open een deur waarop het woord TOILET vermeld staat en waarachter zich inderdaad zo’n sanitaire voorziening blijkt te bevinden. Na gedane zaken roep ik naar buiten, of ik misschien een kopje koffie kan krijgen met een stuk perenvlaai, maar iemand grauwt terug: ‘Dat is niet het toilet! Het toilet voor bezoekers is aan de andere kant!’

‘Beschouwt u die plas dan maar als niet gedaan’, zeg ik snedig, en vertrek onverwijld. Die perenvlaai steken ze maar waar hij toch uiteindelijk weer uitkomt.

Geen wezen reageert zo onberekenbaar als het dier dat op twee voeten gaat. Het is wel raar. In de tijd dat ik nog ambities had om schrijver te worden (of om überhaupt nog iets te worden in de samenleving) zei een boekenboer een keer tegen me dat ik nog lang geen Den Uyl was. Rond diezelfde tijd kon ik het niet-winnen van de Bob den Uylprijs bijschrijven op mijn palmares. Maar ik kan geen dag op pad gaan voor dit magazine, of ik beland in een Den-Uyliaanse situatie.



Die hoofdpersoon uit dat verhaal waarover ik het net had, is trouwens zelf ook best een vervelende kerel. Bij het aanmeren in Numansdorp laat hij per ongeluk-expres een boei of zoiets in het water verdwijnen, louter om Vreugdenberg te pesten. In een leesverslag dat ik op Internet zag, vergeleek een middelbare scholier Den Uyl, of liever diens hoofdpersonen, met de gemelijke, immer kankerende schoenenverkoper Al Bundy uit de sitcom Married… with children. Zou ik zelf niet zo 1,2,3 opgekomen zijn, maar nu men het zegt…

Dan maar terug naar de bushalte. Ik heb minder geluk dan Den Uyl’s personage, en taxeer dat ik daar zo’n 50 minuten op de bus moet gaan staan wachten. Daarom maak ik een omweg over de ‘Golf-akkerroute’, een natuurpad met een langer toegangsreglement dan het pad zelf, en door een nieuwbouwwijkje aan de voet van de dijk, waar vrijwel alle straten doodlopen.

Daarna kan ik me opstellen bij de bushalte, en Numansdorp met een gerust hart afvinken op het lijstje dat ik op 1 januari heb gemaakt, met plaatsen die ik in de loop van 2013 beslist wilde bezoeken.

Frans Mensonides
26 juli 2013
Er geweest: vrijdag 5 en zondag 14 juli 2013.

Maasdam


© Frans Mensonides, Leiden, 2013