De digitale reiziger (28)
Achtens en negens? Tramplannen in Nijmegen



De 'Spoorkuil'

 

Na Ridderkerk nog een gemeente met een tram(syn)droom: Nijmegen. De stad heeft tien jaar geleden de sprong over de Waal gewaagd, en is daar begonnen aan een VINEX-zone rond de dorpskernen van Lent en Oosterhout. ‘Waalsprong’ is de voor de hand liggende naam voor dat stuk Nijmegen.

Wat daar nu nog ontbreekt is HOV: Hoogwaardig Openbaar Vervoer. Het stadsgewest KAN (Knooppunt Arnhem – Nijmegen) gaat voor de tram: een ongeveer 12 kilometer lange lijn van de Radboud Universiteit, via station en centrum en over de Waalbrug naar P&R Ressen, aan de noordkant van Waalsprong.

Die lijn staat in rood geprojecteerd op het kaartje – waarbij het noordelijk deel, langs Lent en Oosterhout, een beetje provisorisch getekend is; hij gaat door een gebied dat nu nog weiland is.

Ik liet het natuurlijk niet bij een kaartje, en ging er kijken. Weten ze hier zinvollere tramplannen te bedenken dan bij ons in het westen, met die Rijngouwelijn (RGL)? Dat was vanzelfsprekend de onderzoeksvraag; nooit op pad zonder een goede academische vraagstelling! En… vergeef me een paar uitweidingen over andere dingen dan openbaar vervoer!

 

 

Arnhem en Nijmegen. Beide Gelderse steden cultiveren een flinke onderlinge rivaliteit, die twee keer per jaar tot een hoogtepunt komt als Vitesse-NEC of NEC-Vitesse op het programma staat. Toch zijn beide steden verbonden in één KAN, en het KAN heeft het laatste woord over de tramkwestie.

De IC legt de afstand Arnhem-Nijmegen af in een kwartiertje. Elst, halverwege, ligt tegenwoordig achter een dikke geluidswal, met venstertjes erin. Ook door deze streek waart de Betuwelijn rond, waar reizende personen zo verschrikkelijk weinig aan hebben.

Boven de Waal pakken zich zwarte wolken samen, die regen- en zonnestralen uitstrooien over de rivier. We houden het niet droog, vanmiddag, (denk ik, maar ik zal tijdens mijn verblijf in Nijmegen geen spat op mijn hoofd krijgen).

HOV dat over de Waal springt. In de jaren 90 circuleerde een bespottelijk plan om een kabelbaan aan te leggen die 20 á 30 meter boven het aardoppervlak zou bungelen. Ik heb altijd op het standpunt gestaan, dat ze dat vooral moesten doen, maar dan zonder te verwachten dat ík erin zou gaan zitten. Zoiets hoort in Oostenrijk thuis (waar ik er ook niet graag instapte) maar beslist niet in onze rivierdelta.

Dat zag men uiteindelijk ook in; het plan werd verlaten. Daarna gebeurde er wat in zo’n geval meestal gebeurt: een hele tijd niets. Totdat men een nieuwe kreet bedacht: de Keizerlijnen. Het gaat om drie te realiseren HOV-trajecten in de gemeente Nijmegen. De eerste loopt van de Radboud Universiteit naar Waalsprong, de tweede van Dukenburg naar Waalsprong, de derde van Dukenburg naar Beuningen met een V-bocht via het centrum.

Wat zou er op die keizerlijnen gaan rijden? Men dacht aan een geleide bus, bij voorbeeld zo een als in de Noordoost-Franse stad Nancy, die rijdt op rubberbanden en bovendien ook nog op een rail, een sleuf meer, in het midden van de baan. Maar ook dat plan werd geaborteerd, zodra men doorkreeg dat geleide bussen behoren tot de niet levensvatbare bastaardkindertjes in de OV-wereld (zie bijvoorbeeld de farce met de Phileas in Eindhoven).

Wat dan? Een tram, of misschien wel een gewone bus. Keizerlijnen twee en drie zouden in het niet verschrikkelijk dichtbevolkte Nijmegen te weinig passagiers trekken. Alleen de eerste lijn, Radboud – Waalsprong, kan voldoende volk lokken (een stuk of 25.000 à 30.000 man per dag) om aan vertramming te mogen denken.

Ik ben gearriveerd op het busstation voor Nijmegen NS, waar de digitale informatieschermen hun gebruikelijke output leveren: een zwart scherm. Eerst naar de Radboud, tevens het belangrijkste attractiepunt van de beoogde tramlijn.

Novio-lijn 10, De Heyendaal-shuttle, staat klaar. Deze lijn versleept in zijn eentje zo’n 15.000 passagiers per dag; voornamelijk leergierigen. Hij rijdt alleen overdag, van maandag tot / met vrijdag, en dan niet in de vakantieweken. In de ochtendspits en ’s middags na 12:30 uur vertrekt er elke 4 minuten een bus; daartussenin elke 7. En het vervoer geschied dan weliswaar niet met geleide, maar nog altijd wel met gelede bussen.

Vanaf het station gaan we de meteen de spoorkuil in, een stuk HOV-baan dat een paar jaar geleden al gerealiseerd is. Er rijdt een hele vloot stadsbussen. De baan is gebouwd op de plek van het oude spoor naar Kleef en loopt parallel aan het nog bestaande naar Venray - Venlo - Roermond, waar nu de GTW’s rijden van Veolia. Inderdaad een kuil; spoor- en busbaan liggen in een uitgraving waar je opkijkt tegen de heuvelige stad meters erboven.

De eerste halte van deze snelbus is station Heyendaal. Daarna rijdt de ‘shuttle’ (een bus mag je nooit een bus noemen, als je er mensen mee wil trekken) een rondje over het terrein van het universiteitje. Het loopt tegen 13:00 uur, en dat is blijkbaar het tijdstip van de wisseling van de wacht in de collegezalen. De bus loopt leeg, maar tegelijk ook weer vol.

Ze willen de tram hier t.z.t. een echt eindpunt geven. Maar dat vind ik dan weer een slecht idee. Laat die tram toch gewoon een enkelsporig rondje rijden, net zoals nu de shuttle. Dat is aantrekkelijk; je kunt overal in – en uitstappen en doet nooit langer dan 10 minuten over je rit van of naar het station.

Ik laat me ergens bij een halte naar buiten drijven door de stroom. De Radboud is behalve met de shuttle ook bereikbaar met een aantal stadsbuslijnen én met de ‘Waalsprinter’. Die rijdt naar P&R Ressen, naar de ovale rotonde daar (Eirotonde of Ovatonde). Die ligt aan de spoorbaan naar Arnhem, zonder dat er enig uitzicht is op de snelle opening van een station. De Waalsprinter is maar een klein busje; ik zie hem hier vrijwel leeg passeren.

Ik was hier eerder, en wel in de herfst van 1997, toen dit magazine nog pas een jaar bestond. Toen liep ik hier rond tussen de studenten zonder ook maar het geringste vermoeden dat ik mezelf weinig maanden later als 40-plusser voor een deeltijdstudie zou inschrijven – en dat nog wel bij de UU, de beste universiteit van het Europese vasteland. Dat kwam ineens bij me op, zoals sommige plannen ineens bij je opkomen, en dan soms vragen om uitvoering.

De Radboud Universiteit ligt in een aantrekkelijk gebied, een eeuwenoud landgoed, waar moderne gebouwen op aangename wijze worden afgewisseld met groenstroken. Van de eerste zijn er de afgelopen paar jaar een paar bijgekomen, zo te zien.

Het viel me in 1997 op dat iedereen het hier over studiepunten had. Eens luisteren wat ze nu zeggen. Het gaat over ernstiger dingen.

- ‘Als ze er een jaar eerder bij was geweest, had ze gewoon gelééfd. Om dat te bedenken is gewoon een beetje, ja het is een beetje…’

- ‘Whoee!’ (springt opzij voor fietser).

- ‘Hij zei zo van (imiteert bekakt accent): “Oh, ben jij weer zo’n nieuwe”, zo uit de hoogte, weet je wel?’

- ‘…vriendin. Maar die is me wel wat tegengevallen, als ik dat zo mag zeggen.’

- ‘Weet jij of het morgen nog doorging, zal ik maar zeggen?’

- ‘Drie uur hè. Spreek je morgen. Doei-doei’.

Ik denk hier op dit universiteitsterrein tegen mijn gewoonte in aan de bètawetenschappen, waar ik geen verstand van heb, en wel aan een controverse waarover laatst iets in de krant stond. Ene Marcoen Cabbolet, zich noemende: ‘De Limburgse Einstein’, had tien jaar gewerkt aan een wiskundig-logisch proefschrift. Daaruit kon onder meer geconcludeerd worden, dat de relativiteitstheorie en de kwantummechanica rijp waren voor de prullenmand.

Cabbolet zou promoveren in Eindhoven. Hij had het gebak voor het feestje al besteld, maar wat gebeurde er? Een Nobelprijswinnaar bladerde een halfuurtje in het proefschrift en meldde na die exercitie als voornaamste bevinding dat hij er geen chocola van kon maken. Dat nuchtere brevet van onvermogen was voldoende om het proefschrift af te keuren.

Ik word niet gehinderd door de geringste kennis op dit gebied. Ook ik kan er geen chocola van maken; je krijgt er eenvoudigweg geen grip op. Toch kies ik in zo'n geval meteen voor de underdog, Cabbolet, dus, die nu uit balorigheid zijn dissertatie in het Limburgs aan het vertalen is. Er komt een dag dat we Cabbolet gelijk moeten geven; ik ben er 100% van overtuigd; ik voel het intuïtief aan m’n water, zonder er iets van te snappen. Zijn werk gaat over een 'a non-logical, non-deterministic, non-probabilistic, heterogeneous universe'; wat zou er NIET kunnen gebeuren in zo'n universum?

Het wordt trouwens wel eens tijd dat ze de relativiteitstheorie en de kwantummechanica naar de geschiedenisboeken verwijzen. Die bestaan nu al meer dan 100 jaar. Zelfs in mijn eigen stoffige vak, waar we eeuw-in, eeuw-uit dezelfde teksten herkauwen, houden ideeën zo lang niet stand. Op zijn minst kun je hetzelfde bekijken vanuit een nieuwe hoek. Dat levert altijd boeiende gezichtspunten op: ridderromans in feministisch perspectief, helden van 17e-eeuwse tragedies Freudiaans geanalyseerd: kortom: de literatuur van eergisteren bekeken met de ideeën van gisteren.

Het zij zo; al deze geleerddoenerij op een stokje. Kennis is maar zeer betrekkelijk; je bent pas een ware academicus als je dat beseft.

In de shuttle terug wederom medische praat.

- (Klaaglijk): ‘Mijn hele lichaam voelt nog niet echt lekker. Ja, ’s morgens vroeg wel, maar in de middag: ik kak helemaal in. Maar ik heb er dingen over opgezocht’.

- (Zakelijk): ‘Spuitjes om de zoveel uur. De pols gaat dan wel wat sneller. Maar dat doen ze alleen als de mens heel erg lijdt’.

- ‘Al heb je maar een zesje, dan haal je die studiepunten toch ook?’ (Gelukkig, daar heb je ze toch nog, die studiepunten). ‘Dat er dan mensen zijn die cum laude afstuderen, met allemaal achtens en negens, belááááchelijk!’

Ik fotografeer de spoorkuil en lunch in een eetcafé over de naam waarvan ze even lang hebben nagedacht als over die van de Ridderhof in Ridderkerk. Het café ligt pal tegenover het station en heet Stationszicht. Ik had het zelf Alpenblick genoemd, of De Duinroos.



De route door het centrum. Linksboven: Smetiusstraat, met een blauwe bus uit Kleef. Rechtsboven: Het busstation op Plein 1944. Linksonder: De Grote Markt. Rechtsonder: de Burchtstraat

Nu ga ik de potentiële tramroute door het centrum verkennen. Er zijn drie varianten om van het station naar de Waalbrug te komen. De eerste loopt over de singels. Die is het kortste en snelste, maar je mist dan het hele winkelhart. De tweede route loopt langs de Waal. Die is de traagste en bovendien de meest problematische, want die route wordt vaak afgesloten wegens evenementen en bovendien wil de Waal nog wel eens buiten zijn oevers treden.

Er is nog niets definitief beslist over de tram, maar Nijmegen heeft deze beide varianten afgewezen. Na het kabelbaanfiasco had men geen behoefte aan een onderwatertram. Er is voorlopig gekozen voor de derde route, die nu door diverse stadslijnen gereden wordt, die over de Smetiusstraat, Bloemerstraat, Plein 1944, Augustijnenstaat en Burchtstraat.

De tram rijdt dan dwars door het winkelhart. Die route heeft toch ook weer een nadeel: de zaterdagse en maandagse markt zullen ervoor moeten wijken. En helaas ook die stroom stadsbussen, want volgens de in dit land gangbare vooroordelen kun je tram en bus niet dezelfde route laten rijden; in Leiden speelt die discussie ook telkens. De bussen gaan dus langs de Waal, en bij overstromingen erdoorheen.

De ‘bovenstad’ van Nijmegen is in de tweede wereldoorlog goeddeels platgebombardeerd door de geallieerden, die terugkwamen van een missie in Duitsland, nog een paar bommen overhadden en die op Kleef wilden droppen. Maar het werd Nijmegen, een vergissing waarvan de oorzaak nooit helemaal is opgehelderd door de historici. De bovenstad is na de oorlog wederopgebouwd, waarna ze in de jaren 70 in de benedenstad vrijwel alles gesloopt hebben wat de Tommy’s hadden laten staan.

Als je rondloopt in dit centrum, weet je niet wie er verwoestender bezig zijn geweest: bommenrichters of projectontwikkelaars. Wat resteert is een weinig aantrekkelijk stadshart, waar de straten wel breed genoeg zijn voor tramverkeer; dat is nog een voordeel. Ik pas het hier en daar af: overal van gevel tot gevel minstens vier meter breder dan de Leidse Breestraat op zijn smalst. En Plein 1944 mag dan een godsgruwelijk lelijke cementput zijn, maar het biedt gelukkig wel plaats aan een busstation waar twee tramrails ook nog best bij kunnen.

Maar laten ze hier dan s.v.p. gewone, smalle stadstrams laten rijden, en geen halve treinen, zoals het plan is bij ons langs de boorden van de Oude Rijn. Er zijn nu ook alweer wat vage en onbekookte plannen om de tram door te laten rijden naar Kleef, via de dan drastisch op te lappen oude spoorbaan. En aan de noordkant zou hij van Ressen doorgetrokken kunnen worden als sneltram naar Arnhem, door of langs de dorpen Bemmel en Huissen. Maar dat moet je niet doen; dan krijg je net zo’n bastaardproduct als die RGL: trein, stadstrammetje en sneltram tegelijk.

Aan de andere kant: een tramlijntje van 12 kilometer, moet je dát dan wel doen? Het lijntje zal nooit uitgroeien tot een serieus net. Een remise bouwen voor die 8 à 10 trams… Maar Nijmegen staat dan wel in het zeer selectieve rijtje van tramsteden. Is het daar wellicht om begonnen?

Het ‘draagvlak’ voor de tram, om dat polderwoord er eens tegenaan te gooien, is in Nijmegen groter dan in Leiden. Op een recent tramvoorstel van B&W is maar een handjevol inspraakreacties binnengekomen; actiecomités tegen de tram zijn er niet, voor zover ik weet; ik heb bovendien geen enkel protestbord gezien langs de route.


Als door een klein wondertje is de kapel op het Valkhof gespaard gebleven voor generaals en planologen. Ook deze kapel is onderwerp van een wetenschappelijke controverse, en wel over zijn ouderdom. Tijdenlang is het versleten voor een bouwwerk uit de Karolingische tijd; Karel de Grote zelf zou er nog rondgelopen hebben, omstreeks 800. In 1990 heeft een historicus of hystericus van een of andere oudheidskamer me in datzelfde kapelletje op de mouw staan te spelden dat het toen precies 1000 jaar oud was. Hij vertelde een prachtverhaal waaraan ik toen al ernstig twijfelde, over een Ottoonse keizerin die in het Reichswald tijdens een onweer was bevallen van een tweeling, en uit dank deze kapel gesticht zou hebben.

Maar uit recente onderzoekingen blijkt dat hij rond 1030 is gebouwd. Of in ieder geval vóór 1047; ze krabbelen steeds verder terug, of vooruit. In dat laatste jaar is het gebouw verwoest – dus toch niet gespaard gebleven, zoals ik veronderstelde. Een eeuw later is het weer opgebouwd. Het is al met al het enige monument in Nederland dat steeds jonger wordt met het verstrijken van de jaren. Jammer, trouwens, dat de mooiste geschiedenisverhalen onwaar blijken te zijn.

Achter de kapel doemt de Waalbrug op. De tram moet daar overheen, maar het is nog niet zeker of de brug daarvoor ook verbreed zal worden. Stad-in kan hij in ieder geval gebruik maken van de busbaan die er nu al ligt.

Ik pak Hermes / Novio-bus 3 (Wijchen - Oosterhout) voor mijn overtocht. Binnen een paar minuten bereiken we station Lent. Ik ben hier in ’04 eens uit de trein gestapt, en schreef aan twee trouwe lezers van mijn toen in een sabattical verkerend magazine:

"Station Lent ligt finaal op de verkeerde plek, ver van waar de VINEX-wijken oprukken. Er is een grote woningconcentratie bij Oosterhout (Gld), 1,5 kilometer ten NW van het station; er is er een ten noorden van Lent, aan de andere zijde van de spoorbaan. In de buurt van het station zelf heb je alleen het oude dorp van Lent, dat je kunt bereiken door 10 minuten langs drukke autowegen en over een viaduct te lopen. Als het station 1 kilometer meer naar het noorden was neergezet, had het vlak bij VINEX-land gelegen. Nu was ik de enige uit- en instapper...

Langs die drukke weg zag ik een enorm billboard met aankondiging van de Lentse koeschijtloterij, hét culturele hoogtepunt van het jaar. In een uur tijd heb ik daarna de uitbreidingswijk van Lent bewandeld, een horreur, met het soort huizen dat je overal ziet. Toch iets nieuws: de enige groenvoorziening in de wijk bestaat uit een paar gedempte greppels met een interessante begroeiing van paardenbloemen. "



Ik was te ongeduldig. Alle lege plekken in de Waalsprong zullen volgebouwd worden. Vlak bij Lent NS komt De Citadel, het stadshart van de thans zo zielloze Waalsprong. Maar er is vertraging opgetreden door een milieueffectrapportage die ze vergeten waren op het Nijmeegse stadhuis.

Veel veranderd is er dus nog niet sedert mijn vorige bezoek; de bus rijdt door niemandsland. Pas een paar kilometer verderop staan weer huizen. We zijn dan in Oosterhout. Er zijn twee Oosterhouten (eigenlijk drie, in Noord-Brabant is er natuurlijk ook een). De ene valt onder Nijmegen en wordt als het goed is in de toekomst dus nog verder volgebouwd met huizen. De andere is een bestaand dorp in de gemeente Overbetuwe. Beide Oosterhouten worden nu nog gescheiden door een dijk van een kilometer lengte, maar zijn bezig, aaneen te groeien.

Lijn 3 rijdt elk half uur via Oosterhout (Nijmegen) naar Oosterhout (Overbetuwe); een redelijk bezette bus in de middagspits. Door dit gebied gaat dus een tram rijden, en bovendien nog een HOV-busbaan lopen, die zich in twee takken splitst: een voor Lent en een voor Oosterhout. Waalsprong, dat ooit zo’n 35.000 inwoners moet tellen, is dan voorzien van uitstekend OV, hopelijk voldoende om mensen uit de auto te krijgen, die daar nu al een kleine 10 jaar inzitten.

Oosterhout (Overbetuwe) is een onsamenhangend dorp zonder echte kern, een nederzetting die gesticht moet zijn rond 1900, gezien de Jugendstilpanden die hier de oudste huizen zijn. Opvallend zijn de twee kerken: de gereformeerde met die losse bel en de katholieke, met dat dunne, lange torentje. Ze lijken elkaar naar de kroon te steken.

Ik loop over het dijkje terug naar de VINEX-wijk in Oosterhout (Nijmegen). Dit is een evenknie en evenbeeld van Tiel Passewaaij, waar ik vorig jaar was; die loze grasvlaktes hier en daar, die desolate nieuwbouw en die straatnamen, ontleend aan appelrassen en het Romeinse verleden van de streek.

Al die wijken lijken op elkaar. Het is bijna niet mogelijk, nog iets nieuws te verzinnen om ze af te kraken. Zulke uitstulpende, vierkanterige raampjes had ik als kind in mijn Lego-doos. Och, de Denen moeten er ergens mee naartoe, nu ze het spul in de Arabische wereld niet meer kunnen slijten.

Op de foto ziet het er minder deprimerend uit dan in werkelijkheid. Het vierkante winkelcentrum staat midden in een vlakte waar de wind vrij spel heeft. Je hebt hier een Albert Heijn, een Kruitvat, een kledingboetiekje, een warme bakker-met-lunchroom en een cafetaria, kortom alles wat je nodig hebt om het bestaan in de Waalsprong vol te houden.

Halfvijf: de wijk stroomt langzaam vol. Ik probeer me een voorstelling te maken van het leven hier. Vroeg opstaan, de file in, over de Waalbrug, kinderen afzetten bij de crèche, werken in de stad die je zo broodnodig moest verlaten voor dat mooie VINEX-huis met die torenhoge hypotheek. En dan na een dag in de jungle je nazaten uit de crèche sleuren, terug de file in en de brug over, kwaliteitstijd doorbrengen met de kinderen die echter in slaap zijn gevallen van pure uitputting. Vervolgens een naar plastic smakende maaltijd nuttigen uit de magnetron; kinderen, die inmiddels ontwaakt zijn, in bed stoppen, krant lezen, stofdoek door het huis halen, beetje tv-kijken en uitgeput naar bed, met geen ander vooruitzicht dan morgen een nauwgezette herhaling te beleven van deze dag. Maar met een ideaal voor ogen: een nog duurdere villa écht in de Betuwe, in een écht Betuwedorp, tientallen kilometers verderop, zodat je nog eerder van huis moet en nog later thuis bent.

En dat noemt men dan welvaart; ocharm, het is wat, het is verschrikkelijk, het is te zeggen, het ís toch wat, sapperdeflap!

Tijd voor een conclusie over de tram, nu we zo langzamerhand zijn overgegaan op zeuren over andere dingen. Het Nijmeegse tramplan steekt in alle opzichten uit boven de RGL, die ik als vergelijkingsobject heb genomen. De route door het centrum is begaanbaar, het plan is iets doordachter, de bevolking is er niet massaal tegen gekant en de te verwachten passagiersaantallen zijn voldoende om de aanleg te rechtvaardigen.

Toch heb ik het gevoel dat het plan geen achtens en negens gaat scoren. Het zal wel met vijven en zessen gaan, zoals alles in OV-land. Over vijf jaar rijdt de tram in ieder geval, als het aan het Nijmeegse gemeentebestuur ligt. Trams rijden altijd over vijf jaar, in gemeenten die tramplannen hebben.

Op het perron van Lent ben ik deze keer niet meer alleen, zoals in ‘04. Ik heb één medereiziger, die net als ik op de trein naar Arnhem staat te wachten. Ik stap in, ik spring uit de Waalsprong en uit dit verhaal. Tot over vijf jaar!

Frans Mensonides
14 maart 2008
Er geweest: dinsdag 4 maart 2008

Nog wat linkwerk:

Besluitvorming gemeente Nijmegen over de tram (december 2007)

Eindrapport HOV Waalsprong (2005)

Uitwerking Keizerlijn Heyendaal – Waalsprong (mei 2007; met mooie kaartjes)


Lent NS

© Frans Mensonides, Leiden, 2008


<< naar thuispagina Frans Mensonides