De Leidse Gasthuisloterij van 1596
Prosen: rijmpjes van loterijdeelnemers

Isaac Claesz. Zwanenburg: ‘kaart’ (aankondiging) van de Leidse loterij.
Afgebeeld is een gasthuis, met links de ‘dolcellen’ voor de krankzinnigen en in het midden de ziekenzaal.
Rechts zijn bouwvakkers bezig met de uitbreiding die uit de loterijopbrengsten bekostigd zal worden.

 


Ick jonckman uuyt vremde landen,
had ik den oppersten prijs
't soude mij wel gehanden.

Bron: Project Laurens Jz. Coster: Anonymi. Leidse loterijbriefjes.

(Ik ben een jongeman uit een vreemd land.
Als ik de hoofdprijs won, zou die me prima van pas komen).


1595 / 1596: heel Leiden was meer dan een jaar lang in de ban van de Gasthuisloterij. Ruim 28.000 inleggers kochten in totaal ruim 280.000 loten à 6 stuivers. Tijdens de trekking, die 52 dagen duurde, vielen 731 fraaie en kostbare prijzen. Uit de opbrengst van 52.000 gulden werd de verbouwing gefinancierd van het oude Sint-Caeciliaklooster (het huidige Museum Boerhaave) tot pest- en dolhuis. Het klooster kreeg tevens een aanbouw met een grote ziekenzaal en bejaardenwoningen.

De drijvende kracht achter de loterij was de Leidse stadssecretaris / dichter Jan van Hout (1542-1609). Loterijen gingen in die tijd gepaard met poëzie. In mei 1596, aan het einde van de inlegperiode, was er een groot toernooi van rederijkers (amateurdichters). Van Hout riep zijn medeburgers met gedichten en een toneelstuk op, niet gierig te zijn bij het kopen van loten. Maar ook van de inleggers werd een regeltje poëzie gevergd, een loterijspreuk of -rijmpje, dat ‘ proos’ genoemd werd.


Hervorming van de armenzorg
Lotenverkoop
De prosen
De trekking: volcontinudienst
Succes
Verantwoording afbeeldingen
Literatuur

 

 

Hervorming van de armenzorg

Maar eerst iets over de Gasthuisloterij. Deze kwam voort uit onvrede van Van Hout over de armenzorg in zijn stad. Voor het Beleg van Leiden in 1573 / 1574 was die een taak geweest van de katholieke kerk. Al in 1577 kwam Van Hout met verregaande herzieningsvoorstellen. Armenzorg was volgens de secretaris geen zaak van de kerk, maar van de stedelijke overheid. Van Hout stelde voor, een van de leegstaande kloosters in de stad te verbouwen tot stedelijk pesthuis en dolhuis (krankzinnigengesticht).

Een loterij was hét middel om de benodigde financiën bijeen te brengen. Stadsloterijen voor goede doelen waren in zwang gekomen aan het eind van de 15e eeuw. Deze loterijen, de voorlopers van de huidige Staatsloterij, waren zo populair dat er een wachtlijst voor bestond. Hollandse steden moesten er toestemming voor vragen aan de Staten van Holland; dit om te voorkomen dat er teveel loterijen tegelijk zouden plaatsvinden en ze elkaar zouden gaan beconcurreren.

In Leiden maalden de ambtelijke molens langzaam. Pas vijftien jaar na Van Houts’s voorstel nam de gemeente het besluit tot organisatie van de Gasthuisloterij. Toen moest Leiden nog enkele jaren wachten op onder andere de loterij van Enkhuizen, alvorens toestemming te verkrijgen van de Staten. Helaas ondervond de stad toen toch nog concurrentie, en wel van het Zeeuwse Middelburg, waarover de Staten van Holland niets te zeggen hadden.

 

Lotenverkoop

De organisatie van zo’n loterij was geen sinecure. De voorbereidingen begonnen al in de lente van 1595. Het gemeentebestuur benoemde tientallen collecteurs die belast waren met het verkopen van de loten. Dat gebeurde niet alleen binnen Leiden zelf (indertijd nog een vrij bescheiden provinciestad) maar ook ver daarbuiten.

Op 1 september 1595 ging de lotenverkoop van start met een groot volksfeest in de straten van Leiden. Daarna zwermden de verkopers uit binnen een straal van ca. 250 kilometer van de stad. In Amsterdam, in Zwolle, in Zierikzee, in Embden, zelfs in Charleroi, overal had de Leidse loterij zijn agentschappen. Ook trachtten de lotenverkopers hun waar door colportage aan de man te brengen. Ze deden er alles aan om de opbrengst zo groot mogelijk te maken.

Een lot kostte 6 stuivers ofwel 30 cent. Voor een arbeider kwam dat neer op bijna een half dagloon. De meeste van hen konden zich nét een lot permitteren. Wat rijkere burgers kochten er vaak ook een voor hun vrouw en voor elk van hun kinderen. Bij aankoop van zes loten kreeg je het zevende gratis.

De gemiddelde inlegger tekende voor tien loten. Maar dat gemiddelde was flink opgeschroefd door enkele zeer hoge inleggers. De absolute topper was de zeeheld Johan van Duvenvoorde, heer van Warmond (1547-1610), die maar liefst 4690 loten kocht. Daarmee won hij meteen al op voorhand een speciale prijs voor de hoogste inlegger.

De lotenverkoop bracht een enorme administratie met zich mee. Elke koper moest zijn naam en adres opgeven. Daarnaast kon hij ook een proos laten vastleggen: een motto of meestal een rijmpje. De naam proos is wat bedrieglijk; proza kwam er meestal niet aan te pas. Het opgeven van zo’n rijmpje was niet verplicht, hoewel de meerderheid van de inleggers het wel deed. Bij de trekking werd het complete verhaal voorgelezen: naam, adres en proos.

 

Proveniershuisjes (bejaardenwoningen) van het Sint-Caecilia Gasthuis (Leiden, Vrouwenkerksteeg)

 

De prosen

Bijna de helft van de prosen uit 1596 is bewaard in het Leids Gemeentearchief; een indrukwekkende collectie van meer dan 11.000 exemplaren. Te hooi en te gras zijn er in de loop der jaren wat gepubliceerd. Een kleine greep daaruit:

 


Hoop en lieffde doet mij inleggen met erbermen,
crijch ic geen prijs, zoe is het voor den armen.

Bron: Project Laurens Jz. Coster: Anonymi. Leidse loterijbriefjes.

Hoop en liefde laten me inleggen met medelijden.
Win ik geen prijs, dan heb ik het voor de armen gedaan.


Grietgen Jacopsdochter, wonend in Leiden in ’t Vliegende Vaendel:

Om dat ickt volck so hoorde raesen opt straet,
Docht mijn goet in te leggen, eert viel te laet.

Bron: A. Huisman en J. Koppenol, p. 45.

Omdat ik het volk zo tekeer hoorde gaan op straat,
leek het me goed om in te leggen, voordat het te laat was.


Al die seggen, dat sy ’t doen uyt lieffde en caritaten,
Die en horen van geen prijs meer te praten

Bron: A. Huisman en J. Koppenol, p. 97.

Mensen die zeggen dat zij het doen uit liefde en liefdadigheid,
die moeten maar niet meer praten over een prijs.


 

Willem Buytenwegh, prijzenkast voor de Haagse loterij van 1605.

 

Veel prosenschrijvers lieten dus iets zien van hun motieven om in te leggen bij de loterij. Anderen zagen vooral de humoristische kant van de zaak:

 


Jan Harrewijn tot Leyden woonachtich ende van Nieupoort geboren,
heeft hij geen prijs, es zijn geld verloren

Bron: Project Laurens Jz. Coster: Anonymi. Leidse loterijbriefjes.

Jan Harrewijn, die woont in Leiden en in Nieuwpoort is geboren;
als hij geen prijs wint, dan is hij zijn geld kwijt.


Henrick Willemszoon den Tel:

Hier comt een seylmaecker sweetich ende vet
Wat sal hij hebben van de Looterij te bet?

Bron: A. Huisman en J. Koppenol, p. 98

Hier komt een zwetende, dikke zeilenmaker.
Wat voor voordeel zal hij hebben van de loterij?


Jacob Corneliszoon:

Ick poot kool, wilse niet wassen nae mijn behagen,
Soo krijgh ick van mijn wijf slaegen.

Bron: A. Huisman en J. Koppenol, p. 100

Ik poot kool. Wil die niet groeien naar mijn zin,
dan krijg ik van mijn vrouw een pak rammel.


 

De top-inlegger Van Duvenvoorde haalde bijna de complete Romeins-Griekse godenwereld erbij:

Als den oppersten Jupiter in ’t hoochste geseten, wis,
mit zijnen donderslaende blixem ons wil convoyeren, cloock,
met den nat-grijsen Neptunus wiens hantferck gespleten is,
wat can Pluto, Aeolus of Boreas ons deren, oock?

Bron: D. de Boer en K. Bostoen, p. 229

Als oppergod Jupiter, die zonder twijfel in de hemel huist,
ons onverschrokken met zijn donder en bliksem wil beschermen,
samen met de natte, grauwe Neptunus met zijn drietand,
wat kunnen Pluto, Aeolus en Boreas ons dan nog aandoen?

NB: Pluto, Aeolus en Boreas, resp. de goden van de onderwereld,
de wind en de noordenwind.



Studenten en professoren van de Leidse universiteit gaven natuurlijk graag een proos op in het Latijn.

Niet alle gedichten waren even kunstig. Er werd ook flink gerijmeld met nogal voor de hand liggende teksten. Veel deelnemers bleven ‘vragen’ wat zij uit de loterij zouden ‘dragen’, en mensen met veel ‘kinderen’ lieten weten dat een prijs hen beslist niet zou ‘hinderen’. Het doet denken aan het onvermijdelijke rijmpaar ‘denken’/ ‘schenken’ uit Sinterklaaspoëzie.

Oorspronkelijk, in de 15e eeuw, smeekten de meeste proosschrijvers de zegen af van een heilige over de loterij of over hun winstkansen. Later werden er vooral wijze of grappige spreuken opgegeven die soms niets meer te maken hadden met de loterij. Tijdens de Reformatie, toen de aanhangers van Calvijn zich begonnen te roeren tegen de katholieken, kwamen er steeds meer prosen van antipapistische aard. Zo ook nog in het calvinistische Leiden van 1596:

 


Leser, zegt mij ras
of den Paus beter is als Judas.

Bron: D. de Boer en K. Bostoen, p. 234

Lezer (van de prosen), vertel mij eens snel,
of de paus beter is dan Judas!
(- Neen!)


Secht mij trecker verholen
wat brantmen int vegevier
houdt, turven oft colen?

Bron: D. de Boer en K. Bostoen, p. 234

Trekker, vertel mij eens stiekem:
wat wordt er gestookt in het vagevuur,
hout, turf of kolen?
(- Niets!)


 

Rooms-katholieken geloofden naast hemel en hel in het vagevuur, waar de zielen van berouwvolle zondaars gelouterd werden voordat ze in de hemel zouden komen. Calvinisten verwierpen deze idee. Voor hen gold: alles of niets, hemel of hel en niets ertussenin.

Bij deze laatste twee prosen anticipeerden de inleggers op het trekken van een niet. ‘Niet’ in het vroegmoderne Nederlands betekende zowel ‘niet’ als ‘niets’. Zoals we straks zullen zien, werd er bij de trekking ‘Niet!’geroepen als er geen prijs was gevallen op het lot. Zoals gezegd was dat heel vaak het geval. Met 731 prijzen op 280.000 loten had je maar in ongeveer 1 op de 400 gevallen prijs, en dus 99,75% kans op een niet.

 


Een schelt ende een vloeck
bindtse in een doeck
als ghij de doeck onbindt
Siet wat ghij vint!

Bron: A. Huisman en J. Koppenol, p. 98

Een scheldwoord en een vloek,
knoop ze in een doek.
En als je de doek openmaakt,
kijk dan eens wat je vindt.
(- Niets.)


Reynier Casenbroot doet vraghen,
Wat de treckers in haer broeck draghen?

Bron: A. Huisman en J. Koppenol, p. 98

Reynier Casenbroot laat vragen
wat de lotentrekkers in hun broek hebben.
(- Niets!)


 

De trekking: volcontinudienst

De collecteurs inden de inleg, verstrekten de inlegger een reçu, namen soms betaling in natura aan, en administreerden alles tot in de puntjes in cahiers: de namen, adressen en prosen van de inleggers en het aantal gekochte loten.

Op 31 mei 1596 sloot de verkooptermijn. Ook dat ging gepaard met uitgebreide feestelijkheden. Daarna moest er nog een enorme hoeveelheid werk verzet worden voordat de trekking kon beginnen. Er werden tientallen lootmeesters benoemd, notabele Leidenaars die het hele gebeuren in goede banen zouden leiden. Weeskinderen werden ingezet voor allerlei administratieve werkzaamheden, en konden zodoende nog een aardig zakcentje aan de loterij verdienen.

Een niet te verwaarlozen klus voor de wezen: het schrijven van 280.000 loterijbriefjes met naam, adres en proos. Al deze briefjes werden opgerold, in een ringetje gestoken en gingen vervolgens in een enorme korf. Wie tien loten had gekocht, kreeg tien gelijkluidende briefjes in de korf, de bovengenoemde zeeheld kreeg er 4690.

In een tweede korf kwamen de 731 prijsbriefjes, die meestal recht gaven op zilveren of vergulde voorwerpen, soms aangevuld met een aantrekkelijk geldbedrag. Deze prijsbriefjes werden aangevuld met blanco papiertjes, de nieten. In beide korven moesten evenveel briefjes aanwezig zijn.

 

Gillis Coignet, Trekking van de loterij voor het dolhuis in 1592 in Amsterdam. Ook ’s nachts gaat de trekking door, onder grote publieke belangstelling en met vuurwerk. Op het podium twee manden, voorzien van het gemeentewapen van Amsterdam, met briefjes. De trekkers worden bijgestaan door (wees?)jongens. De man in het midden heeft misschien de algehele leiding.

 

De trekking begon op 1 augustus op het middaguur. Daartoe was een overdekt podium ingericht op de Breestraat, schuin tegenover het stadhuis. Op het podium stond ook de enorme prijzenkast, natuurlijk met een paar bewapende bewakers ernaast.

De trekkingprocedure was zeer tijdrovend, doch in wezen simpel. Een lootmeester trok een briefje uit de ene korf en las naam, adres en proos voor van de inlegger. Zijn collega trok een lootje uit de andere korf, en maakte de prijs bekend die gevallen was of riep met luider stemme ‘niet’, als er een blanco briefje tevoorschijn was gekomen. Natuurlijk gebeurde dat laatste in de overgrote meerderheid der gevallen. Deze functionaris kwam in de volksmond daarom al heel snel bekend te staan als de niet-roeper.

De trekking ging 24 uur per dag door, bij donker bij het licht van flambouwen. De lootmeesters werkten in ploegendienst. Elke vier uur werd de ploeg afgelost. Weeskinderen archiveerden de getrokken briefjes door ze in volgorde van trekking aan ‘liassen’, koorden, te rijgen. Bij eventuele claims kon men dan precies nagaan hoe de trekking verlopen was.

Viel er een grote prijs, dan weerklonk de trompet en werd de klok van het stadhuis geluid. De hoofdprijs, een zilveren, deels vergulde bokaal plus een bedrag van 1140 gulden, kwam op de middag van 22 augustus 1596 uit de korf. Dat geldbedrag stond in die tijd ongeveer gelijk aan vier modale jaarsalarissen. De Rotterdammer die voorspeld had dat deze prijs door een niet-ingezetene van de Sleutelstad gewonnen zou worden, kreeg gelijk:

 


Hoe sullen die van Leyen grayen
alse het groete lot
de poert uet syen drayen!

Bron: Bostoen, p. 37

Wat zullen die Leienaars grienen,
als ze de hoofdprijs de stadspoort uit zien rijden!


 

Heel zuur voor de Leidenaren, maar hij werd uitgerekend gewonnen door een deelnemer uit Middelburg, de stad waarvan Leiden zoveel concurrentie ondervond.

Er zijn efficiëntere methoden van trekking denkbaar. Maar deze omslachtige werkwijze, toegepast bij de meeste loterijen uit die tijd, had een hoge amusementswaarde als voordeel. Menig Leidenaar zal toch minstens eens per dag een kwartiertje doorgebracht hebben bij de trekkingstent om te lachen om de vaak komische prosen en om de niet-roeper zijn naam te horen waarmaken.

Een inlegger als Van Duvenvoorde kon niet door de Breestraat lopen, of hij hoorde zijn krijgshaftige proos voorlezen - plus zijn naam: het moet zijn ego enorm gestreeld hebben. Met zijn 4690 loten had hij natuurlijk veel meer kans op de prijzen dan een arme arbeider die van zijn armoedje slechts een of twee loten had kunnen kopen. Hij sleepte dan ook diverse zilveren voorwerpen in de wacht in de loop van die 52 dagen.

Het publiek zal wel eens op de gedachte gekomen zijn dat de duvel bij zulke loterijen op de grote hoop scheet. Maar Jan van Hout zou tegenwerpen dat het winnen niet de essentie was van loterijdeelname. Het ging erom, dat iedereen zijn christenplicht vervulde ten opzichte van de armen en behoeftigen. De prijzen waren hooguit een stimulans. Iedereen moest loten kopen naar vermogen. De ware hoofdprijs was niet in geld uit te drukken. Het ging om je zielenheil!

 

Succes

Op 22 september 1596 rond 8:00 uur in de morgen kwamen de laatste briefjes uit de korven. Na ruim zeven weken volcontinudienst was de trekking voorbij. Wat de geschiedenis dan helaas niet vermeldt: of beide korven, ooit gevuld met meer dan 280.000 briefjes, ook echt tegelijkertijd leeg waren. Men had zich toch gemakkelijk kunnen vergissen, een paar niet-briefjes teveel of te weinig in de lotenkorf kunnen stoppen, of abusievelijk een of twee inleggers vergeten zijn…

Gemeenteboden bezorgden de prijzen bij de rechtmatige winnaars, voor zover die ze nog niet afgehaald hadden. Het batig saldo van de loterij bedroeg – na aftrek van prijzengeld, uitbetaalde lonen en onkosten – ongeveer 52.000 gulden. Het was een enorm bedrag voor die tijd, dat een koopkracht vertegenwoordigde vergelijkbaar met enkele miljoenen euro’s anno 2010. Voldoende voor de vernieuwbouw van het Sint-Caeciliaklooster tot zorginstelling voor zieken, krankzinnigen en bejaarden.

Deze Leidse loterij was dus een enorm succes. En Jan van Houts inspanningen hebben ook aan het Leiden van heden iets tastbaars nagelaten: Museum Boerhaave is gevestigd in het gebouwencomplex dat in 1596 mogelijk werd gemaakt door ‘zijn’ loterij.

Frans Mensonides
7 maart 2010

 

Ingang van het Sint-Caecilia Gasthuis aan de Vrouwenkerksteeg


Eerder verschenen in dit reeksje over de Gouden Eeuw:

* Vondels Faëton: echt waagstuk van Al Dente (december 2009)
* Pestkoekjes, Theriakel en Scordium; Johan van Beverwijcks Bericht van de pest (1636) (november 2009)
* ‘Voor het verkeerde publiek’: Neerlands Trots in Barre Tijden van Nomade (oktober 2009)
* ‘Brand je niet!’; Quincampoix en Arlequyn actionist (1720) van Pieter Langendijk (september 2009)
* David Beck: verliefdheid en pest in 1624 (augustus 2009)
* Ondergedoken in Beverwijk: Vondels Beeckzang en Palamedes (augustus 2009)
* De echo van P.C. Hooft Deel 1 (Geeraerdt van Velsen) en deel 2 (Warenar) (juni / juli 2009)
* Calvijn, laat-ie fijn zijn! Imago van kerkhervormer opgepoetst (mei 2009)

Meer over de Gouden Eeuw in de rubriek FHM's A4-tjes:

42. LEKKER DUBBELZINNIG: HUYGENS OP VRIJERSVOETEN? (16/06/2010)
40. ACHTER HET KAMERSCHERM: VROUWENLEVENS IN HUYGENS’ TIJD (06/06/2010)
39. RUST OP HOFWIJCK - HET VOORBURGSE GEVOEL VAN HUYGENS (28/05/2010)
22. DE CANON VAN HET RIJKSMUSEUM (2) - MIJN PERSOONLIJKE TOP-5 (14/02/2010)
20. DE CANON VAN HET RIJKSMUSEUM (1) (02/02/2010)
16. DOLHUYS HAARLEM: DWALEN DOOR DE PSYCHIATRIE (10/01/2010)
11. DE ENIGE ECHTE BOEKENKIST; HET ENIGE ECHTE STOKJE (11/12/2009)
9. PAGINA’S IN MEERMANNO WESTREENIANUM (01/12/2009)

 


Verantwoording afbeeldingen:

Loterijkaart 1596: Koninklijke Bibliotheek Brussel; overgenomen uit Huisman en Koppenol, p. 39
Prijzenkast Den Haag: Fondation Custodia, Collectie F. Lugt, Instutut Néerlandais, Parijs; overgenomen uit Huisman en Koppenol, p. 42
Nachtelijke trekking: overgenomen van website Amsterdams Historisch Museum
Portret-in-steen van Jan Van Hout: detail van monument ‘Leiden ontzet holland gered' bij Plantsoen in Leiden, J.C. Altorf (1924)

 

Literatuur:

D. de Boer en K. Bostoen, ‘Sorte non sorte. De deelname van de Leidse elite aan de Gasthuisloterij in 1596’. In: J. de Jongste, J. Roding en B. Thijs (red.), Vermaak van de elite in de vroegmoderne tijd. Hilversum 1999. p. 218-239.
K. Bostoen, ‘Adieu, mijn geld!. De Leidse loterij van 1596.’ In: De zeventiende eeuw 6-1990-p.34-41.
A. Huisman en J. Koppenol, Daer compt de Lotery met trommels en trompetten! Loterijen in de Nederlanden tot 1726. Hilversum 1991.
J. Koppenol, Leids heelal. Het loterijspel (1596) van Jan van Hout. Hilversum 1998 (dissertatie)
J. Koppenol, ‘(Naasten-)liefde es tFondament. De Leidse rederijkers en de loterij van 1596.’ In: De zeventiende eeuw 6-1990-p.27-33.
Project Laurens Jz. Coster: Anonymi. Leidse loterijbriefjes
.

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2010.