De waard: meer dan een gastheer alleen

Zedeprinten Startpagina <<< De waard (Inleiding) <<< De waard (vertaling) <<<


Een goede waard was de steun en toeverlaat van zijn gasten uit het buitenland, een verlengstuk van de overheid in zijn eigen stad en een geziene gastheer voor zijn medeburgers.

 

Gemêleerd

Een Haagse herberg in de tijd van Huygens bood een gemêleerde aanblik. Er zaten kooplieden uit alle delen van de Republiek, naar Den Haag getrokken om handel te drijven. Er waren reizigers – bijvoorbeeld: toeristen en diplomaten - uit het buitenland, vele dagreizen van huis en haard, die hier logies vonden. Maar er zaten ook Hagenaars in de gelagkamer, die een maaltijd gebruikten en daarna een goed glas wijn dronken.

Misschien werd er na het avondeten gedanst en gemusiceerd, gedobbeld en gekaart. En zou dat in de loop van de avond leiden tot vechtpartijen waarbij de waard tussen beide moest komen. Een mes was snel getrokken in het vuur van het spel en onder invloed van al te veel genoten biertjes en wijntjes.

Ook werd er handel gedreven in de herberg. Reizende kooplieden hielden zakenbesprekingen in de gelagkamer. Onroerend goed verwisselde er van eigenaar; de waard trad vaak op als getuige of zelfs als makelaar.

 

Gezinshoofden

In het middelpunt van al die bedrijvigheid stond de waard – of de waardin, want het houden van een herberg behoorde in de 17e eeuw tot de beroepen die ook door een vrouw uitgeoefend konden worden. Veel herbergiers werden bij hun zware, vaak hectische werk bijgestaan door hun echtgenote. Er waren echter ook alleenstaande vrouwen die een herberg dreven.

Waard en waardin waren vader en moeder van een snel van samenstelling veranderend huisgezin, zoals Huygens schrijft. Ze boden de vreemdeling meer dan voedsel en onderdak: goede raad, bescherming en soms bemiddeling bij conflicten.

 

Waard en overheid

Een goede waard stond in hoog aanzien. In sommige steden telde zijn getuigenis even zwaar als die van twee burgers. Veel waarden hadden een functie in het stadsbestuur; sommige schopten het zelfs tot burgemeester.

De herberg leek soms wel een dependance van het stadhuis, zo vaak waren de stadsbestuurders in de gelagkamer te vinden. Veel vergaderingen en transacties vonden plaats in de herberg. Ook grepen de hoogwaardigheidsbekleders vrijwel elke gelegenheid aan om er op kosten van de stad een maaltijd of een drankje te gebruiken.

Het gemeentebestuur bracht zijn gasten natuurlijk het liefst onder in de beste herberg van de stad, bij een waard met een uitstekende reputatie. Die waard diende ook het nodige improvisatievermogen te bezitten. Hij mocht er niet tegen opzien, een zich plotseling aandienend gezelschap van tientallen personen (en niet te vergeten hun paarden) te herbergen. Gereserveerd werd er zelden of nooit in die dagen; dat was ook niet goed mogelijk in een wereld waar de communicatie even snel verliep als een paard kon lopen of een schip kon varen.


Een van de meest gerenommeerde herbergen in Den Haag was ’t Goude Hooft. De oudste vermelding in de archieven dateert van 1423; het etablissement bestond dus al minstens 200 jaar toen Huygens Zedeprinten schreef. Al bijna zes eeuwen lang worden op deze plek aan de Dagelijkse Groenmarkt maaltijden geserveerd aan Hagenaars en vreemden. De huidige voorgevel dateert van 1939 en lijkt op zijn voorganger, die in 1660 was ontworpen door de bekende bouwmeester Pieter Post.


Gast

Elke dag liep de schout de herbergen wel even binnen om het gastenboek te inspecteren. Zo kon hij er oog op houden, wie er zoal binnenkwamen in de stad en wie er weer uit vertrokken. Niet iedere reiziger had tenslotte even eerzame bedoelingen. Logiesgasten moesten uit voorzorg hun wapens inleveren bij de waard – en soms ook voor het naar bed gaan hun kleren, als de herbergier vreesde, dat ze tegen het einde van de nacht zouden vertrekken zonder te betalen.

Alle steden en landstreken kenden strenge verordeningen om de waard te beschermen tegen lastige gasten. Wanbetalers, flessentrekkers, dieven, vandalen, vechtersbazen en agressieve dronkelappen konden rekenen op flinke boetes. Vreemdelingen die zich misdroegen in een herberg, riskeerden verbanning. Ze werden de stad uitgezet en mochten zich er een aantal jaren niet meer vertonen. Keerden ze toch terug, dan werd hen wel een vinger afgehakt; een vingerwijzing dat men zich in een vreemde stad maar beter als een goede gast kon gedragen.


Meer weten?

M. Brekelmans, ‘Herbergen en kroegen in Den Haag’. In: Ons Den Haag gister en vandaag 2 (1987) 6, p. VII – XI.

B.H.D. Hermesdorf, De herberg in de Nederlanden. Een blik in de beschavingsgeschiedenis. Assen 1957. Van Gorcum’s Historische Bibliotheek 53.

R. van Lit, ‘Sjiek vermaak in salons en sociëteiten’. In: Ons Den Haag gister en vandaag 2 (1987) 6, p. III – VI. P. II.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.