Kleigeisers en de Miening of life
Om Leiden heen; deel 2 (Oost)

<<< Lees eerst en vooral Deel 1! <<<

 

Het verlaten eiland Tengnagel in 't Joppe bij Warmond

 

Two experts, to explicate Meaning,
Penned a text called 'The Meaning of Meaning'.
But the world was perplexed,
So THREE experts penned next:
'The Meaning of Meaning of Meaning'.

Robert Hofstadter

 

De molen spaart lucht die gebruikt wordt om zeven fonteinen te laten spuiten. Deze toepassing van windenergie is een primeur. Het veld wordt twee keer per jaar gemaaid en het hooi wordt afgevoerd. De bodem van het hooiland is daarom schraler dan op een weiland. Door verschraling en maaien zijn er meer verschillende soorten grassen en kruiden gaan groeien. Maar in de zomer kan de bodem van het hooiland droog worden en de slootkanten zijn steil zodat er weinig ruimte is voor vochtminnende plantensoorten. Met gunstige wind komen er nu vochtige plekken bij de fonteinen. De verwachting is dat er een begroeiing komt zoals die vroeger langs de sloten voorkwam. De fonteinen zelf vormen op termijn een groeiplaats voor mossen en korstmossen. Kleigeisers geeft de wind weer vat op de ontwikkeling van het landschap.

Onbegrijpelijk uitlegbord in het Park Cronesteijn

 

De snackbar die wij open treffen in Zoeterwoude Dorp, wordt gedreven door een zwijgzame oosterling met een opmerkelijk chagrijnige tronie. Wie weet is hij ongeschikt bevonden voor het vak van Chinees, en heeft hij zijn ambitie noodgedwongen naar beneden bijgesteld door de aankoop van een originele Hollandse vetput. Een plezierig beroep moet het ook niet zijn, heel de dag dat vet in en uit staan te ademen. Er is veel verloop in deze branche; bij de snackbar in onze buurt ben ik nog nooit twee keer door dezelfde persoon geholpen.

De dorpsjeugd zit zich hier te voeden, op rode krukjes die niet noden tot lang blijven zitten. Maar het bevalt ze zo goed hier, dat ze telkens bijbestellen. Ze betalen met een tientje, steken het wisselgeld in de zak, en betalen het volgende rondje vet met een ander tientje. De uitbater grijpt knarsetandend in zijn bak met wisselgeld. Ik durf de man niet te vragen, of ik even maar het toilet mag – en of zijn zaak überhaupt zo’n voorziening kent.

Wij stappen op en vervolgen onze weg door een wijkje met doorzonwoningen uit de jaren 70. Het zou volmaakt stil zijn geweest als die brommer hier niet had rondgeknetterd. Hij is door een begaafde opvoerder afgesteld op maximaal rendement. Het lucht-benzinemengsel in de zuigers wordt omgezet in zoveel mogelijk decibels en zo weinig mogelijk kinetische energie. Als de helse machine ons gepasseerd is (tergend langzaam), horen wij hem nog minutenlang zijn weg vervolgen door het dorp. Paardenhoeven zijn hier passender; die horen en zien we even later ook.

Zoeterwoude Dorp is gebouwd aan weerzijden van een vaart. Bruggetjes verbinden huizen met de wal. Zoeterwoude heeft, in tegenstelling tot de meeste gemeenten, slechts één raadhuis. Het oude is radicaal gesloopt om plaats te maken voor het nieuwe, en waar ze dan hun romantische dorpsbruiloften houden, weet ik ook niet.

De Miening moet ooit een rustige, lommerrijke landweg geweest zijn, maar is nu een drukke, geasfalteerde verkeersader richting A4. Hier een oud boerderijtje kopen (fantaseer ik hardop) en er dan een bordje op aanbrengen: De Miening of life.

Wim vertelt dat ergens in de jaren 20 twee geleerde heren een dik boek schreven waarin zij het begrip 'betekenis' problematiseerden. Ogden en Richards heetten ze, maar dat feit mag vergeten worden door de lezer. Hun werk was getiteld The Meaning of Meaning. Douglas Hofstadter - die voorkomt op de lange lijst van denkers die ik niet gelezen heb - las The Meaning of Meaning in zijn studententijd, maar kwam nauwelijks door de stroperige tekst heen; hij begreep er geen tittel of jota van. Balorig geworden door dit onbegrijpelijke boek schreef hij de limerick die het hoofd van deze pagina siert.

Even verderop vloeien alle secundaire wegen uit de regio samen tot de oprit naar de A4. Dit stuk van de wandeling lopen we over asfalt en in uitlaatgassen. Voor de tweede keer vandaag kruisen wij de rijksweg; deze keer bovenlangs. Het is iets drukker geworden, inmiddels, op de zesbaansweg. Een ondernemer in een bedrijfspand langs de A4 maakt duidelijk dat hij alles spuit, behalve auto’s. Amper een kilometer verderop zullen we geisers zien die helemaal niet spuiten, maar daarover straks meer.

Aan de overzijde van de snelweg de strenge, grimmige contouren van het voormalige, vroeg-20 ste eeuwse Kruisherenklooster Mater dolorosa. Het kreeg in de jaren 60 een nieuwe bestemming als Huize Weipoort voor dubbel gehandicapte kinderen die katholiek geboren waren (als je het zo formuleert, klinkt het als een driedubbele handicap) en biedt tegenwoordig huisvesting aan studenten, hetgeen de onnatuurlijke stilte verklaart die hier nu heerst.

Ter hoogte van het klooster betreden we Polderpark Cronesteyn, het grootste park van Leiden; we zijn inmiddels teruggekeerd in de stad. Cronesteyn begint nu een beetje op een park te lijken, met een plezierige afwisseling van bosschages en weilanden. Een jaar of 20 geleden, toen het pas af was, was het een kale bedoeling (bedoening, bedoel ik; die Miening zat me nog in het hoofd); ellendige sprietboompjes die de wandelaar geen enkele bescherming boden tegen de altoos gierende elementen.

Het park meet ongeveer een kilometer in het vierkant en is uitgespaard tussen kanalen, bedrijventerreinen, woonwijken en snel- en spoorwegen. De laatste gaan ervoor zorgen dat ook van dit stuk groen weer randjes afgeknabbeld worden. Ik heb wel eens geschreven over de Rijn-Gouwelijn, een railverbinding die straks van de kust naar Gouda gaat lopen; een raar bastaardproduct dat de functies van stadstram, sneltram en trein in zich moet verenigen. Uitgerekend in dit park Cronesteyn moet de RGL muteren van stadstram tot trein (of omgekeerd, als hij in westelijke richting rijdt) hetgeen gepaard zal gaan met fly-overs die de boel aardig kunnen ontsieren in een stuk zorgvuldig geplande en gecultiveerde ongerepte natuur.

Dan kijk ik liever naar de rijkdom aan planten- en vogelsoorten die hier schijnt te heersen, of naar een kleigeiser. We zien die dingen wel, bovenmaatse molshopen die als een uitheems hoedje boven het maaiveld uitsteken, maar we begrijpen de uitleg niet. Het kan liggen aan onze wandelvermoeidheid. Oordeel zelf; ik heb het verhaal gefotografeerd, de tekst overgetypt en als citaat in de kop van deze pagina geplaatst. Wat het ding zou moeten doen, weten we ook niet. Spuiten, vermoedelijk, maar wat? Warm water, lava, blubber of klei? Ze doen momenteel geen van vieren. We staan open voor elk natuurwonder, maar hier zien we niets; misschien is dat het wonder.

Er moet hier ergens een educatief bezoekerscentrum zijn, ’t Reigersbos, maar ik kan het niet vinden, zelfs niet met de stadsplattegrond in mijn hand. Zelden, zeer zelden wandel ik in dit park, waarvan de ingang op niet meer dan een kwartier van mijn huis ligt. Om elke hoek verwacht ik ‘t Reigersbos, maar het is er niet. ‘Barst, je ziet in zo’n park ook geen pest door al die rotbomen’, grom ik. ‘We hebben geen haast, we zijn aan het recreëren’, sust Wim. Maar ook op een wandeldag loop ik niet graag om.

Eindelijk staan we te rammeien aan de deur van het houten gebouwtje, maar het zit dicht, een toestand waarin het circa 165 uur per week verkeert; ik was er al bang voor. Alleen wie hier op zondagmiddag komt, niet te vroeg, niet te laat, kan er op rekenen dat het open is. We zijgen nu maar neer achter een picknicktafel, en worden opnieuw beslopen door levende have die gevoederd wil worden; onder andere een kat, een pauw en enkele hoenderachtigen. Wat een lelijk beest is zo’n kalkoen, met zo’n rode hangzak onder zijn keel; zeker in vergelijking met een pauw.

Naast het verlaten bezoekerscentrum is het aantrekkelijkste gedeelte van dit park, althans voor kinderen: een avontuurlijke speeltuin met veel water.

Restaurant Cronesteyn is wel open. Op het terras gebruiken we de thee. Ook hier mag mijn vage, alcoholische kennis Tjeerd niet meer komen. De lijst van etablissementen waar hij nog wel welkom is, wordt al maar korter. Hij heeft de gewoonte, wanneer hem na een avond doorzakken de bierrekening gepresenteerd wordt, te gaan steggelen over het aantal genoten consumpties, dat in zijn ogen altijd belangrijk lager is dan in die van de oberkelner. ‘Jij schrijft zeker met een vork, kloothommel!’, lalt Tjeerd dan tegen die functionaris, ‘meer dan drie, vier biertjes heb ik niet gehad; wacht maar tot ik morgen terugkom, dan ben je aan de beurt, dan ken je lache met me!’ Niet zelden eindigt zijn avondje met inmenging van de politie.

Tweehonderd meter van hier was ooit een kasteeltje, dat ook Cronesteyn heette, en tegen het eind van de 18 e eeuw is afgebroken. Ik vergeet Wim te vertellen wat ik op deze plek dan maar te boek stel, namelijk dat ergens tussen het oude kasteel en het nieuwe restaurant de plek ligt, waar tijdens het beleg van 1573 / 1574 de Spaanse schans Lammen stond. Dit is zeer historische grond: hier hebben we feitelijk de Tachtigjarige Oorlog gewonnen, al zou het nog 74 jaar duren voordat de Spanjolen Nederland definitief prijsgaven en de vrede getekend werd.

In de nacht van 2 op 3 oktober 1574 verliet de vijand de schans, op de vlucht voor een door de Hollanders bewerkstelligde overstroming. Leiden werd bevrijd door de watergeuzen. Een gebeurtenis waarover in de loop van de eeuwen veel legenden zijn geweven. Een weesjongen, Cornelis Joppensz, zou op de verlaten schans Lammen een pot op het vuur gevonden hebben waarin een gerecht stond te pruttelen; een soort hutspot. Elk jaar op drie oktober eten de Leidenaars nog steeds hutspot, onwetend van het feit dat die jongen geen weesjongen was, die pot door een ander gevonden werd, en er iets anders inzat dan wat wij hutspot noemen.

Een andere legende verhaalt dat de toenmalige burgemeester Van der Werf tijdens het beleg zijn lichaam aanbood aan het morrende, hongerige volk, om er een krachtige bouillon van te trekken. Hij is de grote held in vele verhalen rond Leidens Ontzet. In werkelijkheid schijnt Van der Werf echter een wat slappe, wankelmoedige man geweest te zijn, en komt de eer van heldendom meer toe aan legeraanvoerder-tegen-wil-en-dank Jan van der Does / Janus Dousa. Maar je zou eens op de Doezastraat aan 10 voorbijgangers moeten vragen, of ze wel weten, naar wie die straat genoemd is…

Weer een ander verhaal rond Leidens Ontzet wil dat de Spaanse legeraanvoerder Valdez door zijn verloofde, de Hollandse rijkeluisdochter Magdalena Moons, ertoe werd overgehaald, de stad te sparen. Het leverde roerende scènes op in een aantal 18 e en 19 e eeuwse literaire werken over Leidens Ontzet, maar zo is het beslist niet gegaan. De ware reden dat Valdez de stad niet is binnengevallen, is een stuk prozaïscher: de legeraanvoerder had onvoldoende munitie tot zijn beschikking voor een bestorming, en moest zich beperken tot het kat-en-muis-spel van het beleg.

Veel legenden dus, maar het meest frappante feit rond Leidens Ontzet is volkomen onbekend bij het grote publiek. In die nacht van 2 op 3 oktober waren de Spanjaarden niet alleen bevreesd voor het wassende water, maar zijn zij zich ook een hoedje geschrokken van een doffe dreun uit de richting van de belegerde stad. Deden de Leidenaars een uitval? Nee, de gammele stadsmuur aan de zuidzijde van de stad was spontaan ingestort, onder luid geraas. De Spaanse ‘helden’ hadden de stad zó binnen kunnen wandelen, zonder een kanonschot te lossen, maar ze bleven met knikkende knieën waar ze waren.

Leidens Ontzet was al met al een dubbeltje op zijn kant. Als Leiden gevallen was, was de opstand tegen Spanje vermoedelijk verzand; de vaderlandse geschiedenis had heel anders kunnen lopen… maar loopt altijd precies zoals ze loopt; speculaties van het type ‘what if’ zijn vruchteloos.

Wij breken op, en bewandelen het oude landgoed Cronesteyn, dat het dus al twee eeuwen zonder huis moet stellen. Dit landgoedje gaat over in het lommerrijke reigersbos, met de tientallen meters hoge populieren waarin die vogels graag nestelen. Rest me nog te vertellen dat er in dit bosje al enkele malen een persoon levenloos is aangetroffen – maar die blijken dan altijd elders vermoord, en vanaf plaats-delict hierheen getransporteerd; wandelen op deze plek is op zich niet gevaarlijk.

We kruisen de spoorbaan Leiden – Utrecht. De lage spoorbrug over het kanaal staat open, dat wil zeggen dat de rails zijn weggedraaid, zodat boten de brug kunnen passeren. Een buitenkansje voor een foto; ik heb het nog niet vaak gezien. Vroeger was er een klapbrug, als mijn geheugen me niet heel sterk bedriegt.

Dit stukje spoor heeft geen bovenleiding. Ik heb wel eens een uur vastgezeten in een trein die uitgerekend op dit punt moest remmen, en daarna niet meer wegkwam. Er moest een andere trein van Leiden Centraal komen om ons te ontzetten, en dat duurde eventjes, zoals je je wel kunt voorstellen.

Nu lopen we langs de Vliet, niet ver van het punt waar hij in de Rijn verdwijnt. Dit stukje van het kanaal heet in de volksmond geen Vliet meer, maar eenvoudigweg: Het Kanaal. Aan onze kant van het water staan nieuwe fabriekshallen en magazijnen. Aan de overzijde, achter de molen, is het veldje waar ik veldgym had op de middelbare school, en waar ik met softbal het zeer verre veld verdedigde. In het uitzonderingsgeval dat er een bal zo ver geslagen werd, moest ik die teruggooien. Daar werd ik dan op gewezen door kreten uit de verte, die mij in weinig parlementaire bewoordingen het bevel gaven, te ontwaken.

Dan Park de Bult, een steile heuvel die gebruikt wordt door wielrenners in training voor de Mont Ventoux en de Alpe d’Huez. We lopen de bewoonde wereld weer in; hier begint Leidens meest recente nieuwbouwwijk Roomburg. Die ligt op het punt waar 15 eeuwen vóór de Spanjaarden ook al buitenlandse krijgers meenden te moeten rondlopen over onze bodem. Hier lag tijdens de Pax Romana het legerkamp Matilo, aan de boorden van de Rijn, die de grens vormde van het Romeinse rijk.

Nu komt er VINEX-bouw in Roomburg, en hebben de straten Romeinse namen. Je kunt hier wonen op de Julius Caesarlaan; het bordje wijst de hemel in, terwijl aannemelijker is dat de veldheer (100-44 v.C.) zich thans in de onderwereld bevindt. Hoewel; met zulke godenzonen weet je dat nooit geheel zeker; wellicht heeft hij niet alleen half Europa, maar ook een plekje op de Olympus veroverd.

De Romeinen bivakkeerden van 43 tot 275 in Matilo, kankerend op ons vochtige rotklimaat en op de hier rondwandelende barbaren, denk ik. Wat ze hebben achtergelaten, ligt in het Museum van Oudheden; onder andere een prachtig gouden masker van een man met krulletjeshaar, die Gordon gedoopt is, naar de zanger.

Na het vertrek van de Romeinen breken de donkere middeleeuwen aan voor Leiden. Pas een kleine 6 eeuwen later horen we weer iets van regelmatige bewoning op het huidige grondgebied van de stad. In de 9 e eeuw was er een dorp of gehucht met de naam Leython, dat viel onder het bisdom Utrecht. De naam Leython zou iets kunnen betekenen als: ‘gelegen aan de waterlopen’, maar er zijn ook andere lezingen.

De huizenrijen in Roomburg zijn zodanig geordend dat er wat geulen zijn overgeschoten die ingericht konden worden als kinderspeelplaats. Alleen een broertje en zusje maken er gebruik van, vanmiddag. Ze spelen wat landerig; al hun buurkinderen zijn op vakantie. Het jongetje gaat roerloos op de grond liggen en roept: ‘ik was dood’. Zijn zusje komt nader, begint te schudden, maar de jongen zegt: ‘ik was dóóhóód!’. Doodverveeld, vermoed ik.

Tot voor kort lag tussen hier en de Hoge Rijndijk een kassengebied en was er een dierenasiel. De Besjeslaan, die door dit tuinbouwgebiedje liep, staat nog wel op de plattegrond, maar is in werkelijkheid verdwenen; hoge zandheuvels zijn ervoor in de plaats gekomen.

Een klein stukje platteland resteert. Het is de Annahoeve, eens een fiere boerenhoeve, maar thans gedoemd om voort te bestaan als kinderboerderij. De boer heeft zijn verzet tegen deze gang van zaken uiteindelijk gestaakt. Ter hoogte van de hoeve moet stadsbus 28 in de remmen voor een groepje kippen dat de weg oversteekt. Dat kon toen nog. Tussen de dag van onze wandeling en de dag ik dit schrijf, is het woord ‘ophokplicht’ aan de Nederlandse taal toegevoegd; de vogelgriep nadert nu echt.

 

Na kruisen van de Rijn, de Oude Rijn eigenlijk, belanden we in de gemeente Leiderdorp. Nu ligt het beroerdste stuk van onze wandeling in het verschiet. Eerst moeten we over de Van der Valk – Bouwmanweg langs de noordelijke arm van die rivier, die zich hier in tweeën gesplitst heeft om in hartje Leiden, bij de Burcht, weer bijeen te komen. Vervolgens, na een flauwe knik in de weg, over de Zijldijk langs de Zijl; rechttoe, rechtaan.

Leiderdorp is een saai dorp, en de boeiende, gevarieerde tussenstad van Stiller is hier verder weg dan ooit. Leiden en Leiderdorp zijn trouwens al jaren geleden aan elkaar gekit, met de Rijn en de Zijl als smalle watergrens tussen het steen.

We zeggen niet veel meer (behalve ik, dan), en we zitten in de ‘derde kwart-dip’. In het derde kwart van een onderneming belandt je vaak in een dipje (vergelijk de post-lunchdepressie op een werkdag en de midlifecrisis in een werkzaam leven). Het is begrijpelijk; de vermoeidheid gaat parten spelen, de routine wordt afmattend, en de stal, die ruik je nog niet.

Open spoorbrug over Het Kanaal

 

Op zo’n driekwart-tocht beschouw je zelfs een gebied als De Baanderij als een welkome afwisseling. Op dit onlangs sterk uitgedijde terrein kun je alles krijgen wat je nodig hebt voor je huis, je tuin, je vakantie en je auto.

En voor je zondige ziel. Als een rare uitbijter tussen alle meubel-, DHZ-, auto-, fiets-, tapijt-, kampeer-, baby-, keuken- en knutselzaken staat, temidden van wat grimmige magazijnen voor koopjesjagers, het zaaltje van de Levensstroom Gemeente. ‘Wonderen, ze gebeuren nog steeds’, zegt een poster voor de ingang, ‘iedere eerste zondag van de maand 19:00 uur.’ Dominee Zijlstra laat dat alles gebeuren, met Zijn wil. Naast instant-bekeringen zijn ook genezingen mogelijk, sneller dan ze het in het Rijnlands Ziekenhuis voor elkaar krijgen. Die lui van de Levensstroom Gemeente staan ook altijd te folderen bij de ingang van Leiden Centraal, ’s morgens om halfacht, op je nuchtere maag.

‘De Bouwmarkt gaat door tijdens de bouwvak’. Zijn overbuurman heeft een ‘kijkhoek boordevol badkamerideeën’. ‘Iéééék, iek-iek-iek-iek’, krijst een meeuw naargeestig, alsof we aan zee zitten. Om de hoek kunnen klussers die echt grote plannen hebben, een heuse betonmolen huren; één van 160 liter, 9 euro voor een dag (24 uur). ‘Bruynzeel maakt het waar’ (wat?); voor Huygen Tapijt – het Droom Huys staat net zo’n buitenmodel stoel als in dat stukje over D’n ‘Orticole dat ik laatst schreef. Ik ga er deze keer niet op zitten. Duimelot tenslotte, heeft alles voor het kweken en houden van baby’s: hun verblijf, hun speelgoed, hun transport.

Weinig hebben wij hier te zoeken. We lopen Praxis binnen; louter om te plassen. “Elke klus een Praxis-klus’, zeg ik, als in een Pavlov-reactie. Het bewijst de kracht van reclame, en tevens de beperkingen ervan: linkse klungels als wij onthouden zo’n reclamekreet even goed als het knutselend gedeelte der natie, voor wie hij bedoeld is. Miljarden worden jaarlijks verspild met het bevorderen van naamsbekendheid bij mensen die nooit bij je zullen kopen.

De Praxis op De Baanderij is immens groot; de hal meet een hectare. Ik overdrijf niet; om er zeker van te zijn, pas ik het af, 120 bij 120 (weliswaar vermoeide) passen, minstens een hectare, voorwaar. Het is uitverkoop (koffie is zelfs gratis); er zijn ‘Axiprijzen’. Een lederen bureaustoel is afgeprijsd tot 39 euro; stoelen zijn winkeldochters in een zaak die mensen trekt die ongaarne zittend worden aangetroffen.

Televisieschermen vertonen hoe het doe-het-zelven eigenlijk moet. En: ‘werk bij het betegelen altijd uit meerdere pakken tegelijk’, beveelt ons een schriftelijke instructie. Waarom, in vredesnaam; waarom? Een normaal mens maakt toch eerst het ene pak op, alvorens het andere aan te breken? Zo zouden twee intellectuelen het tenminste doen.

Verder langs de boorden van de Zijl waar we het gebouw van de Leidse Onderwijs Instellingen zien. De LOI begon ooit vanuit een kantoor in het hart van Leiden ‘lesbrieven’ te verzenden, maar is nu al tientallen jaren aan de overkant van de gemeentegrens gevestigd. Ik heb in de eerste helft van de jaren 90 mijn opleiding AMBI-informatica grotendeels gevolgd bij dit instituut. Huiswerk kon je inzenden via een toen revolutionair systeem, een soort primitieve e-mail, per modem; ik had er een met een transportsnelheid van 1,2 K. Lange verhalen kon je maar beter niet houden…

 

 

Ook Leiderdorp is bezig, nog een hoekje van zijn grondgebied vol te bouwen. In het wijkje ‘Driegatenbrug’ komen villa’s voor de bredere beurs. De verlaten, vervallen meelfabriek De Zijlstroom aan de rand van de wijk krijgt in 2006 een horecabestemming, en zal de functies van restaurant, café, brasserie, moestuin en kookschool in zich verenigen. Het is een idee van Ricardo Lanza, die De Zijlstroom zelf gaat exploiteren. Hij zat bij mij op de middelbare school, een klas lager dan ik, en is thans bewustzijnspsycholoog en -coach, horecaondernemer, en tevens de centerfield van de Detroit Tigers – als hier ook niet sprake is van ‘meer hondjes die Fik heten’, ik vind het een rare combinatie.

Voorbij de Driegatenbrug ontrolt zich een weids polderlandschap. Links, aan de overzijde van de Zijl, is weliswaar de stad, de Leidse Merenwijk, maar rechts zien we een prachtig kleurenspel van groene weiden, blauwe luchten en grijswitte wolkenplukken. Drie millennia wetenschap mag voor ons de prullenbak in; de aarde is gewoon een platte pannenkoek, de hemel een bol erboven, en als je maar ver genoeg doorloopt, val je van de wereld af, of stoot je je hoofd aan de wolken.

Ik ben hier nog nooit geweest, evenmin als Wim. Het is vrij druk met auto’s op deze geasfalteerde B-weg; hij loopt dood; waar gaan ze naartoe? Misschien is er een party op de Kaagsociëteit.

Leiderdorp gaat over in Warmond, dat binnenkort samen met Voorhout en Sassenheim zal opgaan in de nieuwe gemeente Teylingen. Het pontveer dat op mijn plattegrond staat, is 500 meter verplaatst. We haasten ons, de klok nadert zes uur, en dan zal het wel afgelopen zijn met het spelevaren, in deze Recreatiegemeente, zoals Warmond zichzelf presenteert.

We bereiken het pontje nog juist op tijd. De veerman is enigszins verbaasd over onze komst; wij zijn deze week de eerste wandelaars, die hij overzet. Als er zich al iemand meldt, is het een wielrijder.

Het is nog een heel tochtje, niet simpelweg de Zijl over, maar om het Boterhuiseiland heen, over ‘t Joppe naar het recreatie-eiland Tengnagel. Dit rare, inderdaad nagelvormige geval, 700 meter lang en 50 meter breed, is via een landtong verbonden met een wat breder eiland, De Strengen, en dat weer met een brug met het Warmondse vasteland.

Ik hoop dat die brug er in werkelijkheid ook is, en niet, zoals de Besjeslaan, alleen op de kaart. Anders zou ik niet weten, hoe we voor morgenochtend van dit eiland afkomen. De laatste veerpont is net om de hoek verdwenen. Een lift vragen aan een jachteigenaar?; er zijn hier aanlegsteigers. Mocht dit verhaal nooit gepubliceerd worden, dan zou dat kunnen betekenen, dat Wim Scherpenisse en ondergetekende zijn verdwenen in de binnenlanden van een Recreatiegemeente.

Frans Mensonides
Gewandeld: donderdag 4 augustus 2005
Ge-upload: woensdag 17 augustus 2005

Wordt vervolgd > > >

Meer van mijn hand over Leidens Ontzet in Zo veel letters, zo veel dagen.

 

Langs Het Kanaal


© Frans Mensonides, Leiden, 2005


<< naar thuispagina Frans Mensonides