ZO VEEL' LETTERS, ZO VEEL DAGEN

Een bloemlezing uit twee eeuwen poëzie ter herdenking van Leidens Ontzet op 3 oktober 1574

Frans Mensonides


Op 3 oktober 1574 werd de stad Leiden, na een Spaans beleg van bijna een jaar, bevrijd door de watergeuzen. Deze gebeurtenis, een belangrijke kentering in de opstand van de Nederlanden tegen het Spaanse gezag, is door de eeuwen heen tot de verbeelding blijven spreken van dichters, historici en natuurlijk van de Leidenaren zelf, die hun bevrijding van het Spaanse juk op drie oktober nog jaarlijks herdenken.

Menig Leidenaar kent de feiten en legenden rond Leidens beleg en Ontzet: de uitdeling van Haring en Wittebrood aan de uitgemergelde bevolking, de door een weesjongen gevonden hutspot, en het heroïsche optreden van burgemeester van der Werf tijdens de belegering van de stad.

Deze bloemlezing geeft een overzicht van twee eeuwen poëzie over een gebeurtenis die anno 2000 opnieuw actueel is geworden in de Leidse politiek.




Dit is de Internet-versie van een werkstuk dat ik gemaakt heb als student Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht . Het werkstuk werd geschreven als onderdeel van de cursus "Van Renaissance tot Romantiek", die deel uitmaakt van het vaste gedeelte van de doctoraalstudie.
Ik heb in de oorspronkelijke versie van "Zo veel' letters, zo veel dagen" enige herzieningen en aanvullingen aangebracht, naar aanleiding van opmerkingen van Marijke Meijer Drees van de Afdeling Renaissance Letterkunde .
Mijn dank gaat uit naar Wim Scherpenisse voor het "betuttelen" (verbeteren van een geschrift; WNT II-2-2260) van het werkstuk.


Inhoudsopgave

Lijst van afkortingen

Verantwoording illustraties

1 Inleiding

1.1 Verantwoording transcriberen en herspellen

2 Het beleg van Leiden (1573-1574)

2.1 Twee stadsbestuurders: Pieter Adriaenszoon van der Werf en Jan van Hout

3. Herdenkingspoëzie uit de periode na het Ontzet

3.1 Men was in groot verdriet (toegeschreven aan Jan van Hout)

3.2 't Rijk van Spanje hem verblijdde (toegeschreven aan Jan van Hout)

3.3 Pieter van der Morsch: Toen Godes hand

3.4 Herdenkingspoëzie uit de periode na het Ontzet; conclusie

4 17e eeuwse dichtwerken over Leidens Ontzet

4.1 Leiden na het Ontzet.

4.2 Twee voorbeelden van een stedenlof

4.2.1 Constantijn Huygens: Leiden

4.2.2 Jacob Lescaille: O, moedig Leiden! dat, met strenge dapperheden

4.3. Adriaen Valerius: Lijk de grootste rapzak

4.4 Reinerius Bontius: Beleg en ontzet der stad Leiden (Fragment)

4.5 Vergelijking van de vier 17e eeuwse werken

5. Het tweede eeuwfeest (1774)

5.1 Joannes le Francq van Berkhey: Het verheerlijckt Leiden (twee fragmenten)

Literatuuroverzicht

Noten


Lijst van afkortingen

WNT: Woordenboek der Nederlandse Taal. 's-Gravenhage/Leiden 1882-1998. 29 dln.

WP: Grote Winkler Prins. Encyclopedie in twintig delen. 7e, geheel nieuwe dr. Tweede oplage. Amsterdam/Brussel 1970-1975. 20 dln.

INHOUDSOPGAVE


Verantwoording illustraties

Kookpot (zogenaamde grape), inv.nr.: 3346; Stedelijk Museum De Lakenhal te Leiden.
Overgenomen van de website Stedelijk Museum De Lakenhal; voor de afbeelding, met verklaring, zie deze link.

Uitreiking van Haring en Wittebrood, 1934; burgemeester Van der Sande Bakhuyzen krijgt de eerste haring uitgereikt. Gemeentearchief, Leiden.
Overgenomen uit Hutspot, Haring en Wittebrood, Dl. 1, p 6

Plattegrond van Leiden, getekend door Joost Janszoon Bilhamer, 1573. Gemeentearchief Leiden.
Overgenomen uit Moerman en van Maanen 1986, p. 12

Jan van Hout, door Willem Isaacszoon Swanenburgh, 1608. Kopergravure., 18 x 12 cm.
Overgenomen uit Ekkart 1974, p. 203

Mattheus Ignatius van Bree (1773-1839), Burgemeester Pieter Adriaensz. van der Werf biedt zijn degen aan het volk, 1816-1817; olieverf op doek, 430 x 574 mm.. inv.nr.: S 46; Stedelijk Museum De Lakenhal te Leiden.
Overgenomen van de website Stedelijk Museum De Lakenhal; voor de afbeelding, met verklaring, zie deze link.

Portret van Johannes le Francq van Berkhey. Kopergravure door J. Houbraken naar H. Pothoven; gedateerd 1771. Gemeentelijke archiefdienst, Leiden.
Overgenomen uit Arpots 1990, p. ii

Portret van Huygens: gelinkt van Afdeling Renaisance Letterkunde - portrettengalerij

Overige foto's zijn gemaakt door de auteur; oktober 2000.



INHOUDSOPGAVE


'[...] twelcke wel dobbel de pijne
weert is om opgesocht te werden.'

Valerius



1 Inleiding



Stad met een glorieus verleden
die lang door de Spanjaard werd belaagd.
Op drie oktober, dat gedenken wij heden,
werd die vijand plots verjaagd,
Er kwam een einde aan honger en nood
Door haring, hutspot en wittebrood.
De haring blijft altijd Leidens symbool
van vrijheid en verzet tegen de Spanjool.(1)

Behalve de matige kwaliteit ervan, zou er nog een andere goede reden zijn om de hierboven afgedrukte strofe niet op te nemen in een bloemlezing met poëzie uit de periode 1574-1774: zij is geschreven in het jaar 2000 en valt dus ruimschoots buiten het tijdvak van Renaissance en Romantiek. Toch past het gedicht er qua onderwerpskeuze naadloos in. Het refereert namelijk, net als alle andere in deze bloemlezing, aan de gebeurtenissen op 3 oktober 1574, toen de stad Leiden werd bevrijd, na - met een onderbreking - bijna een jaar lang geleden te hebben onder een beleg door het Spaanse leger.

Nadat in september 1574 de dijken doorgestoken waren, joeg in de nacht van 2 op 3 oktober de stormwind een kolkende watermassa over de weilanden in de richting van de stad. De Spaanse soldaten sloegen hals over kop op de vlucht. Vervolgens konden de watergeuzen per boot de stad bereiken, om de haring en het wittebrood uit te delen, dat nu nog steeds jaarlijks op 3 oktober aan de bevolking verstrekt wordt.

De hutspot, genoemd in het gedicht, is een andere lekkernij die al 426 jaar is verbonden met de viering van Leidens Ontzet. Bij de door de Spanjaarden verlaten schans Lammen, ruim een kilometer ten zuiden van de stadswallen, werd een pot hutspot aangetroffen, die stond te pruttelen op een zacht vuurtje. Cornelis Joppenszoon, de weesjongen die de pot daar volgens de overlevering aantrof, staat sedert 1961 vereeuwigd in brons op het stationsplein van Leiden Lammenschans, met zijn trofee in de handen. In elk traditioneel Leids huisgezin komt elk jaar op 3 oktober hutspot op tafel - die wel wat anders zal smaken dan in MDLXXIV; de aardappel was toen nog niet bekend in onze streken.

Het gedicht laat één verhaal over Leidens Ontzet onvermeld: burgemeester van der Werf zou enkele dagen voor het einde van het beleg een dreigende muiterij van de hongerende bevolking bedwongen hebben door zijn lichaam ter consumptie aan te bieden.

De schrijfster van Stad met een glorieus verleden is Roely Postma, de vrouw van de huidige Leidse burgemeester, die naar zeggen van haar echtgenoot, erg bedreven is in het maken van Sinterklaasrijmen. Haar vers is voortgekomen uit onvrede over het Leidse volkslied, Leiden, stad van mijn hart, dat onlangs ten doop is gehouden. Hoewel het lied geschreven is onder auspiciën van de 3 October-Vereeniging , wordt daarin geen syllabe gewijd aan de haring en het Ontzet (te Leiden nog altijd consequent met een hoofdletter geschreven). Dit wekte het misnoegen van Leidens burgervader, die zijn vrouw aanzette tot het vervaardigen van een extra strofe. Daar wilde op haar beurt de 3 October-Vereeniging niet aan, en kortom: de zoveelste politieke rel in Leiden is een feit, met vragen in de gemeenteraad, en polemieken in de ingezonden-brievenrubriek van het Leidsch Dagblad.

Het Ontzet wordt in Leiden op 3 oktober nog altijd op massale wijze gevierd. Leiden gaat er prat op, dat "3 oktober" in Nederland het grootste volksfeest is boven de grote rivieren, met een kermis die na die van Tilburg te boek staat als de meest uitgebreide van ons land.

Uit de aanwezigheid van tienduizenden feestgangers, en uit het krakeel rond de dichtende first lady zou men kunnen opmaken, dat het Ontzet nog altijd lééft in Leiden. Dit valt bij nadere beschouwing wel wat tegen. Wie echt komt voor de herdenking, moet wel heel vroeg opstaan. Rond zonsopgang vindt de al genoemde uitreiking van haring en wittebrood plaats, en worden op het Stadhuisplein geuzenliederen als het Wilhelmus aangeheven.

De rest van het feest, dat zijn huidige vorm kreeg na de oprichting van de 3 October-Vereeniging in 1886, kent nauwelijks traditionele elementen. Veel Leidenaren, en vooral veel bezoekers van buiten de stad zullen wellicht niet eens meer weten wat er precies gevierd wordt. In deze bloemlezing van verzets- en Ontzetspoëzie hoop ik daarover wat meer duidelijkheid te verschaffen.

Het werkstuk is als volgt ingedeeld:

Eerst geef ik een beknopte schets van het verloop van het beleg van Leiden in 1573 en 1574.

Vervolgens worden de dichtwerken behandeld, elk voorzien van een korte inleiding.

De ordening is min of meer chronologisch. Eerst komen drie inscripties-op-rijm aan de orde, die kort na Leidens Ontzet gemaakt zijn.

Daarna volgt een tweetal 17e-eeuwse gedichten in het genre "stedenlof". In dezelfde periode verscheen er een stroom van herdenkingsliederen en -toneelstukken. Ook uit dat materiaal heb ik een keus gemaakt.

Na een periode waarin de herdenking van Leidens Ontzet enigszins in onbruik was geraakt, werd in 1774 het tweede eeuwfeest op grootscheepse wijze gevierd. Dit leverde een grote hoeveelheid dichtwerken en toneelstukken op, waarvan 'Het verheerlyckt Leyden' van Joannes le Francq van Berkhey het absolute klapstuk vormde, en daarmee ook van deze bloemlezing.

INHOUDSOPGAVE












Kermis in Leiden; 3 oktober 2000




1.1 Verantwoording transcriberen en herspellen

In deze bloemlezing is van elk dichtwerk de originele tekst opgenomen, naast een herspelling in modern Nederlands.

De (fragmenten van) gedichten in deze bloemlezing zijn getranscribeerd uit een zo vroeg mogelijke druk (een uitzondering geldt voor de gedichten die aangebracht zijn op monumenten; zie daarvoor de voetnoten bij de tekst).

Bij het transcriberen heb ik me gehouden aan de volgende regels:

De in 17e- en 18e-eeuwse gedrukte teksten vaak voorkomende 'stok-s' (die lijkt op een 'f'), is weergegeven als normale 's';

Een 'v' in de oorspronkelijk tekst is altijd weergegeven als 'v', ook al staat hij voor een 'u'-klank;

ook de 'w' of 'vv', gebruikt als dubbele 'u', zijn ongewijzigd weergegeven;

Zogenaamde abbreviaturen (afkortingstekens boven de tekst, noodzakelijk omdat de regel anders te lang zou worden) zijn voluit geschreven, en wel tussen vierkante haken [].

Bij het herspellen heb ik de spelling van de tekst en het hoofdlettergebruik aangepast aan de huidige spellingregels. Voorts is de interpunctie aangepast aan wat in het moderne Nederlands gebruikelijk is (hoewel daarvoor, in tegenstelling tot spelling, geen geformaliseerde regels gelden). Dit wil zeggen, dat een puntkomma enkele malen vervangen is door een komma; ook het omgekeerde is wel voorgekomen. De dubbele punt is meestentijds vervangen door een puntkomma.

In het lied uit Valerius' Neder-landsche gedenck-clanck heb ik de dubbele komma's ter aanduiding van binnenrijm weggelaten. Ook de liggende streepjes in het eerste couplet, die dienst doen als zangaanwijzing, zijn verwijderd.

Na een uitroepteken volgt een hoofdletter, tenzij het overduidelijk is, dat de zin na het uitroepteken doorloopt (zoals in: 'O, moedig Leyden! dat met strenge dapperheden')

Bij het herspellen zijn geen woorden vertaald. Wel zijn enkele oudere vormen van woorden vervangen door modernere (voorbeelden: 'dier' door 'duur'; 'doch' door 'toch', 'bestieren' door 'besturen', 'Spaengien' door 'Spanje').

Naamvalsuitgangen zijn bij het herspellen weggelaten, behalve in gevallen waar ook in het hedendaagse Nederlands een naamvalsuitgang geschreven zou worden (bijvoorbeeld: in 'der beleggers macht' blijft de naamvalsuitgang 'r' in 'der' staan; het is: 'de macht der beleggers').

De uitgang '-t' van de gebiedende wijs meervoud is weggelaten. Werkwoordsvormen in de aanvoegende wijs (die in het moderne Nederlands nauwelijks meer voorkomt) zijn nietovergezet naar de aantonende wijs, omdat dit meestal een ingrijpende betekeniswijziging met zich mee zou brengen.

Al deze regels zijn alleen toegepast voorzover het geen gevolgen zou hebben voor het metrum of het rijm van het gedicht. Zo is in een metrisch gedicht de naamvalsvorm 'mijnen' niet vervangen door 'mijn', dat een lettergreep korter zou zijn.

In de herspelling zijn de zogenaamde 'elisies' als zodanig aangegeven, ook al zijn ze dat in de originele tekst niet. Voorbeeld: de regel: 'Dit weet ge, o mannen [...]', moet volgens het metrum gelezen worden als 'dit weet g' o mannen [...]'; de 'e' van 'ge' wordt dus niet uitgesproken en is in de herspelling daarom vervangen door een apostrof.

Voor de verklaringen van woorden en lastige passages verwijs ik naar de annotaties onder het herspelde gedicht. Verklaarde woorden zijn in de tekst gemarkeerd met een * achter het desbetreffende woord; bij verklaringen van een tekstfragment is de asterisk geplaatst voor het eerste woord daarvan.

INHOUDSOPGAVE


Uitreiking Haring en Wittebrood, 1934. Burgemeester van der Sande-Bakhuyzen ontvangt het eerste exemplaar.


2. Het beleg van Leiden (1573-1574)(2)

Op 31 oktober 1573, kort nadat het Spaanse leger de stad Alkmaar heeft moeten opgeven, begint het eerste beleg van Leiden. Uitvallen van Leidse troepen kunnen niet verhinderen, dat de Spanjaarden de stad hermetisch afsluiten van de buitenwereld.

Een jaar eerder heeft het stadsbestuur officieel de zijde gekozen van de opstandelingen onder leiding van Prins Willem van Oranje. De Roomskatholieke eredienst werd verboden; Calvinisme is nu de stadsgodsdienst.

De opstand van de Nederlanden tegen het Spaanse gezag, in 1568 begonnen met de slag bij Heiligerlee, is gedurende de eerste jaren met wisselend succes verlopen. Er werden overwinningen behaald bij Den Briel, Hoorn en Alkmaar, maar de val van steden als Naarden, Haarlem, Zutphen en Mechelen, die gepaard ging met ongekende wreedheden tegen de plaatselijke bevolking, ligt nog vers in het geheugen. De angst voor, en de haat tegen de "spekken" (de Spanjaarden) is groot.

Het beleg van Leiden is van cruciale betekenis voor het verdere verloop van de strijd. Als Leiden valt, dan zal heel Holland hoogstwaarschijnlijk in handen raken van de Spaanse troepen.

Spaanse nederlagen elders in het land (onder meer in Middelburg en Maastricht) nopen de bezetters, het beleg van Leiden spoedig op te geven. Op 21 maart 1574 verlaten de Spanjaarden de schansen rondom Leiden.

Deze plattegrond uit 1573, in opdracht van de Spanjaarden getekend door de militaire ingenieur Joost Janszoon Bilhamer, toont de stad Leiden, omringd door Spaanse schansen. Onderaan: schans Lammen

De opluchting van de bevolking is niet van lange duur. De veldslag op de Mookerhei, op 14 april van dat jaar, waarbij de legeraanvoerders Lodewijk en Hendrik van Nassau sneuvelen, kent een rampzalige afloop voor de Nederlanden. Op 26 mei keert het Spaanse leger, onder leiding van Valdez, terug op de schansen rond Leiden.

De stadsbestuurders hebben in de periode tussen het eerste en tweede beleg onvoldoende voedselvoorraden ingeslagen, en al spoedig ontstaat hongersnood. In de zomer breekt bovendien een pestepidemie uit onder de uitgemergelde bevolking. Tijdens het beleg komt 40% van de Leidenaars om het leven. Verder wordt de stad verzwakt doordat vele burgers overlopen naar de vijand (de "Leidse glippers"; heden ten dage nog altijd een scheldwoord voor de autochtone inwoners van deze stad).

In de nazomer worden op bevel van Willem van Oranje rivierdijken doorgestoken, onder andere bij Capelle a/d IJssel. De opzet is, het land ten zuiden van Leiden onder water te zetten, om zodoende de Spanjaarden te verjagen, en de watergeuzen onder leiding van Boisot de gelegenheid te geven, de stad in te nemen. Het plan slaagt slechts gedeeltelijk. Spannende weken breken aan. In de loop van september worden de Spanjaarden opgejaagd door de watergeuzen en door het stijgende water. Bij gebrek aan gunstige wind staat het water echter nog lang niet hoog genoeg om oprukken van Boisot naar Leiden mogelijk te maken.

Intussen zakt in de stad het moreel van de bevolking. Veel burgers zouden Leiden het liefst overgeven; anderen wijzen echter op het lot van steden als Naarden, waar de bevolking is uitgemoord. De stadsbestuurders, waaronder burgemeester van der Werf, stadssecretaris Jan van Hout en legeraanvoerder Jan van der Does (Janus Douza) hebben de grootste moeite, muiterijen te voorkomen. Ook de voedselverdeling geeft telkens aanleiding tot wrijvingen.

Van der Werf zou in de nadagen van september zijn lichaam aan de hongerende en murmurerende bevolking hebben aangeboden; een psychologische zet die enig effect gesorteerd zou hebben.

Op 29 september barst een zware storm los, die het water in de richting van Leiden opstuwt. In de omgeving van Zoetermeer en Zoeterwoude vinden hevige gevechten plaats tussen de watergeuzen en de Spaanse troepen.

In de nacht van 2 op 3 oktober stort een gedeelte van de wrakke, oude stadsmuur met donderend geraas in. Aan beide zijden ontstaat schrik en paniek. De Leidenaars vrezen dat de Spanjaarden zullen binnentrekken; de laatsten vermoeden op hun beurt een Leidse uitval.

Diezelfde nacht bivakkeert Cornelis Joppenszoon, een dertienjarige jongen die met zijn moeder een huis bij de Vliet bewoont, op de stadswal. Hij meent de Spaanse troepen te zien wegtrekken uit de schans Lammen, en besluit in de vroege morgen te gaan kijken. Later meldt de jongen, dat de schans verlaten is. Voor zijn dapperheid wordt hij door het stadsbestuur beloond met zes gulden, een vorstelijke som voor die tijd.

Gijsbert Schaeck, wachtmeester van de schutterij, betreedt met zijn mannen de schans, en vindt een pot met door de Spanjaarden achtergelaten hutspot.

Later die dag nemen de geuzen Leiden in. Bij de Vliet, aan de zuidzijde van Leiden, komen zij de stad binnenvaren, en verstrekken de uitgehongerde bevolking haring en wittebrood. Enkele inwoners overeten zich, en komen om. Daarom wordt door het stadsbestuur voedseldistributie ingesteld.

Enkele dagen later bezoekt de Prins van Oranje de bevrijde stad en stelt orde op zaken in het stadsbestuur. Rond die tijd neemt Oranje het besluit, in Leiden een universiteit te vestigen.

INHOUDSOPGAVE


2.1 Twee stadsbestuurders: Pieter Adriaenszoon van der Werf en Jan van Hout.

Pieter Adriaenszoon van der Werf (1529-1604) was burgemeester tijdens het beleg van Leiden en gold daarbij als de meest standvastige onder de magistraten (al wankelde ook hij in september 1574, toen hij genegen was tot onderhandelingen met de Spanjaarden).

Van der Werfs leven stond vanaf zijn jonge jaren in het teken van godsdiensttwisten: zijn vader, Adriaen Laurenszoon Vermeer, was een van de voormannen van de wederdopers, en werd in 1537 om zijn geloofsovertuiging ter dood gebracht.

In de jaren zestig was van der Werf in Leiden één van de aanvoerders van het verzet tegen Spanje en het Katholicisme. Bij de komst van Alva naar de Nederlanden zag van der Werf zich genoodzaakt, naar Duitsland te vluchten. In 1573 keerde hij terug in zijn vaderstad, en werd spoedig benoemd tot burgemeester.

Na Leidens Ontzet onthield Prins Willem van Oranje hem om niet geheel duidelijke redenen een herbenoeming, maar in de daaropvolgende decennia zou van der Werf nog vijftien maal gekozen worden tot schepen of burgemeester.(3)

Van der Werf zou, zoals gezegd in de inleiding, tegen het einde van het beleg zijn lichaam ter consumptie hebben aangeboden aan zijn hongerende stadsgenoten. Het is wel enigszins voorstelbaar welke motieven van der Werf had voor zijn daad (als het verhaal al op waarheid zou berusten). Ik zou me kunnen voorstellen, dat de burgemeester handelde in een vlaag van wanhoop, maar ook is het denkbaar, dat sprake was van een weloverwogen geval van psychologische oorlogvoering.

De 19e-eeuwse Leidse historicus Robert Fruin, die veel heeft bijgedragen aan de debunking van de legenden rond de Tachtigjarige Oorlog, heeft erop gewezen, dat bronnen uit de tijd van Leidens Ontzet niets vermelden over van der Werfs heldendaad. Naar alle waarschijnlijkheid berust het verhaal op legendevorming door het nageslacht.



Jan van Hout (1542-1609) was een van de toonaangevende figuren tijdens het beleg van Leiden. De functie van stadssecretaris heeft hij bekleed van 1564 tot zijn dood, met een onderbreking in de periode 1569-1573, toen hij - als zovele Calvinistische Nederlanders in die tijd - de wijk had genomen naar Duitsland.

Naast stadsbestuurder was van der Hout historicus, dichter en toneelschrijver. De zorgvuldige wijze waarop hij de gemeentelijke archieven beheerd heeft, is nu nog altijd van grote betekenis voor historische onderzoekers. Als actief lid van de rederijkerskamer heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan het culturele leven in Leiden. Zo was hij de organisator van de grote loterij in 1596, die gepaard ging met een uitgebreid rederijkersfeest.(4)

Van Hout is naar alle waarschijnlijkheid ook de schrijver van twee van de hieronder besproken herdenkingsgedichten.(5)



INHOUDSOPGAVE


3. Herdenkingspoëzie uit de periode na het Ontzet

In de jaren 1575 en 1576 werd in Leiden het Ontzet op 3 oktober herdacht met een kerkdienst in de Pieterskerk. Het jaar daarop kreeg de herdenking het karakter van een volksfeest. Behalve kerkdiensten waren er parades, schijngevechten en werden er toneelstukken opgevoerd. Bovendien vond rond 3 oktober in het vervolg een tien dagen durende jaarmarkt plaats, georganiseerd om de economie van de stad een beetje op te krikken. (6)

Uit deze periode dateren ook de eerste herdenkingsgedichten.


3.1 Men was in groot verdriet (toegeschreven aan Jan van Hout)(7)

Tijdens de festiviteiten van 1577 werd in een kademuur van de Sint Jeroensbrug, op het kruispunt van de Vliet en het Rapenburg, een herdenkingssteen ingemetseld met de volgende tekst:

Men.VVas.in.groot.verdriet.
VVant.eten.VVasser.niet.
En.t'Volc.Van.hunger.schreiden.
Ten.laetst.God.Neder.siet.
En.zunt.devr.deze.Vliet.
Broot.spiz.en.dranck.in.Leiden.(8)

1



5
Men was in groot verdriet,
Want eten was er niet,
En 't volk van honger schreide.
Ten laatst* God neder ziet,
En zond door deze Vliet
Brood, spijs en drank in Leiden.


4 ten laatst: tenslotte

De tekst van het gedicht is met gouden letters in de steen aangebracht. Enkele letters zijn onderstreept; achterelkaar gelezen vormen zij de datum van het Ontzet: 'drie october'. (9)

Het gedicht wordt door Pelinck toegeschreven aan stadssecretaris van der Hout.

Pelinck heeft in de archieven van ene Cornelis van Aecken ook de tekst van het randschrift ontdekt, dat op de herdenkingssteen in de loop van de eeuwen onleesbaar was geworden:

'Zuuct en vint hier tuer daer van tijt dagh maent en jaer'(10)

Ofwel: 'Zoek en vind hier het uur; daar van tijd, dag, maand en jaar', een beetje mysterieuze tekst, daar op de steen alleen dag en maand staan aangegeven.

In 1940 werd de gebarsten, verweerde steen vervangen door een nieuw exemplaar. Bij de restauratie van de Sint Jeroensburg in de jaren zestig is deze nieuwe steen opnieuw ingemetseld,(11) zodat hij tot de dag van heden te lezen is (althans voor wie beschikt over een boot).



INHOUDSOPGAVE


3.2 't Rijk van Spanje hem verblijdde (toegeschreven aan Jan van Hout)

Een ander herdenkingsgedicht siert sedert 1578 de stadhuispoort aan de Breestraat. Ook van dit gedicht wordt aangenomen, dat Jan van Hout de auteur is.(1)

De tekst luidt:

Thrijc van Spaengien hem verbliden,
In 't beleggen, als zi zagen,
Met gedult, mi dragen t'liden,
Zo veel' letters, zo veel dagen.

Nae zVVarte hUnger-noot,
GebraCht had tot de doot.
BInaest zes-dVIzent MensChen.
ALst God den Heer Verdroot,
Gaf HI Uns VVeder broot,
Zo VeeL VVI CUnsten VVensChen.

Zouct en vint t'jaar, van liden zwaer,
Dat niet en was te herden:
De Here, maer, vrid' uns daer naer
Der tiender maent, den derden(2)

1




5




10




14
't Rijk van Spanje hem verblijdde*
In 't beleggen, als* zij zagen,
Met geduld mij dragen 't lijden;
Zo veel letters, zo veel dagen.

Na zwarte hongersnood
Gebracht had tot de dood
Bijnaast zesduizend mensen,
Als* 't God de Heer verdroot,
Gaf Hij ons weder brood,
Zo veel wij konden wensen.

Zoek en vind het jaar, van lijden zwaar,
Dat niet en* was te herden*.
De Here, maar*, vrijd' ons daarnaar*
De tiende maand, de derde.

1 hem verblijdde: verheugde zich

2 en 8 als: toen (WNT: II-1,257,V,1)

12 en: niet (kan hier onvertaald blijven)

12 herden harden, uithouden

13 maar: echter

13 daarnaar: daarna

Uit de tweede strofe kan de lezer het jaartal en de duur van het beleg opmaken. Wie de in afwijkend schrift weergegeven letters bij elkaar optelt alsof het Romeinse cijfers waren (I=1, U of V=5, L=50; etc.), komt op een totaalstand van 1574; het is al door vele voorbijgangers nagerekend, en het klopt.

Het aantal letters in die tweede strofe is gelijk aan het aantal dagen dat het tweede beleg geduurd heeft, zoals de schrijver aangeeft in regel 4. De strofe bevat in totaal 130 letters (leestekens niet meegerekend. De dubbele V's tellen voor twee letters). Het tweede Spaanse beleg begon op 26 mei 1574. De bevrijdingsdag, 3 oktober van dat jaar, was inderdaad de 130ste dag van het beleg.

De in 1578 aangebrachte gedenksteen is afkomstig uit de Sint Pieterskerk; volgens de overlevering is het een gedeelte van de altaarsteen die Graaf Willem II van Holland aan de kerk geschonken had ter herinnering aan zijn doop aldaar in 1228. De inscriptie is aangebracht door steenhouwer Cornelis Symonszoon Stam, naar een ontwerp van Hans Liefrinc.(14)



INHOUDSOPGAVE


3.3 Pieter van der Morsch: Toen Godes hand(15)

Het derde en laatste herdenkingsgedicht uit de periode vlak na het Ontzet is in 1578 geschreven door Pieter van der Morsch, een vooraanstaand lid van de Leidse rederijkerskamer 'De witte Acoleye' (hij had daar de functie van Pierrot, ofwel nar, maar dit gold als erebaan). In het dagelijks leven werkte van der Morsch als gemeentebode op het Leidse stadhuis.

De tekst siert een bronzen, drievoetige kookpot, een zogenaamde "grape", die staat tentoongesteld in Stedelijk museum De Lakenhal te Leiden. Volgens de overlevering is dit dezelfde kookpot die door wachtmeester Schaeck was aangetroffen op Schans Lammen. Deze pot is, naar het verhaal beweert, in het bezit geweest van Schaeck, die er jaarlijks op 3 oktober een feestmaaltijd in klaarstoofde.

De tekst van het opschrift luidt:

doen . godes . handt . dreef . den . vyant . by . nacht . vyt . lammen . schans . creech . schaeck . dees. pot . riep . aen . amerael . boysot . mevcht . over . dammen . thans . 3 october anno 1574. Gisbert Cornelissen.(3)

1



5
Toen Godes hand
dreef de vijand
Bij nacht uit Lammen schans,
Kreeg* Schaeck deez' pot,
riep aan admiraal Boisot:
*moogt over dammen thans.

4 krijgen: grijpen, pakken (WNT: VIII,1,225,I,1)

6 moogt [...] thans: u kunt nu over de dammen (om door te varen naar de stad).

In het verhaal rond de pot met hutspot heeft zich een persoonsverwisseling voorgedaan(17). Zoals vermeld in de inleiding, wordt de vondst van de hutspot door de Leidenaren thans toegeschreven aan de weesjongen Cornelis Joppenszoon, die daarvoor zelfs geëerd is met een standbeeld.

Joppenszoon was op 3 oktober 1574 wel de eerste Leidenaar die tot de verlaten Schans Lammen doordrong, maar met de kookpot had hij niets van doen. Toen Joppenszoon in 1588 bij het gemeentebestuur een vergunning aanvroeg om als beurtschipper op Amsterdam te mogen varen, maakte hij zich bekend als degene die aan Boisot de tijding gebracht had, dat Schans Lammen verlaten was. Over de kookpot schreef hij echter geen woord.

De legende van de weesjongen (die bovendien geen weesjongen was; in 1574 leefde zijn moeder nog) is ontstaan in de late 18e eeuw; eerdere bronnen schrijven de vondst van de kookpot toe aan Schaeck.

Cornelis Joppenszoon is in 1591 omgekomen bij een steekpartij, onwetend van de rol die hij eeuwen later zou gaan spelen in de legendevorming rond Leidens Ontzet.

INHOUDSOPGAVE


3.4 Herdenkingspoëzie uit de periode na het Ontzet; conclusie

Het is niet doenlijk, op grond van slechts drie herdenkingsinscripties-op-rijm een algemene conclusie te trekken over dit "genre"; ik beperk me tot enkele observaties.

De gedichten vallen niet op door een fijnzinnige, poëtische behandeling van de stof (voorzover dat mogelijk is bij ultrakorte teksten die dienst doen als inscriptie). Ze maken de indruk dat ze op de avond van 3 oktober 1574 uit de losse pols op een stukje perkament zijn gekrast, uit opluchting over de goede afloop van het beleg.

Herdenken is het doel van deze gedichten (waarvan er twee een aanwijzing geven over de te memoreren dag, resp. het jaar); de esthetische waarde ervan lijkt bij de makers niet vooropgestaan te hebben.

INHOUDSOPGAVE


4 17e-eeuwse dichtwerken over Leidens Ontzet

4.1 Leiden na het Ontzet.(18)

Leidens Ontzet was een keerpunt in de opstand van de Nederlanden tegen het gezag van Spanje. In Leiden werd enkele maanden na de bevrijding op last van Prins Willem van Oranje de eerste universiteit van de noordelijke Nederlanden gesticht. Hier zou, anders dan in het Spaansgezinde en katholieke Leuven, de Calvinistische leer worden onderwezen. De universiteit moest volgens de plannen van de Prins uitgroeien tot het culturele centrum van de bevrijde gewesten.

Ook voor Leiden zelf was het Ontzet een keerpunt. In die donkere oktobernacht telde de stad (die in de periode vóór de opstand al in sterke mate verpauperd en verarmd was) slechts 9.000 zielen. Gedurende de decennia daarop kreeg Leiden een flinke toeloop van vluchtelingen uit het nog steeds onder het Spaanse en katholieke bewind levende Vlaanderen. De lakenindustrie, die na 1500 in verval was geraakt, kwam opnieuw tot leven. Aan het eind van de Tachtigjarige Oorlog in 1648 was Leiden, met 70.000 inwoners, na Amsterdam de grootste en machtigste stad van de Nederlanden.

Het wekt geen verwondering, dat het Ontzet bij latere generaties tot de verbeelding bleef spreken. Voor dichters werd het een platitude: in elk vers over de stad Leiden moest wel een toespeling voorkomen op het beleg en het Ontzet: de haring, de Prins, het wittebrood, de geuzen, de honger, de universiteit.

In het vervolg van dit hoofdstuk zal ik vier tekst(fragment)en over Leidens Ontzet behandelen uit de eerste helft van de 17e eeuw.

INHOUDSOPGAVE


4.2 Twee voorbeelden van een stedenlof.(19)

De twee volgende gedichten over Leiden zijn voorbeelden van het in de Renaissance zeer populaire genre van de stedenlof. Dit was een subgenre van de topografische literatuur; de poëzie van stad en land.

Topografische gedichten hadden meestal een diepere bedoeling dan zo maar een beschrijving te geven van een landschap of een stad. De beoefenaren van dit genre hebben altijd getracht, twee aspecten te combineren: het topografisch-beschrijvende en het didactische, waarbij zowel het een als het ander kon overheersen, maar het moralisme nooit ontbrak.

In veel werken werd een sterk geïdealiseerd arcadisch landschap geschilderd, waarin eenvoudige, vrome herders een gelukzalig leven leidden. Het platteland deed dienst als locus amoenus (plaats van gelukzaligheid), die in schril contrast werd geplaatst met de grote stad, en meer in bijzonder het hofleven, met zijn - 'stress', zouden wij tegenwoordig zeggen: drukte, haast, intriges, list en bedrog.

Kwam de stedelijke bevolking er in dergelijke dichtwerken meestal niet al te best af; anders is dit natuurlijk voor de stedenlof, waarin juist de loftrompet gestoken wordt over een stad, en de heldendaden van haar bewoners.

De stedenlof is een traditioneel genre, dat al in de klassieke oudheid beoefend werd. Er komen veelal een aantal vaste elementen in voor: de ligging van de stad (vaak aan een rivier; het stroomdicht is een aanverwant genre), het ontstaan en de naamsverklaring, kunst en nijverheid, beroemde en heldhaftige inwoners uit het verleden, markante gebouwen, en de voortreffelijkheid en uniciteit van de bezongen stad. Ook wordt vaak gerefereerd aan belangrijke gebeurtenissen die zich er hebben voorgedaan: oorlogen en rampen. Niet zelden wordt de stad, bij persoon van de stedenmaagd, sprekend ingevoerd.

Ook in de stedenlof ontbreekt de "boodschap" niet: de inwoners van de beschreven plaats worden de lezer als lichtend voorbeeld voorgehouden.



INHOUDSOPGAVE


4.2.1 Constantijn Huygens: Leiden(20)

Eén van de eerste Nederlandse dichters die zich met de stedenlof heeft beziggehouden is Constantijn Huygens (1596-1687). In 1523 schreef hij De Stemmen eeniger Steden ende Dorpen van Holland, een bundel met tienregelige gedichten over alle steden van Holland en West-Friesland en een zestal dorpen (waaronder Huygens' woonplaats Den Haag, die nooit stadsrechten heeft verkregen).

De gedichten in Huygens' bundel zijn geschreven in alexandrijnen: paarsgewijs rijmende verzen met 12 of 13 lettergrepen, waarbij de accenten vallen op de even lettergrepen. Anders gezegd: de alexandrijn bestaat uit zes jamben, versvoeten in de vorm kort-lang. Na de derde jambe (de zesde lettergreep) valt meestal een zogenaamde "middenrust", een pauze in de zin.

De alexandrijn was een zeer populaire versvorm onder 17e- en 18e-eeuwse dichters; ook in het vervolg van deze bloemlezing, bij Lescaille, Bontius en Berkhey, zullen we hem tegenkomen.

In het gedicht over Leiden wordt deze stad sprekend ingevoerd. De nadruk ligt op wraakgevoelens jegens de Spanjaarden, en de rol die Leiden - door zijn universiteit - gespeeld heeft bij het verbreiden van het Calvinisme.

De stedenlofdichten in De Stemmen eeniger Steden ende Dorpen van Holland vormen - niet ongewoon bij Huygens - een aaneenschakeling van ingenieuze woordspelingen en gecompliceerde gedachtegangen. In mijn pogingen, dit gedicht te begrijpen en begrijpelijk te maken, heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de annotaties van De Kruyter(21)

In dit geval heb ik, naast annotaties, ook een vertaling opgenomen.



LEIDEN.

'T En ware 'tnijdig Duyn, of 'tRijnsch verdwaelde sogh,
Ick waer', spijt andere, de grootste Rhijnstadt noch;
Om nevens Katwijck uyt mijn' wrake te gaen haelen
Van't Arragonsch geweld. Hoe souden sy't betalen
Die, (c)(4) op mijn aller weeckst, voor't stuyvende gerucht
Van een' verrotten muer verstoven in de vlucht!
Nu doen ick's meer van verr, nu doen ick oock te Roomen
Mijn' ware wete[n]schapp, mijn' wijse waerheid schroomen;
Krabt, swarte Phariseên, krabt, snoodste dien ick ken,
't Zijn scherpe nagelen die't meer zijn dan mijn' Penn.(5)



1



5




10
LEIDEN

't En ware *'t nijdig* duin, of 't Rijns verdwaalde zog*,
Ick waar', spijt andere, de grootste Rijnstad nog,
Om nevens Katwijk uit mijn wrake* te gaan halen*
Van 't Arragons* geweld. Hoe zouden zij 't betalen
Die, op mijn allerweekst, voor *'t stuivende* gerucht*
Van een verrotte muur verstoven in de vlucht!
Nu doe ik 't meer van ver, nu doe* ik ook te *Rome
Mijn ware wetenschap, mijn wijze waarheid schromen*;
Krab*, zwarte Farizeeërs*, krab, snoodste* die ik ken,
't Zijn scherpe nagelen die 't meer zijn dan mijn pen.

1 nijdig: vijandig gezind (WNT: IX,1998,2)

1 zog: stroming (WNT: XXVIII,1590,I,II,7)

1-2 't nijdig [...] nog De oorspronkelijk loop van de Rijn was verzand in de duinen van Katwijk. De verzande rivierarm heette sedertdien Oude Rijn. Leiden was dus geen "Rijnstad" meer.

3 wraak halen: zich wreken (?)

Arragons: Spaans. (Aragón: machtig vorstendom in Noord-Spanje; WP II,323)

5 stuiven: zich snel voortbewegen; stof opjagen (WNT: resp. XVI,312,2 en XVI,314,3)

5 gerucht: (onbetrouwbaar) verhaal; lawaai (WNT, resp. IV, 1689,1,b,beta en IV,1691,2,c)

5-6 stuivende [...] muur Huygens doelt op het feit dat in de nacht van 2 op 3 oktober een stuk stadsmuur instortte. Mogelijk is 'gerucht' hier dubbelzinnig gebruikt: een zich snel verspreidend bericht (nl., dat Leiden een uitval zou doen), en / of het lawaai van de omvallende stadsmuur.

7-8 te Rome [...] waarheid Rome staat hier voor de Rooms Katholieke kerk, die geconfronteerd zal moeten worden met de Calvinistische leerstellingen ('ware wetenschap', 'wijze waarheid').

7-8 doen schromen: laten vrezen; angst aanjagen

9 Fariseeërs: Godgeleerden (veelal met negatieve bijbetekenis: lieden die zich door vroomheid boven anderen trachten te verheffen) (WNT: III-3,4383,2)

9 snood: laaghartig; gemeen

9 krabben: schrammen aanbrengen; krassen (met een pen) (WNT VIII-1,40-41,2, resp. VIII-1,42,3)

VERTALING: Was het duin niet zo vijandig geweest en was de stroom van de Rijn niet verzand, dan zou ik, andere steden ten spijt, nog steeds de grootste stad zijn aan de Rijn, en zou ik bij Katwijk uitvaren om het geweld van de Spanjaarden te wreken. Wat zouden zij ervoor boeten, die toen ik op mijn allerzwakst was, op de vlucht sloegen voor het geraas van een omvergevallen stadsmuur! Nu moet ik het van afstand doen, maar toch zal ik ook Rome laten sidderen voor mijn ware wetenschap en wijze waarheid. Krassen jullie maar, zwarte Godgeleerden, gemeenste die ik ken; jullie moeten wel heel scherpe nagels hebben om mijn pen te overtreffen!

INHOUDSOPGAVE


4.2.2 Jacob Lescaille: O, moedig Leiden! dat, met strenge dapperheden

De volgende stedenlof is afkomstig uit Toonneel der steden van de vereenigde Nederlanden, Met hare beschrijvingen, een zeer omvangrijke tweedelige stedenatlas. Het werk verscheen in 1649, een jaar nadat de vrede van Munster getekend was, en werd uitgegeven door de wereldvermaarde cartograaf, drukker en uitgever Joan Blaeu (1596-1673).

De atlas wijdt aan alle steden in de Nederlanden een hoofdstuk. Een zeer gedetailleerde plattegrond van de stad wordt gevolgd door een overzicht van de geschiedenis, en een beschrijving van de huidige toestand, waarbij onder andere aandacht besteed wordt aan de nijverheid, het stadsbestuur, en aan de meest markante gebouwen.

Hoewel elk hoofdstuk bijna een "stedenlof" in proza vormt, heeft Blaeu enkele beschrijvingen van steden doen afsluiten door een gedicht van zijn collega-drukker Jacob Lescaille (1611-1677). Zo ook het hoofdstuk dat aan Leiden gewijd is. Lescaille prijst het geduld en de dapperheid van de Leidenaren tijdens het beleg. Het gedicht vervolgt met een lange lofzang op de Leidse Academie.

O moedich LEYDEN! dat, met strenge dapperheden,
Pest, honger, sweert en twist stantvastigh hebt geleden,
Als d'Oceaan voor u te velt ging, en met kracht
Der Winden u verlost' van der beleggers macht,
En volle Vryheyt gaf. Kon ick u daden singen!
O Schole van gedult! Herbergh der vreemdelingen,
En Moeder van een Vorst en Helt, die in sijn jeught
De Roomsche Kroone droegh. O Voedster van de Deught,
En alle wetenschap: Toonneel der wijste lieden,
Apolloos Tempel, Hof van Pallas, wiens gebieden
V loffelijck bestiert; Cieraet van't vrye Lant,
Der Musen Woonplaets, en Voortteelster van verstant,
Voorspreeckster van het Recht, Geneesvrou der gebreken,
Die alle Volckren doet van uwe Wijsheyt spreken:
Bataefsch Athenen! leef door Voorsicht, Trou en Raet,
En Vreê in Voorspoet, als de suylen van u Staet.(24)

1



5




10




15
O, moedig Leiden! dat, met strenge* dapperheden,
Pest, honger, zwaard en twist standvastig hebt geleden,
Als* d' oceaan voor u te veld ging en met kracht
Der winden u verlostt' van der beleggers macht
En volle vryheid gaf. Kon ik uw daden zingen!
O, schole* van geduld! Herberg* der vreemdelingen
En moeder van een *vorst en held, die in zijn jeugd
De Roomse krone droeg. O, voedster van de deugd
En alle wetenschap, toneel der wijste lieden,
Apollo's* tempel, hof van Pallas*, wiens gebieden
U loffelijk bestuurt, sieraad van 't vrije land,
Der Muzen* woonplaats en voortteelster* van verstand,
Voorspreekster* van het recht, geneesvrouw der gebreken,
Die alle volk'ren doet van uwe wijsheyt spreken,
Bataafs* Athene! Leef door voorzicht, trouw en raad
En vred' in voorspoed, als de zuilen* van uw staat.

1 strenge: sterke; flinke (WNT: XV,2191,III,2)

3 als: toen

6 schole: leerschool (WNT: XIV-803,I,2)

6 Herberg: toevluchtsoord (WNT: VI-590,3) (Lescaille doelt op de instroom van gevluchte Vlamingen)

7-8 een vorst [...] droeg Graaf Willem II (1222-1256), in 1247 gekroond tot Rooms-Koning. (25)

9-15 En alle wetenschap [...] Bataafs Athene In Leiden was in 1575 een universiteit gesticht. Dit tekstfragment bevat diverse toespelingen op deze universiteit, en de kennis en wijsheid die er werden onderwezen.

10 Apollo Griekse God van recht, geneeskunst en van de schone kunsten (WP,II,252, s.v. 'Apollo').

10 Pallas Pallas Athena; Griekse Godin van vrede en voorspoed (WP II,584, s.v. 'Athene').

12 Muzen In de klassieke mythologie de beschermgodinnen van de schone kunsten

13 voortteelster: voortbrengster (WNT: XXII-2, 828, s.v. 'Voorttelen'; afleidingen).

13 voorspreekster: pleitbezorgster (WNT: XXII-2,434,1 s.v. 'voorspreker').

15 Bataafs: Nederlands (van de Nederlanders werd aangenomen dat ze afstamden van de Batavieren, een Germaanse stam).

16 zuilen steunpilaren

INHOUDSOPGAVE


Standbeeld van van der Werf in het naar hem genoemde park. Het van der Werfpark werd in het midden van de 19e eeuw aangelegd op een open plek die in 1807 was ontstaan bij een buskruitramp.




4.3. Adriaen Valerius: Lijk de grootste rapzak (26)

Adrianus Valerius (ca.1575 - 1625) heeft het grootste gedeelte van zijn werkzaam leven doorgebracht in de Zeeuwse stad Veere, waar hij onder andere het ambt van notaris uitoefende, en actief lid was van de plaatselijke rederijkerskamer.

Rond 1622 vatte Valerius het plan op, een liedbundel samen te stellen met daarin een beknopte historie van de opstand tegen het Spaanse gezag. In de weinige jaren die hem nog restten heeft hij koortsachtig gewerkt aan de totstandkoming ervan. Kort voor zijn dood was zijn Neder-landsche gedenck-clanck gereed; één jaar later verscheen het in druk.

Het geschiedkundige gedeelte van Neder-landsche gedenck-clanck bevat weinig nieuws: Valerius schreef erg beknopt, was weinig objectief en ontleende veel, zo niet alles, aan boeken van geschiedschrijvers die hem waren voorgegaan.

Interessanter zijn de circa 30 liederen over de opstand, die door Valerius in zijn bundel zijn opgenomen. Drie daarvan (waaronder het Wilhelmus) behoorden al vele jaren tot het bekende repertoire; de overige liederen zijn naar alle waarschijnlijkheid door Valerius zelf geschreven in de periode 1622-1625.

Aanvankelijk vond de Neder-landsche gedenck-clanck weinig weerklank; het boek was bepaald geen verkoopsucces. Merkwaardig genoeg brak de liedbundel in de 19e eeuw toch nog door bij een groot publiek.

Valerius was een vroom Calvinist en een felle anti-Papist. Hij zag de opstand van de Nederlanden als een heilige oorlog tegen Rome; vertrouwen in God schonk de opstandige gewesten de overwinning.

Deze elementen komen overduidelijk naar voren uit het nu volgende lied over Leidens Ontzet: een hatelijke beschrijving van de vlucht der Spanjaarden wordt gevolgd door de oproep, God te danken voor de overwinning.

Stem: Almande Guerre, guerre gay.

'Lyck de[n] grootsten Rapsack,
Vloot de[n] Speck verbaest, Als een wind die blaest.
Siet hem met zijn knapsack,
Loo- pen in der haest, Als een hond die raest.
O ghy stad van Leyden!
Dit stuck bemerck;
En laet toch ver-breyden,
Gods wonder werck.

De Bourgoensche vanen
Vlogen op de vlucht, met een groot gerucht,
En de Castil'janen
Waren oock vol Sucht, en geheel beducht,
Door de hooge stromen,
En menig man
Die sy sagen komen
Dick krieken an.

Wilt Gods eer verbreyen,
Die nu kleyn en groot,, Vrij maeckt van de doot
En naer droevig schreyen
U dus sent in noot,, overvloedig broot.
Lof dan, prys en eere
Moet syn geseyt
God, ons aller Heere,
In eeuwigheyt.(27)

0

1



5





10




15





20



24
Stem*: Almande Guerre, guerre gay.

Lijk* de grootste rapzak*
Vloot de Spek* verbaasd*, als een wind die blaast.
Zie hem met zijn knapzak
Lopen in de haast, als een hond die raast*.
O gij stad van Leiden!
Dit *stuk bemerk*
*En laat toch verbreiden*
Gods wonder werk.

De Boergoense* vanen
Vlogen op de vlucht, met een groot gerucht,
En de Castil'janen*
Waren ook vol zucht* en geheel beducht
Door de hoge stromen,
En menig man
Die zij zagen komen
Dik* krieken* an.

Wil Gods eer verbreiden*,
Die nu klein en groot, vrij maakt van de dood
En na droevig schreien
U dus zendt in nood overvloedig brood.
Lof dan, prijs en ere
Moet zijn gezeid
God, ons aller Here,
In eeuwigheid.

0 stem: op de wijs van. (Valerius' liederen waren contrafacten: bestaande melodieën die van een nieuwe tekst werden voorzien).

1 lijk: zoals

1 rapzak: scheldwoord zonder specifieke betekenis (WNT: XII-3,343) (van: 'rap': schurft; tuig van de richel (WNT: XII-3,313,I,2, resp. XII-3,314,II,2)

2 Spek: scheldwoord voor Spanjaard

2 verbaasd: verbijsterd; verslagen (WNT: XIX,196,I,A,1, resp. XIX,197,I,A,3) (ook mogelijk: overijld (WNT: XIX,197,I,A,2))

4 een hond die raast: een dolle hond

6 bemerken: beschouwen, letten op (WNT: II-2,1759,A)

6 dit stuk bemerk: let op deze zaak; of: let op deze daad (nl. de vlucht van de Spanjaarden) (28)

7 verbreiden: verkondigen, uitbazuinen (WNT: XIX,938,II,6,c)

7-8 en laat [...] werk Niet geheel duidelijk. Een mogelijke vertaling: Zorg toch, dat Gods wonder (nl. de bevrijding van Leiden) wijd en zijd bekend wordt.

9 Boergoense: Spaanse

11 Castil'janen: Spanjaarden (Castilië: landstreek in centraal Spanje; (WP V,161 s.v. "Castilië")).

12 zucht: hier: angst? (WNT: XXVIII,2500,I,1)

16 dik: dicht opeen (inz. van mensenmenigten) (WNT: III-2,2618,B,7)

16 ankrieken: Vermoedelijke betekenis: op komen zetten; verschijnen.(29)

11-16 En de [...] krieken an: mogelijke vertaling: De Spanjaarden waren doodsbang voor de waterstromen en voor de vele mannen die zij in grote drommen zagen verschijnen.

17 verbreiden: zie commentaar bij regel 7.

INHOUDSOPGAVE


4.4 Reinerius Bontius: Beleg en ontzet der stad Leiden. (Fragment) (30)

In de eerste eeuw na 1574 werden enkele toneelstukken geschreven en opgevoerd, die de herinnering aan Leidens Ontzet levend moesten houden.

Eén daarvan is Beleg en ontset der stadt Leyden. Treur-Bly-eyndend-Spel van de hand van Reinerius Bontius, een auteur over wiens leven vrijwel niets bekend is.

Het toneelstuk verscheen in 1645 voor het eerst in druk, en stond tot diep in de 18e eeuw op het repertoire van de Amsterdamse Schouwburg. Het exemplaar waaruit ik onderstaande scene getranscribeerd heb, is gedrukt in 1662(31); en 'gestelt zoo als 't nu op d'Amsterdamsche Schouwburg vertoont word'. Opmerkelijk is het feit, dat in Leiden zelf rond die tijd nauwelijks meer toneelstukken over het Ontzet op de planken werden gebracht.(32)

Bontius heeft bij het schrijven van Beleg en ontset der stadt Leyden niet alleen gebruik gemaakt van enkele historische bronnen, maar beriep zich ook op de getuigenis van een hoogbejaarde Leidenaar, die het beleg in zijn prille jeugd had meegemaakt.

Toneelstukken, ook die over oorlogen, kenden in die tijd vaak een nogal statisch verloop. Krijgshandelingen konden moeilijk uitgebeeld worden op het toneel, en werden veelal in verhalende vorm behandeld, door iemand die er getuige van was geweest.

Bontius weet nog wel wat actie in zijn stuk te verwerken. Leidenaren ondernemen bij de Poelburg, ten noorden van de stad, een uitval om enkele groentetuinen in bezit te krijgen. In een latere scene vindt bij de stadsmuur een felle discussie plaats tussen een Leids en een Spaans soldaat, die eindigt in een vuurgevecht.

Verder moesten toneelstukken als dat van Bontius het hebben van legendarische scènes als die met van der Werf, die zijn lichaam aan de bevolking aanbood (een scene die door Bontius dan ook breed wordt uitgesponnen). Ook de honger en het leed van de bevolking wordt door enkele vertegenwoordigers daarvan in schrille bewoordingen geschetst.

Bontius heeft zijn fantasie aan het werk gezet voor de scene waarin legeraanvoerder Valdez er door zijn vriendin Magdalena Moons van wordt weerhouden, de stad Leiden stormenderhand in te nemen. De werkelijkheid was meer prozaïsch: Valdez beschikte niet over de middelen voor een langdurige beschieting; anders had hij - gezien de toestand waarin de Leidse stadsmuur verkeerde - de geschiedenis een andere loop kunnen geven.

Het door mij gekozen fragment is afkomstig uit het slot van het toneelstuk. Een anonieme weesjongen (de naam Cornelis Joppenszoon wordt niet genoemd) biedt aan, te gaan kijken op de schans Lammen, of de vijand is weggetrokken. Even later keert hij terug met het goede nieuws. (Let wel: ook hier geen woord over de achtergelaten kookpot; deze legende is, zoals opgemerkt, pas in de 19e eeuw populair geworden).

VVeesjongen.

Iong. Op Leyden! siet nu op! voort! op! ghy sijt Ontset!
De Spaens vervloeckte macht is t'eenemael verplet.
Dees Haring en dit Brood is my van't volk gegeven,
Die met een heele Vloot op 't landt sijn ingedreven,
En naderen de Stadt: het waeter heeft verjaeght
Den vyant uyt het velt. Komt Burgers onversaeght
Die manlick voor u Stadt gestreên hebt als Romeynen,
Komt, proeft deez' spyse hier: des vyants wree desseynen
Sijn al te niet gebracht. Op! Leyden is Ontset!(33)





1



5



9
Weesjongen

Jong:

Op Leiden! Zie nu op! Voort! Op! Gij zijt ontzet!
De Spaans' vervloekte macht is t' ene maal* verplet.
Deez' haring en dit brood is mij van* 't volk gegeven,
Die met een hele vloot op 't land zijn ingedreven,
En naderen de stad; het water heeft verjaagd
De vijand uit het veld. Kom Burgers onversaagd*
Die man'lijk voor uw stad gestre'en hebt als Romeinen,
Kom, proef deez' spijze hier; de vijands wree desseinen*
Zijn al te niet gebracht. Op! Leiden is ontzet!

2 te eenen male: volkomen; voor eens en voorgoed (WNT: III-2, 3806,I,B,4 s.v. 'Een')

3 van: door

6 onversaagd: onverschrokken

8 desseinen: plannen (?; niet gevonden in WNT).

INHOUDSOPGAVE


4.5 Vergelijking van de vier 17e-eeuwse werken

Ook dit hoofdstuk wil ik besluiten met een korte vergelijking van de besproken werken.

In de lofzang van Huygens en in het lied van Valerius valt vooral een heftige verontwaardiging op over hetgeen Leiden door de Spanjaarden is aangedaan, terwijl de benadering van Lescaille en Bontius wat afstandelijker is. Verder ligt bij Huygens en Valerius een sterke nadruk op het religieuze element, dat bij de andere auteurs minder naar voren treedt.

Het verschil in toonzetting is misschien als volgt verklaarbaar: de hier opgenomen gedichten van Huygens en Valerius dateren uit de jaren twintig van de 17e eeuw, terwijl de andere twee ontstaan zijn in de periode rond de vrede van Munster.

Er was rond 1625, behalve het herdenken van een heroïsche episode uit de nabije geschiedenis, nog een andere reden om de herinnering aan het Ontzet levend te houden. Hoewel voor de noordelijke Nederlanden de oorlog al lang voorbij was, woedde deze in het zuiden nog onverminderd voort. Met het bezingen van de oude heldendaden hoopte men wellicht, de strijders van heden te inspireren tot nieuwe heroïek.

Een kwart eeuw later is de strijd voorbij, en is Leidens Ontzet niet meer en niet minder dan een feit uit de geschiedenis.

INHOUDSOPGAVE


5. Het tweede eeuwfeest (1774)

In het midden van de 17e eeuw raakte in Leiden de viering van het drie oktoberfeest langzaam in onbruik, al werd elk jaar op die dag nog wel een herdenkingsmis opgedragen in de Pieterskerk. (34)

Oorzaken: het ontbreken van mensen die het nog hadden meegemaakt, en het feit dat Leidens Ontzet, na de Vrede van Munster, nu echt geschiedenis was geworden.

De honderdste verjaardag van het Ontzet, in 1674, ging vrijwel onopgemerkt voorbij; twee jaar na het "rampjaar", waarin de Nederlanden door vrijwel alle buurlanden werden aangevallen, had men wel iets anders aan zijn hoofd dan het herdenken van de Tachtigjarige Oorlog.

Heel anders was dat honderd jaar later: het tweede eeuwfeest, in 1774, werd met grote luister gevierd. Eindelijk was er rond 3 oktober weer eens iets van een feeststemming te bespeuren in de Leidse straten. Naast festiviteiten waren er kerkdiensten en extra uitdelingen voor de vele behoeftigen die Leiden toen binnen haar stadspoorten telde.

Naar de reden, waarom de 3 oktoberviering in 1774 een plotselinge come-back maakte, kan ik slechts gissen; misschien heeft het opkomend nationalisme er iets mee te maken, en het terugverlangen naar de welvaart en de glorie van de Gouden Eeuw, die anno 1774 wel zeer definitief voorbij leek.

Bij de herdenking van het tweede eeuwfeest speelden dichters een hoofdrol. De dichtkunst floreerde in het Leiden van 1774 als nooit tevoren. Er waren diverse literaire genootschappen, en er bestond een uitgebreid netwerk van schrijvers en schrijfsters. Het waren niet de minst aanzienlijke literatoren, die daarvan deel uitmaakten: Juliana, barones de Lannoy, en Lucretia van Merken leverden een bijdrage aan de stroom van werken rond het tweede eeuwfeest.(35)

Eén man uit dit literaire netwerk stal echter als geen ander de show: Joannes le Francq van Berkhey.

INHOUDSOPGAVE


5.1 Joannes le Francq van Berkhey: Het verheerlijckt Leiden (twee fragmenten) (36)

Joannes le Francq van Berkhey (1729-1812), arts, bioloog, tekenaar, schrijver, dichter en politiek activist, was een geboren en getogen Leidenaar. Een omstreden man, wiens leven bestond uit een aaneenschakeling van conflicten en polemieken. Met zijn politieke stellingnamen (Berkhey was Orangist en gaf blijk van fel chauvinisme) joeg hij velen tegen zich in het harnas.

In 1774 had Berkhey al een grote reputatie opgebouwd als arts en natuurvorser. Een jaar eerder was hij benoemd tot lector natuurhistorie aan de Leidse universiteit. Sedert 1768 werkte hij bovendien aan zijn opus magnum Natuurlijke historie van Holland (9 dln.) waarvan de eerste drie boeken al verschenen waren.

In de morgen van 4 oktober 1774 droeg Berkhey in de Gasthuiskerk aan de Breestraat (thans bekend als de Waalse Kerk) zijn dichtrede Het verheerlijckt Leiden voor. Genodigden waren het gemeentebestuur en leden van de beide literaire genootschappen waarvan Berkhey lid was, "Kunst wordt door arbeid verkregen" en "Kunstliefde spaart geen vlijt". Anderen moesten een gulden entree betalen om de voorstelling te mogen bijwonen; een bedrag dat grif werd neergeteld: Berkhey was wat we nu een bekende Nederlander zouden noemen, of in ieder geval een bekende Leidenaar. De Gasthuiskerk stroomde vol.

Berkhey moet veel gevoel voor theater bezeten hebben. Zijn opkomst werd begeleid door trompetgeschal en geroffel van pauken. De pathetische stijl waarin Het verheerlijckt Leiden was geschreven, en de gedreven wijze van voordragen maakten een enorm enthousiasme los bij het publiek, dat bij een erg spannende passage zelfs begon te joelen en te applaudisseren.

Het verheerlijkt Leiden is een uit ca. 1600 Alexandrijnen bestaande lofzang op de stad van die naam, waarin de hele geschiedenis ervan behandeld wordt, vanaf de Romeinse tijd(37) tot 1774. Onnodig te zeggen, dat de dichter veel aandacht besteedt aan nationalistische motieven, en aan de heldendaden der Oranjes.

De hoofdmoot van Het verheerlijkt Leiden wordt vanzelfsprekend gevormd door het beleg van Leiden in 1573-1574. Ik kies twee fragmenten uit dit gedeelte: het aanbod van van der Werf aan de morrende bevolking, en de uitdeling van haring en wittebrood door de geuzen. Beiden fragmenten geven een goed beeld van de emotionele lading die Berkhey in zijn gedicht wist te leggen.

Het eerste fragment. Van der Werf spreekt zijn opstandige stadgenoten toe. De burgemeester heeft een dure eed gezworen, zijn stad veilig door het beleg te loodsen; van overgave kan geen sprake zijn. Hij vervolgt:

Dit weet ge, ô Mannen! en ik wil geen eed verzaaken;
Zo waarlijk help mij God! Wilt des uw reden staaken,
Wat dit betreft. Doch, wijl ik eenmaal sterven moet,
Is 't mij om 't even, op wat wijs mijn vleesch en bloed
Ter slachtbank koom', het zij door vijanden of vrinden;
Daer is mijn Ligchaam, komt, wilt het terstond verslinden;
Vat aan, doorkerf gerust een's Burgemeesters strot;
Die voor u sterven wil, uit deernis met uw lot;
Rukt deezen romp van een, en laat mijn lijf u strekken
Tot voedsel, in de nood, zoo ver het toe kan rekken!
Veellicht, als 't hongrig volk wordt met mijn vleesch gesterkt,
Dat mijn standvastigheid op hun geweten werkt:
Veellicht dat zij, die hier van overgaave spreeken,
Doch, voor een zwijnenkot, hunn' eed en pligt verbreeken,
Ja, 't meel verbergen in een kussen van satijn,
Dan leeren, wat het zij, een Burgerheer te zijn.
Stoot toe; gunt aan mijn' geest dien glorierijken zegen,
Dat ik voor vrijheid sterf! grijpt aan, daar is mijn degen;
Dien niemand uit mijn vuist, ten koste van mijn trou,
En dier-gezworen eed, voor 't sterfuur rukken zou:
Dit staal, dat nooit de roest der lafheid kon bevlekken,
Moet billijk, voor zijn' Heer, aan u ten slagtmes strekken.
Daar is het, hier is mijn borst, stoot mij de hartâer af;
Zo worde uw' ingewand mijn romp een eerlijk graf!".(38)

1



5




10




15




20



24
Dit weet g', o mannen! en ik wil geen eed verzaken;
Zo waarlijk help mij God! Wilt des* uw reden staken,
Wat dit betreft. Doch, wijl* ik eenmaal sterven moet,
Is 't mij om 't even, op wat wijs* mijn vlees en bloed
Ter slachtbank koom', hetzij door vijanden of vrinden;
Daar is mijn lichaam, kom, wil het terstond verslinden;
Vat aan, doorkerf gerust een burgemeesters strot,
Die voor u sterven wil, uit deernis* met uw lot;
Ruk deze romp vaneen, en laat mijn lijf u strekken
Tot voedsel in de nood, zo ver het toe* kan rekken*!
*Veellicht, als 't hong'rig volk wordt met mijn vlees gesterkt,
Dat mijn standvastigheid op hun geweten werkt;
*Veellicht dat zij die hier van overgave spreken,
Doch, voor een zwijnenkot, hun eed en plicht verbreken,
Ja, 't meel verbergen in een kussen van satijn,
Dan leren, wat het zij, een burgerheer* te zijn.
Stoot toe; gun aan mijn geest die glorierijke zegen,
Dat ik voor vrijheid sterf! Grijp aan, daar is mijn degen,
Die niemand uit mijn vuist, ten koste van mijn trouw,
En duur-gezworen eed, voor 't sterfuur rukken zou;
*Dit staal dat nooit de roest* der lafheid kon bevlekken*,
Moet billijk*, voor zijn heer, aan u ten slachtmes strekken.
Daar is 't; hier is mijn borst; stoot* mij de hart-aar af*;
Zo word' uw ingewand mijn romp een eerlijk graf!".

2 des: daarover

3 wijl: omdat

4 op wat wijs: hoe

8 deernis: medelijden

9-10 toerekken: van een voldoende hoeveelheid zijn. (39)

11 veellicht: wellicht

13-16 van der Werf geeft een sneer naar de mensen die zo hard roepen om overgave van Leiden aan de Spanjaarden; dit zijn dezelfden die voedselvoorraden (varkens, meel) voor hun stadgenoten verborgen houden.

16 burgerheer: (stads)bestuurder; man van aanzien (WNT III-1,1909,1, resp. III-1,1909,2). Mogelijk bedoelt Berkhey hier: man, die zijn burgerplichten vervult; fatsoenlijk burger.

21 roest: hier: karakterbederf, zonde (WNT: XIII,822,2, resp. XIII,822,3)

21 bevlekken: bezoedelen (WNT: II-2,2340,4)

20-21 Dit staal [...] strekken Een wat lastige passage. Mogelijke vertaling: Dit staal (deze degen), nog nooit door de zonde der lafheid bezoedeld, mag met recht en reden door u gebruikt worden om zijn eigenaar (?)(40) te slachten.

22 billijk: op rechtvaardige wijze; met reden (WNT: II-2,2700,II)

23 iemand de hartader afstoten: iemand naar het leven staan; iemand ter dood brengen (WNT: VI,50,2 s.v. 'Hartader')



Dit schilderij van Mattheus Ignatius van Bree uit 1816-1817 toont de meest bekende heroïsche scene uit het verhaal rond Leidens Ontzet: Burgemeester van der Werf biedt zijn lichaam aan aan de hongerige bevolking.

De Leidenaar die dit schilderij aanschouwt, zal het stadsbeeld niet herkennen. Dit is geheel ontsproten aan de fantasie van de schilder, al vertoont de kathedraal op de achtergrond enige gelijkenis met de Hooglandse Kerk.


De toespraak van de burgemeester sorteert het gewenste effect; de murmurerende burgers druipen beschaamd af. Nu keren plotseling de krijgskansen. God ontfermt zich over de Leidenaren, en laat een storm opsteken, die het water in de richting van de stad stuwt.

Leiden wordt bevrijd door de geuzen, en de uitreiking van haring en wittebrood kan een aanvang nemen.

Een ander ziende 't volk, van honger uitgelaeten,
Ontkuiptte in 't duffe ruim de volle haringvaten,
En greep het teeken aan zijn zijn behoudenis;
De rechterhand nam't brood, die linker hieldt den vis.
Men reikte 't Nooddruft toe, die in deeze ogenblikken,
Er meenig in den brok door 't schrokken zag verstikken;
En hij, die 't leven hadt bewaard in hongers-nood,
Vondt in den overvloed, door gulzigheid, den dood.(41)

1



5
Een ander[e matroos], ziende 't volk, van honger uitgelaten*,
Ontkuipt' in 't duffe* ruim de volle haringvaten
*En greep het teken* aan van zijn* behoudenis*;
De rechterhand nam 't brood, de linker hield de vis.
Men reikte 't* nooddruft* toe, die* in deez' ogenblikken
Er menig in de brok* door 't schrokken zag verstikken,
En hij, die 't leven had bewaard in hongers-nood,
Vond in de overvloed, door gulzigheid, de dood.

1 uitgelaten: onbedwingbaar; wild; woest (WNT: XVII-3,660,1)

2 duf: bedompt (WNT: III-2,3552,2)

3 teken: bewijs; blijk (WNT: XVI,1136,1)

3 behoudenis: redding (WNT: II-1,1522,2)

3, 5 zijn, 't en die slaan terug op 'volk' (r. 1)

5 nooddruft: (minimaal benodigde) levensmiddelen (WNT: IX, 2087-2088,3)

6 brok: hap eten; stuk spijs (WNT: III-1, 1491)





De voordracht in de Gasthuiskerk, van tijd tot tijd onderbroken door het orkest, duurde langer dan drie uur. Berkhey beëindigde zijn rede om 13.30 uur, en werd door de enthousiaste toehoorders onder luide bijval naar zijn woning begeleid.

Die avond werd het tweede eeuwfeest van het Ontzet afgesloten door het genootschap 'Veniam pro laude' met de opvoering van het toneelstuk Het beleg der stad Leyden van de hand van Lucretia van Merken, gevolgd door het feestvierend Leyden, een allegorisch toneelstuk, geschreven door leden van "Kunst wordt door arbeid verkregen".

Van Merken zelf heeft deze avond niet bijgewoond. Zij was furieus over een passage uit Het verheerlijkt Leiden dat die morgen door Berkhey was voorgedragen. Berkhey had zich hatelijk uitgelaten jegens Van Merken, omdat in haar toneelstuk de figuur van Willem van Oranje niet goed uit de verf zou zijn gekomen.

Berkhey was er weer eens in geslaagd, een rel te veroorzaken. Maar het zou nog veel erger worden; de publicatie van Het verheerlijckt Leiden, in december 1774, leidde tot een lange, uitputtende pennenstrijd, die dichtend Nederland nog jarenlang heeft beziggehouden.

Het manuscript was persklaar gemaakt en uitgegeven door Berkhey's vriend en kunstbroeder Jan de Kruyff, die er enkele verbeteringen in had aangebracht. In het boekwerk - dat in Leiden ondanks de hoge prijs uitgroeide tot een bestseller - werd de tekst van Het verheerlijckt Leidenvoorafgegaan door veertien "drempeldichten", verzen van vrienden, die uiting gaven aan hun bewondering voor Berkhey en zijn dichtrede.

Kort daarop verscheen een anonieme publicatie met de even lange als sarcastische titel Dankbetuiging aan den Nederlandschen dichter Jan de Kruyff voor zijne beschaving en verbeteringen gebracht in Het Verheerlijckt Leyden en met betoning van verwondering over zijn sterk lof-vers. In dit geschrift werd De Kruyff gelaakt voor het uitgeven van Berkheys 'bont en onnatuurlijk' gedicht, dat niet veel meer was dan een 'poppenkraam van Goden en Godinnen'. Voorts werden Berkheys nationalisme en Oranjegezindheid gehekeld. Zijn dichtwerk zou verder 'lomp' en 'smakeloos' zijn, en daarenboven nog vol staan met grammaticale fouten.

Er bleef al met al geen spaander heel van Het verheerlijckt Leiden. Ook de drempeldichters, die door de anonymus werden gezien als kritiekloze dwepers, kregen er stevig van langs.

Berkhey heeft natuurlijk pogingen in het werk gesteld om erachter te komen, wie hem deze streek geleverd had, maar slaagde er niet in, de schrijver te achterhalen. De hoogbejaarde De Kruyff heeft zich het geschrift erg aangetrokken, en is kort na het verschijnen ervan overleden.

Het zou te ver voeren, de in 1775 uitgevochten polemiek over Het verheerlijckt Leiden in zijn geheel te bespreken, die geleid heeft tot talloze schotschriften, hekeldichten en zelfs een toneelstuk.

Duidelijk is wel, dat de strijd zich vooral toespitste op de literaire kwaliteit van Berkheys gedicht. Dat neemt niet weg, dat ook veel woorden besteed werden aan de door hem uitgedragen politieke standpunten, bijvoorbeeld over Oranje.

Aan de feiten en legenden rond Leidens Ontzet werd in deze polemiek niet veel aandacht meer geschonken; daarvoor was deze gebeurtenis nu echt te lang geleden. Berkhey's Het verheerlijckt Leiden lijkt vooral munitie gegeven te hebben aan eigentijdse conflicten en tegenstellingen.

Daarna bleef het - althans in dit opzicht - 225 jaar stil in Leiden, waarna de poëticale strijd rond het Ontzet precies op tijd weer oplaaide om voor mij als bruggetje te kunnen dienen naar het verleden.

Frans Mensonides, 30 november 2000
Deze pagina is voor het laatst gewijzigd op 5 september 2002




terug naar INHOUDSOPGAVE

Naar REFLEXXIONZZ! - columns, artikelen, (reis)verhalen en geen gedichten, door Frans Mensonides


literatuuroverzicht

Arpots, R.P.L., Vrank en Vry. Johannes le Francq van Berkheij (1729-1812). Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de letteren. Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen [...]. Nijmegen 1990.

Blaeu, Joan, Toonneel der steden van de vereenigde Nederlanden, Met hare beschrijvingen, Uytgegeven by Joan Blaev. Amsterdam 1649. 2 dln.

Bontius, R., Beleg en ontset der stadt Leyden. Treur-Bly-eyndend-Spel. Den laetsten druck, oversien en verbetert, en gestelt zoo als 't nu op d'Amsterdamsche Schouwburg vertoont word, Amsterdam 1662.

Bontius, R., Belegering ende het ontzet der stad Leiden. Uitgegeven en toegelicht door Rineke Crama. Redactie: M.E Meijer Drees. Utrecht 1998. Ruygh-bewerp XIX.

Ekkart, R.E.O., 'Sleutelfiguren.' In: Leiden '74. Leven in oorlogstijd in de tweede helft van de zestiende eeuw. Leiden 1974, p. 197-215.

Francq van Berkhey, Joannes le, Het verheerlyckt Leyden, bij het tweede eeuwgetyde van deszelfs heuchlyk ontzet, in den jaere MDCCLXXIV in dichtmaat uitgesprooken, in de Gasthuis kerk dier stad, op den vierden van wynmaand MDCCLXXIV. Leiden 1774.

Gelderblom, Arie Jan, 'k Wil rijmen wat ik bouw. Twee eeuwen topografische poëzie.Amsterdam 1994. Griffioen.

Graaf, D. de, 'De twee gedenksteenen in de Sint Jeroensbrug.' In: Jaarboekje van geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en Rijnland [...].Dl. 32. Leiden 1940, p. 128-132.

Groffie, J.J.M., 'Het tweede eeuwfeest van Leidens Ontzet en de feestrede van J. le Francq van Berkhey.' In: Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken. Dl. 55. Leiden 1963, p. 86-99.

Grote Winkler Prins. Encyclopedie in twintig delen. 7e, geheel nieuwe dr. Tweede oplage. Amsterdam/Brussel 1970-1975. 20 dln.

Huygens, Constantijn, 'Otiorum, lib. V. Der Ledige Vren van Constantin Hvygens vijfde boeck. Daer in De Stemmen eeniger Steden ende Dorpen van Holland. Mitsgaders siine characteres oft printen.' In: Constantijn Huygens, Otiorvm Libri Sex. Poëmata varij sermonis, stili, argumenti. 's-Gravenhage 1625.

Hutspot, Haring en Wittebrood. Tien eeuwen Leiden en de Leienaars. 13 dln. Leiden 1981-1982.

Huygens, Constantijn, Stede-stemmen en dorpen. Ingeleid en geannoteerd door C.W. de Kruyter. Zutphen 1981. Klassiek Letterkundig Pantheon.

Meertens, P.J., 'Adriaen Valerius' leven en werken'. In: Valerius, Adriaen. Nederlandtsche gedenck-clank. Herdrukt naar de oorsponkelijke uitgaaf van 1626 [...]. Amsterdam 1942, p. V - XIV.

Minkhorst, Robbert, 'Postma mist haring en wittebrood in volkslied.' In: Leidsch Dagblad 3 oktober 2000, p. 13.

Moerman, Ingrid W.L., 'Korte kroniek van Leiden en omstreken oktober 1573- oktober 1574.' In: Leiden '74. Leven in oorlogstijd in de tweede helft van de zestiende eeuw. Leiden 1974, p. 1-12.

Moerman, Ingrid W.L., en R.C.J. van Maanen (red), Leiden, eeuwig feest. Leiden 1986.

Pelinck, E., 'Cornelis van Aecken en de gedenksteenen in de St. Jeroensbrug'. In: Jaarboekje van geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en Rijnland [...].Dl. 35. Leiden 1943, p. 180-185.

Tenhaeff, N.B., 'Valerius' Gedenck-Clanck als geschiedverhaal'. In: Valerius, Adriaen. Nederlandtsche gedenck-clank. Herdrukt naar de oorsponkelijke uitgaaf van 1626 [...]. Amsterdam 1942, p. XXXIV-XXXVII.

Valerius, Adriaan, Neder-landsche gedenck-clanck. Kortelick openbarende de voornaemste geschiedenissen van de seventhien Nederlandsche Provintien, 'tsedert den aenvang der Inlandsche beroerten ende troublen, tot den Iare 1625 [...], Haarlem 1626.

Woordenboek der Nederlandse Taal. 's-Gravenhage/Leiden 1882-1998. 29 dln.


Noten

1. Minkhorst 2000, p. 13

2. Voor het volgende, zie: Moerman 1974; Moerman en van Maanen 1986, p. 13; Hutspot, Haring en Wittebrood, Dl. 4, p. 96-98; ibidem Dl. 13, p. 298

3. Ekkart 1974, p. 198

4. Ekkart 1974, p. 202

5. Pelinck 1943, p. 184-185

6. Moerman en van Maanen 1986, p. 20

7. Voor het volgende, zie: De Graaf 1940, p. 128-132; Pelinck 1943, p. 180-185

8. Ik heb de tekst ontleend aan het artikel van De Graaf, 1940; de Graaf heeft de tekst indertijd getranscribeerd van de originele steen.

9. De Graaf 1940

10. Pelinck 1943

11. In het gemeentearchief van Leiden bevindt zich een map met enkele krantenartikelen uit de periode 1964-1966 over de restauratie van de brug.

12. Pelinck 1943, p. 184-185

13. Dit gedicht heb ik ter plaatse getransscribeerd. De regels 5-10 zijn in het origineel weergegeven in kapitaal. De letters die gelezen dienen te worden als Romeinse cijfers, zijn extra groot en in een afwijkende kleur uitgevoerd. In de herspelling heb ik letters die in het origineel gespeld zijn in klein-kapitaal, weergeven met een kleine letter. De Romeinse cijfers heb ik weergegeven in vet, en in kapitaal.

14. Moerman en van Maanen 1986, p. 21-22

15. Gegevens voor deze paragraaf heb ik ontleend aan een artikel op de website van Stedelijk Museum De Lakenhal; URL: http://www.lakenhal.nl/catalog/3346.htm.

16. Deze tekst heb ik getranscribeerd vanaf het origineel. De tekst is gescheven in hoofdletters, maar hier voor de leesbaarheid in kleine letters weergegeven..

Het woord 'amerael' is later boven de tekst geplaatst, terwijl in het woord 'Boysot' tussen de 'o' en de 'y' een letter weggekrast lijkt te zijn.

17. Voor het volgende, zie: Moerman en van Maanen 1986, p. 23-26; Hutspot, Haring en Wittebrood 1981-1982, Dl. 13, p. 298

18. Voor het volgende, zie: Hutspot, Haring en Wittebrood 1981-1982, Dl 5, p. 105-106; ibidem, Dl. 13, 300-301

19. Voor het volgende, zie: Gelderblom 1994, p. 129-133; Huygens 1981, p 3-6

20. Huygens 1981, p. 6-21

21. Huygens 1981, p. 39

22. In margine: 'ANNO. 1574.'

23. Huygens 1625, p. 4

24. Blaeu 1649. De atlas heeft geen paginering. Het hier geciteerde gedicht staat in het eerste deel, aan het einde van het artikel over Leiden.

25. Gelderblom 1994, p. 142

26. Voor het volgende, zie: Meertens 1942; Tenhaeff 1942

27. Valerius 1626, p. 74

28. Het WNT vermeldt onder 'stuk' o.a.: zaak, punt (XVI,352,31) en: daad, onderneming, verrichting (XVI,352,32)

29. '(a)ankrieken' komt niet voor in het WNT. Wel 'krieken': aanbreken (van de dag), doorbreken, het beginnen van iets (VIII-1,199-200,II)

30. Voor het volgende, zie: Bontius 1646, p. 6-17

31. Een eerdere druk was niet verkrijgbaar in de Universiteitsbibliotheek Utrecht

32. Hutspot, Haring en Wittebrood 1981-1982, Dl. 1, p. 16-17

33. Bontius 1662, p. 41

34. Voor het volgende, zie: Hutspot, Haring en Wittebrood 1981-1982, Dl 1, p. 15-18

35. Groffie 1963, p. 88-92

36. Voor het volgende, zie Arpots: 1990, p. 92-98; Groffie 1963, p. 92-99

37. 18e eeuwse Leidse geschiedkundigen geloofden (en hoopten) dat hun stad van Romeinse oorsprong was. In werkelijkheid is de stad ontstaan in de 9e eeuw.

38. Francq van Berkhey 1774, p. 37-38

39. 'Toerekken' staat niet in het WNT; ook niet als samenstelling van 'rekken'. De gegeven betekenis heb ik gevonden onder 'toereiken' (WNT XVII-1,623,6)

40. De betekenis 'eigenaar' voor 'heer' komt niet voor in het WNT; wel: 'eigenaar van dier' (WNT: VI,340,I,II,A,4)

41. Francq van Berkhey 1774, p. 48

1. Pelinck 1943, p. 184-185

2. Dit gedicht heb ik ter plaatse getranscribeerd. De regels 5-10 zijn in het origineel weergegeven in kapitaal. De letters die gelezen dienen te worden als Romeinse cijfers, zijn extra groot en in een afwijkende kleur uitgevoerd. In de herspelling heb ik letters die in het origineel gespeld zijn in klein-kapitaal, weergeven met een kleine letter. De Romeinse cijfers heb ik weergegeven in vet, en in kapitaal.

3. Deze tekst heb ik getranscribeerd vanaf het origineel. De tekst is gescheven in hoofdletters, maar hier voor de leesbaarheid in kleine letters weergegeven..

Het woord 'amerael' is later boven de tekst geplaatst, terwijl in het woord 'Boysot' tussen de 'o' en de 'y' een letter weggekrast lijkt te zijn.

4. In margine: 'ANNO. 1574.'

5. Huygens 1625, p. 4