HSL in de lage landen (1b)
'De zeven mensen in deze trein', Noorderkempen


<<< Vorige week waren de foto’s al te zien.
Hieronder het verhaal (met ook weer foto’s) >>>

 

Op maandag 15 juni 2009 is de kortste HSL (Hoge Snelheids Lijn) ter wereld in gebruik genomen, tussen Antwerpen Centraal en het nieuwe station Noorderkempen bij Brecht. Op de kortste HSL rijden ook de langzaamste HST’s (Hoge Snelheids Treinen). Ze leggen 24 kilometer af in 15 minuten, een gemiddelde van slechts 96 km/uur. En ze doen dat in een allerbelabberdste frequentie: uurdienst van maandag tot / met vrijdag overdag; ’s avonds en in de weekeinden helemaal niets.

Het lijkt op een flauwe Belgenmop, de enige streekvervoerlijn op deze aardbol die met HST’s wordt gereden. Totdat je bedenkt dat er in Nederland nog helemaal niets rijdt op de HSL, die nu al jaren en jaren ongebruikt ligt.

Vandaag, dinsdag 23 juni 2009, ga ik dit Vlaamse lijntje doen. Natuurlijk neem ik ook een kijkje in het achterland.

De rest van de 147 kilometer lange HSL Schiphol-Antwerpen zal in de loop van de komende jaren stukje bij beetje in dienst worden genomen. Dat betekent dat dit artikeltje deel 1 zou kunnen worden van een lange, lange reeks. Dit is dan wel deel 1, maar toch niet het eerste deel, want bijna een jaar geleden verscheen deel 0, ingebed in een stukje over het Vlaamse Lier. Ik schreef:

Ik ben nooit een fanatieke voorstander geweest van zo’n snelle lijn in twee ministaatjes, maar ik ben dan wel zo: als hij eenmaal af is, wil ik er ook op reizen. Je ziet de HSL overal: bij Nieuw-Vennep, bij Bergschenhoek, bij Blijdorp, bij Barendrecht, bij Lage Zwaluwe, bij Breda, bij Luchtbal, maar een trein zie je er nooit op rijden.

Hoe komt dat nou? Ik ga het niet helemaal uiteenrafelen, maar het is zoiets als een geluk bij een ongeluk bij een nog groter ongeluk. Er is iets mis met de treinen, die wel besteld zijn, maar nog niet afgeleverd. En er is iets mis met het Europese beveiligingssysteem ERTMS, dat zó Europees is, dat er verschillen zijn tussen de Nederlandse en de Belgische versie. Gelukkig hebben treinenbouwers en beveiligers elkaar niets te verwijten; ze zijn beide te laat.

Veel meer dan toen snap ik er ook nu nog niet van. Ik ga het nog steeds niet uiteenrafelen. Laat ik er maar liever zelf eens gaan kijken.

Vanaf Leiden kun je nog geen doorgaand kaartje kopen naar Noorderkempen. Later zal ik in België zien dat het nieuwe station ook daar nog niet vermeld staat op de kaartjesautomaten – waarmee ik in dat land toch niet uit de voeten kan. Ooit moet je via Breda naar Noorderkempen kunnen reizen, dat ongeveer halverwege die stad en Antwerpen ligt. Nu nemen we nog de Internationale trein via Roosendaal. Ik voel me niks feestelijk, op de tocht naar dat armetierige lijntje in het noorden van onze zuiderburen. Dit is bijna een moetje; als De digitale reiziger kan ik er ook niet níét gaan kijken.

In Roosendaal stap ik nooit meer uit of over. Het heeft alvast een voorschot genomen op zijn aankomende degradatie van grens- tot provinciestation. De veelgeroemde restauratie, waar het eten zo Bourgondisch op je bord werd opgetast, is niet meer. Ja, hij bestaat nog wel, maar is gereduceerd tot een ordinaire zelfbediening waar je de standaardhap kunt bestellen die je tegenwoordig op alle Nederlandse stations bestelt: voor 8-euro-zoveel kibbeling of een schnitzel, geserveerd met patatters en een millimeterdun slablaadje dat je tafeltje niet haalt omdat het tijdens het transport van je bord waait. Ik was er laatst nog, op de terugweg van het ook al zwaar door de crisis getroffen evenement Oisterwijk Sculptuur. Maar Roosendaal is een omweg of een reisonderbreking niet meer waard.

Jammer, alweer wat aardigs naar de kloten in deze wereld die maar vrolijker en vrolijker wordt. Ik praat soms al net als dat oude typetje van TV-komiek en acteur Ton van Duinhoven, een deftig, kwetsbaar heertje. Die zei steeds: ‘Het wordt allemaal MINDER’.
‘Ja, Wat dan? Wat precies wordt minder?’
‘Nou, alles! Alles wordt minder. Het wordt allemaal MINDER.’
Dat was in 1974; toen al. Ton van Duinhoven zat in een avondvullend programma, getiteld: Dan liever de lucht in! of: Vlieg er eens uit met Van Speyk, zoiets. Presentatie: Koos Postema.

Maar we krijgen er een HSL voor terug, behalve MINDER wordt het ook allemaal MEER in de wereld, meer en sneller.

Voorbij Roosendaal pingelen de mobiele telefoons van ons, reizigers. ‘Oh, oh, wat is dat nou? Dat is de tijd! Dat is natuurlijk de tijd.’ Een groepje opgewonden dames in mijn coupé. ‘Je hoort de telefoons. Die springen gelijk op de Belgische tijd!’

Dit zijn de ware kosmopolieten! Maar ik zie ze wel in staat, in het vliegtuig te stappen voor een strandvakantie op de Canarische Eilanden, zonder ze op de globe te kunnen aanwijzen. Zo ver ben IK nou weer nooit geweest.

Op Antwerpen Centraal naar het kaartenloket, voor zo’n ponskaart. De prijs van een HSL-rit valt mee, 7,60 euro voor een retourtje; geen HSL-toeslag en geen reserveringskosten. Reserveren is helemaal niet mogelijk. Dat zou ook onzin zijn, gezien het zeer geringe reizigersaanbod.

Op het tweede ondergrondse verdiep van Antwerpen Centraal staan twee dubbeldekkerrijtuigen klaar, getrokken en geduwd door loc. 1307 in het midden. Dat is een raar gezicht, maar het is bittere noodzaak. Die dubbeldeksstellen kunnen wel met ERTMS overweg, maar de locs van de 1300-serie niet, zo heb ik me laten vertellen. Die locs kunnen ook niet rijden op Nederlandse stroom, dus zullen ze station Breda nooit halen.

De dienstregeling is zeer overzichtelijk: vertrek 37’ van Antwerpen Centraal; vertrek 08’ van Noorderkempen. Ik snap niet, waarvoor je überhaupt een ERTMS-seinensysteem nodig hebt op dit lijntje. Er rijdt één pendeltrein, die onderweg onmogelijk tegen een tegenligger kan opbotsen.

Die dubbeldekkers zijn niet speciaal voor de HSL besteld; ze rijden ook al een tijdje op ‘gewone’ Intercitylijnen. Fraai vormgegeven treinen, waarbij vooral onze vierkante koektrommeldubbeldekkers flets afsteken. De plee is feitelijk de lakmoesproef van een trein. Deze is zeer ruim opgezet en heeft geen haakje meer, maar een elektrisch slot. Heb je HULP nodig bij je toiletbezoek, dan druk je maar op de knop. Er verschijnt dan een peuterleidster die je helpt met het weer in orde brengen van je kleding, vermoed ik.

Een jonge vrouw neemt afscheid van haar Kloris, met een hartstocht alsof hij een wereldreis geboekt heeft. Het blijft verder een raadsel, hoe De digitale reiziger er met zijn eenmansteam in slaagt, een trein te nemen en tegelijkertijd het vertrek ervan op de foto vast te leggen.

Anyway, ik verlaat Antwerpen Centraal, dat evenmin als Leiden Centraal ooit kláár zal zijn, en waar net zo pneumatisch wordt geboord. Deze trein is eigenlijk meer een stadstram dan een TGV (Tee Zjee Vee, Frans voor HST). Hij stopt op dat korte stukje ook nog op Antwerpen Luchtbal. Daarna slaan we rechtsaf, de HSL op; het echte begin van deze serie!

Ik pruilde op voorhand over het slechte uitzicht vanuit de trein; het aankijken tegen grauwe tunnelwanden. Maar het valt erg mee; vanaf de snelweg ziet die wand er hoger uit dan hij in werkelijkheid is. Als je bovendeks gaat zitten, kijk je er overheen. En op plekken waar de wand wél hoog is, zitten er rechthoekige kijkgaten in, zodat je nog een stukje wolk ziet.

Ik verkneukel me al op de poldertrajecten van de HSL in Nederland, die spoorbanen op betonnen voeten. Maar een afknapper wordt dan weer die tunnel onder het Groene Hart. Ik herinner me niet meer waarom die - voor miljarden guldens - is aangelegd (dat zoek ik nog na). Maar het zou me niets verbazen als het was om de habitat van de woelmuis niet te zeer te verstoren.

De trein zet er stevig de vaart in, maar hoe hard rijden we nu precies? 200 km/uur zeker niet; dit gaat langzamer dan oorspronkelijk de bedoeling was met deze hogesnelheidsboemels. Meten is weten. Het kan berekend worden aan de hand van de hectometerpaaltjes langs de baan. Ik heb onlangs ontdekt dat mijn verouderde telefoon tevens een stopwatch en een rekenmachine is. Deze trein legt zijn kilometers af in 22,5 seconden. Dat komt neer op 160 km/uur (het aantal seconden in een uur, 3600, delen door de kilometertijd; ik moest er even over nadenken, als alfa).

160, eigenlijk mag je het geen HST noemen, al rijdt hij op een HSL. Toch is het nog een respectabele snelheid; je rijdt het niet lang achtereen, op zo’n kort lijntje. We gaan alweer in de remmen. De trein neemt de wissel naar een van de twee perrons op Noorderkempen. De twee middensporen zijn gereserveerd voor de Thalys, die Brecht eens met 300 km/uur zal passeren.



12 passagiers stappen uit. De meeste zijn, als ik, kijkers. Maar het P&R-terrein bewijst dat deze zogenaamde HST in die ene week al een zekere populariteit heeft opgebouwd onder forenzen. Er staan een paarhonderd auto’s geparkeerd, onder wapperende vlaggen van België, Vlaanderen, de EEG en de Belgische spoorvervoerder NMBS.

Een busstation is er ook. ‘Van De Lijn op de trein’ zeggen de posters, maar er stopt hier maar één lijn van De Lijn, de 440 (Essen – Wuustwezel – Noorderkempen – Brecht - Herentals). Gelukkig wel op exact het goede tijdstip, 2 minuten na de hele uren, met een ideale overstap van bus op trein en vice versa.

Dit HSL-station is zeer minimaal; niet veel meer dan twee afdakjes. Het is natuurlijk al jaren klaar, net als de HSL zelf. Het heeft de gemeente veel moeite gekost, het station vrij te houden van vandalen, zwervers en hangjongeren. In de streek is men ook beslist niet tevreden over de dienstregeling die geboden wordt. Men wil graag zeven dagen per week kunnen reizen van 6:00 – 0:00 uur, alsof dit een normale spoorlijn was. En natuurlijk zonder overstappen door naar Brussel of Breda. En als het kan ook nog een kiosk op dit godverlaten station. Het komt allemaal, maar het duurt gewoon wat langer dan verwacht: patientia!

Terwijl ik het perron fotografeer, rijden de bussen al weg; dat wordt een uur wachten. Dat ga ik zeker niet doen op dat spookachtige station, waar je alleen het gehuil hoort van vrachtautobanden op het asfalt waarover ik vorig jaar met de bus reed.


Dan ga ik maar naar Brecht. Ik verwacht ergens een tunneltje onder het spoor door, om de dorpskern van Brecht te bereiken. Maar die tunnel is er niet. Ik moet een dikke kilometer om, langs een asfaltweg die het spoor en de snelweg kruist via een viaduct. Op het hoogste punt staat een bejaarde man met starre blik in de verte te staren en te veinzen dat hij mij niet ziet; een auto- en treinspotter of een potentiële zelfmoordenaar? Op de afzink van het viaduct houdt het fiets-/voetpad ineens op. Ik loop verder over de rijbaan, aan de binnenkant van de vangrail waarvan ik hoop dat er niemand tegenaan kachelt, want dan zit ik ertussen.

Brecht is ongeveer even groot als Akersloot of Limmen (plaatsen waar ik op een vrije dag helemaal niet aan wil denken). Het is een heel doorsnee Vlaams villadorp, met oude dorpshuizen, nieuwe die er oud uitzien, een aannemer voor alle ‘karweiwerken’, een kerk, een kroeg, een frituur, een strookje groen, een bedrijventerreintje… De Jan van der Noot-fietsroute loopt door het dorp. Die is genoemd naar een 16e-eeuwse edelman uit deze streek; een dichter. Goed om die naam hier te zien staan. Een volk dat zijn dichters niet meer eert – al is het maar met een fietstocht – is reddeloos verloren, dan dooft het licht.

Dit is dus het achterland van station Noorderkempen, een paar van deze vlekjes die ook al een rechtstreekse busdienst hadden met Antwerpen. Hoeveel dorpelingen zullen de trein nemen?

In Wuustwezel


Snel in de volgende bus 440 gestapt. Ik wil naar Wuustwezel, een dorp dat altijd een magische klank had voor automobilisten op weg naar de zon, vooral vóór 1992, toen de grens nog een grens was. Het eerste dorp in het buitenland! Een paar weken later markeerde het de terugkeer naar huis, die toch ook best plezierig was. Maar men reed alleen aan het dorp voorbij; ik ga er kijken.

De bus kruist die braakliggende HSL naar Breda. Even verder twee teddyberen, bevestigd aan een lantaarnpaal. Even die steek in je maag. Beren langs de weg, dan is er een kind te barsten gereden, volgens de hedendaagse semiotiek van de autoweg.

We rijden via Loenhout. Zoals altijd in Vlaanderen vraag ik me af, of men in dit overgereguleerde land, waar de helft van de beroepsbevolking ambtenaar is, geen welstandscommissies kent. De huizen langs de lange rechte wegen lijken op herenboerderijen, protserige proletenpaleizen, ondefinieerbare 18e-eeuwse landhuizen, paardenstallen, middeleeuwse stadskastelen, soms zelfs op moderne villa’s; het doet er allemaal niet toe als het maar lelijk en wanstaltig is, en niet past bij wat er al stond aan rottigheid. Arrrghhh!- itectuur. Dé Nederlandse sport: bezwaar maken tegen zijns naastens bouwplannen, wordt aan deze zijde van de grens klaarblijkelijk niet beoefend. Daarom wonen hier ook zoveel ‘Ollanders, denk ik.

Braken. Ja, dat zou je ervan gaan doen, maar dat bedoel ik niet; Braken heet het dorp waar we doorheen rijden. Daarna rijden we Wuustwezel binnen, dat op het eerste gezicht bestaat uit een lange, rechte, beboomde weg met winkels erlangs. De meeste verkopen meubelen, waaronder ‘bedding’. Dat laatste woord, daarover viel ik de vorige keer al, in dat verhaal over die tramtunnel. Ik gun de Vlamingen natuurlijk hun taaleigen, maar een bedding blijft voor mij toch een onderdeel van een rivier.

 


Van schrik vergeet ik uit te stappen. De volgende halte is helaas twee kilometer verderop, langs een lange steenweg. Ik loop terug langs de in deze streek obligate broodautomaat en onder weersomstandigheden die wat drukkend zijn geworden in de loop van de dag. Vergeefs zoek ik naar een dorpskern. Dan ontwaar ik een kerktoren boven de daken. Ik loop die kant op via hete, smalle, betonnen en kasseien straatjes met onooglijke huisjes erlangs en trossen elektriciteitskabel erboven.

Wuustwezel, en trouwens vrijwel heel Vlaanderen doet me altijd denken aan een roman van Louis Paul Boon die ik ooit gelezen heb: De voorstad groeit. Heb ik het daar nooit eerder over gehad? De voorstad, gevuld met alle freaks, losers en schoften die de maatschappij weet te bieden, waar de decennia en generaties verstrijken in diepe troosteloosheid. Een dubbeltje wordt er nooit een kwartje, om het met een Nederlandse zegswijze uit te drukken. Eén van mijn favoriete Vlaamse romans. De zuidelijke lichtvoetigheid, het Roomse optimisme ontbreken er op verfrissende wijze; er is geen lichtpuntje te zien en er breekt tot en met de allerlaatste pagina geen sprankje hoop door.

Ik zie een rare, uitgebeten open plek in het dorp, een vierkante brink met nieuwe huizen eromheen. Dan bereik ik het aangenamere deel van Wuustwezel, met de kerk, de feestzalen, een kasteelachtig raadhuis en een park waar ongemanierde kinderen me uitjouwen.

Dan weer die brede bomenlaan met zijn bedding. Bij het Wezels Hofke eet ik koffie met verse appelstrudel (die ik laatst in een andere grensplaats, Bad Bentheim, aan me liet voorbijgaan) en een speculoosje uit een zakje. Maar niet voor me ervan vergewist te hebben dat dit etablissement wel een certificaat aan de deur heeft hangen voor Veiligheid van de Voedselketen; anders zou ik er ongaarne neerstrijken. Zou er ooit een Vlaamse frituurzaak zo’n certificaat behaald hebben? Het lijkt me stug.

De terugweg op zo’n dag komt doorgaans neer op ‘tzelfde in d’omgekeerde volgorde. Ik neem de bus terug naar Noorderkempen en haal de overstap op de trein. De conducteur richt zich via de microfoon tot de ‘Zeven mensen in deze trein’: we zijn op weg naar Antwerpen Centraal. Als we daar aankomen, neemt hij nog eens afscheid van de ‘Drie dames en vier heren in deze trein’. Hij houdt het nauwgezet bij; hij moet vast iedere avond een reizigersstatistiek inleveren bij zijn leidinggevende. Die schrijft overal een nul achter, dat het nog wat lijkt.

Dit verhaal ging feitelijk al nergens over, en gaat dan nog eens als een nachtkaarsje uit, ook. Toch gaat dit ondanks alles een aardige reeks worden; ik vóél het, ik wéét het!

Frans Mensonides
4 juli 2009; laatste aanvulling 14 juli 2009
Er geweest: dinsdag 23 juni 2009

 


© Frans Mensonides , Leiden, 2009.