De echo van P.C. Hooft (1): Geeraerdt van Velsen

 

 

Dit is deel 2 van een reeksje over de literatuur uit de Gouden Eeuw. De grote dichter, toneel- en geschiedschrijver P.C. Hooft (1581-1647) heeft gemeen met Calvijn, onderwerp van deel 1, dat hij dit jaar jubileert. Zijn benoeming tot drost van Muiden en baljuw van het Gooi is precies vier eeuwen geleden. Daardoor zien we in dit land eindelijk weer eens wat meer 17e-eeuws toneel op de planken dan alleen Shakespeare in Diever. Deze maand zelfs twee keer in één week, een tragedie en een komedie; het kan ineens even niet op. Op het Voorburgse Hofwijck zag ik Geeraerdt van Velsen, opgevoerd door de Stichting Kwast; in Muiden zelf Warenar, gebracht door De Kale. Beide gezelschappen hebben zich gespecialiseerd in historisch theater.

Geeraerdt van Velsen, ik wijdde er een serieus stuk aan op de educatieve site Literatuurgeschiedenis.nl, en een minder serieus, maar nog altijd literatuurhistorisch verantwoord stuk op mijn eigen Thuispagina. Dat laatste verhaal, getiteld Wie zit daar mee te lullen?, is een geestig bedoeld verslag van mijn bezoek vorige zomer aan het echobos van Muiderberg, waar zich een cruciale scène van Geeraerdt van Velsen afspeelt. Ik slaagde er als eenzame wandelaar niet in, de echo te betrappen, en concludeerde dat er misschien twee mensen nodig waren om hem te horen: ‘It takes two to echo’.

Nu kreeg ik toevallig een paar weken geleden een mail van een Muiderberger die me schreef dat dat inderdaad het geval is. Hij wilde met mij naar het echobos om het te laten horen. Op die allervriendelijkste uitnodiging ging ik graag in, en ik maakte een afspraak voor de avond waarop ik Warenar zou gaan bijwonen in Muiden. Dat maakte dan de uitvoering van Geeraerdt van Velsen in Voorburg dan weer extra interessant: hoe zou Stichting Kwast de echoscène brengen?

Waarover Geeraerdt van Velsen gaat, heb ik in die twee hierboven gelinkte stukken al uitgelegd, maar ik zal het nog even in een paar zinnen herhalen. Geeraerdt van Velsen smeedt samen met zijn schoonvader Harman van Woerden een complot tegen de tirannieke graaf Floris V , die Van Velsens vrouw verkracht heeft en zijn broer vermoord. De twee samenzweerders willen hem uitleveren aan de vijand, maar krijgen daarbij tegengas van hun aanvankelijke bondgenoot Gijsbrecht van Aemstel, die hun plan onwettig en bovendien hoogst onverstandig vindt. Van Velsen laat zijn schildknaap dan in het echobos rond het middernachtelijk uur advies vragen aan een ‘helsche geest’, die alleen maar zegt dat het plan aardig verzonnen is ('‘t Is wel van hem versint / dat hy ’t sich onderwindt’, r. 977 / 978). Aan zo’n ‘advies’ heeft de complotteur natuurlijk niet veel. Maar gedreven door wraaklust poogt hij zijn plan toch door te zetten, en het vergaat hem slecht.

Als ik Hofwijck nader, prijkt er een regenboog boven Constantijn Huygens’ buitenhuis; geen speciaal effect van de Stichting Kwast, maar één van moeder natuur. Waarom heb je dan net je camera niet bij je? Ik moest eindelijk eens zo’n moderne telefoon kopen waarmee je kunt fotograferen, twitteren en wat niet.

 

Hofwijck op archieffoto; zomer 2007


Het publiek bestaat, zoals bij alles wat plaatsgrijpt in Hofwijck, voor een deel uit broos-bejaarde dames en heren uit de Voorburgse chique. Een van die dames grijpt onverhoeds mijn arm als steuntje om de trappen te beklimmen. Ik laat het me overkomen, want ik ben dan weliswaar ook een geboren Voorburger, maar mijn wieg stond in een woonkazerne uit de wederopbouw. Met zijn allen, chique of gewoontjes, zitten we ons even later in Huygens’ krappe ‘pronkzaal’ af te vragen waarom de staatsman / dichter zijn tweede woning niet iets minder bescheiden heeft opgezet. Amper vijftig strak opeengepakte stoeltjes laten nauwelijks ruimte voor een podium, laat staan voor een decor.

Dat is ook helemaal niet nodig, zet artistiek leider Imre Bésanger uiteen, die in het stuk onder andere Floris V en Timon de toveraer speelt. De in- en uitleiding van dit stuk gaan in modern Nederlands; het spel zelf in de taal van Hooft.

Het toneelstuk is voor het eerst opgevoerd in 1613 in Amsterdam, op de rederijkerskamer boven de vleeshal aan de Nes, zegt Bésanger. Dat zaaltje was niet veel groter dan Huygens’ huiskamer. De voorstelling ging gepaard met alles wat ook een tragedie aan amusement moest bieden: vechtscènes, muziek, suspense, zang, horror, een tikje humor op zijn tijd. Het stuk telde tientallen personages, inclusief de zangers en muzikanten die de reien uitvoerden waarmee elk bedrijf eindigde. Uit gebrek aan ruimte en menskracht voert Stichting Kwast het stuk op met slechts vier acteurs. Naast Bésanger zien we Florus van Rooijen (Geeraerdt van Velsen en het losse hoofd van diens broer), Merel Hutten (Gijsbrecht, e.v.a.) en Jeannie Charlene (Machteld, Harman, helsche geest). Het muziekinstrumentarium bestaat uit niet veel meer dan een fluitje en een kinderxylofoontje.

Net als rederijkerstoneel wordt dit stuk opgevoerd bij daglicht. Medio juni valt er om 20:15 nog voldoende licht door de ramen. De spelers laten zich dan nog wel bijlichten door enkele elektrische lampen; flambouwen ziet men om begrijpelijke redenen liever niet branden in Huygensmuseum Hofwijk. Imre nodigt ons verder uit, vooral dingen te roepen naar het podium: bijval of uitingen van afgrijzen. Dat gebeurde aan de Nes ook. Maar ik zal het vanavond niet horen; Voorburg is per slot van rekening Amsterdam niet.

De minimale outillage en bezetting moeten wel een zegen zijn voor de toneelspelers, die zich heerlijk op de bewerking van Geeraerdt van Velsen kunnen uitleven. Het stuk is drastisch ingekort tot wat bij Studio Sport een ruime samenvatting heet. Anders zou het vermoedelijk nachtwerk geworden zijn; nu staan we na een ruim uur alweer buiten. Dat houdt de vaart erin, en de snelle kostuumwisselingen van de spelers zorgen bedoeld of onbedoeld voor enkele komische momenten. De bewerker heeft bovendien haarfijn aangevoeld om welke scènes het stuk draait. Van het ellenlange gediscussieer tussen de drie gezworenen resteert alleen ongeveer dezelfde scène waarmee ik op Literatuurgeschiedenis.nl de middelbare scholieren meende te moeten kwellen.

Ik weet niet, hoe goed zo’n praatscène in 17e-eeuws Nederlands te volgen is voor iemand die hem niet, zoals ik, gelezen, uiteengerafeld en vertaald heeft. De meeste toeschouwers zullen wel ingewijden zijn in de cultuur en taal van de Gouden Eeuw. En misschien moet je een stuk als dit, net als dat van Bontius dat ik in 2005 zag, gewoon ondergaan, zonder het voor 100% te willen begrijpen. Ook dit stuk is in de eerste plaats een kijkspel.

De echoscène, bijvoorbeeld. Daarvan is, zoals ik gehoopt had, echt veel werk gemaakt. De lansknecht van Geeraerdt van Velsen waart door een donker ‘bos’, bestaande uit de andere drie acteurs, die enge geluiden maken, driestemmig echoën en tenslotte die helse geest laten verrijzen, die voor niet meer weet te zorgen dan een schier komische anticlimax.

Ook de andere griezelscène in het stuk wekt enig gegniffel. Floris V wordt in zijn dromen geplaagd door de geest van de door hem vermoorde broer van Van Velsen. Dit spook bestaat uit een zwarte figuur met een echt hoofd onder de arm, en ook dit is, om de helse geest te citeren, aardig verzonnen.

Stichting Kwast kondigde een ‘spannende mix tussen modern en historisch theater’ aan, maar naarmate de voorstelling vordert, krijg ik steeds meer het gevoel dat het stuk juist wordt uitgevoerd zoals Hooft het bijna vier eeuwen geleden bedoeld heeft. Het is dat ik zelf niet in spoken geloof, anders zou ik hem in een hoekje van de zaal instemmend hebben zien knikken (en zich horen afvragen of die gele schichten die door het hof van zijn kunstbroeder en liefdesrivaal razen, al dan niet bij het stuk horen. Wij weten dat het treinen zijn, die heel wat grond van Hofwijck hebben afgepikt).

Waar Hooft dan misschien wel geshockeerd over zou zijn: de aanwezigheid van vrouwen op het toneel. Dat was in zijn tijd zeer ongebruikelijk. Mannen speelden met evenveel verve vrouwenrollen als de twee actrices vanavond mannenrollen op zich nemen.

Het meest indrukwekkend is de vertolking door Jeannie Charlene van Machteld van Velsen. De verkrachte, onteerde en wanhopige vrouw wordt in het slot van het stuk ook nog door haar man aan haar lot overgelaten. In zijn verblindheid laat hij haar achter in het kasteel dat bestormd dreigt te worden door een legertje boeren. ‘Waer blijf ick dan?’, roept ze wanhopig. Dit is de werkelijke tragedie van het stuk: Geeraerdt, die heet op te komen voor haar eer, laat haar keihard vallen als het er op aankomt.

Onder spectaculair gebrul krijgt Floris de doodsteek. Dan verhaalt Bésanger in het nawoord de afloop: Van Velsen wordt gevangen genomen en in een spijkerton door de stad gerold.

De vier acteurs krijgen een verdiende staande ovatie. Laat de echo van Hooft en de zijnen s.v.p. wat vaker klinken in schouwburgen en op gelegenheidstoneellocaties! Op 30 en 31 oktober wordt Geeraerdt van Velsen nogmaals opgevoerd, en wel op het Muiderslot; gaat dat zien, gaat dat zien!

Volgende week ga ik de echte echo van Muiderberg beluisteren, en Warenar zien. Daarover meer in de volgende aflevering.

Frans Mensonides
28 juni 2009; laatste aanpassing 1 juli 2009
Gezien: donderdag 11 juni 2009.

P.C. Hooft beëdigd als drost en baljuw


© Frans Mensonides, Leiden, 2009.
Toneelscène Floris en Geeraerdt: Pieter Quast. Circa 1645. Atlas van Stolk. Overgenomen uit: P.C. Hooft, Geeraerdt van Velsen. Baeto of Oorsprong der Hollanderen. Bezorgd door Henk Duits. Amsterdam 2005. Deltareeks. p. 90.
Beëdiging P.C. Hooft in 1609: A.B.J. Sterck. Jaartal onbekend. Overgenomen uit folder Hooft op Hol, een uniek theaterfestival op het Muiderslot.