De beul: galg en rad

Zedeprinten Startpagina <<< De beul (Inleiding) <<< De beul (vertaling) <<<


Wanvertoning

30 december 2006. Een golf van afgrijzen ging door de wereld. De Iraakse ex-dictator Saddam Hoessein stierf op het schavot; de executie ging gepaard met onregematigheden. Hoesseins beulen, mensen die geselecteerd waren uit de nabestaanden van zijn slachtoffers, beschimpten hem op zijn weg naar de galg. De terechtstelling ontaarde in een ordinaire scheldpartij.

Op 15 januari 2007 werden twee van Saddam Hoesseins trawanten geëxecuteerd. Opnieuw ging het fout. Bij de ophanging van Barzan Ibrahim al-Tikriti raakte zijn hoofd gescheiden van de romp. De beulen hadden een te lang touw gebruikt. Weer sprak de wereld schande van een onwaardige vertoning.

 

En plein public

In de 17e eeuw vonden terechtstellingen plaats in het openbaar; meestal op een schavot dat stond opgesteld op een groot plein. Ook toen kon de beul zich geen fouten permitteren. Bij onthoofdingen moest hij het hoofd met één welgemikte zwaardslag van het lichaam scheiden. Was een tweede slag nodig, of erger nog: stond hij in de nek van de veroordeelde te ‘zagen’, dan kon de volkswoede zich gemakkelijk tegen hem keren. Daarom oefende de beul vanaf zijn jeugd op appels, stropoppen en stukken vlees.

Executies lokten altijd veel publiek naar het plein. Wat kan onze voorouders ertoe gebracht hebben, zich onder te toeschouwers te mengen? Misschien dezelfde reden waarom wij kijken naar horrorfilms of reality shows vanuit de operatiekamer: lekker griezelen! Maar ook rechtvaardigheidsgevoel en wraaklust zullen een rol gespeeld hebben: met eigen ogen kon je zien dat misdaad niet loonde.

De beul zelf moest in Huygens’ ogen vrij zijn van al deze gevoelens. Hij was niets dan een instrument in handen van de rechterlijke macht. Koel diende hij zijn plicht te doen, immuun voor de baaierd van emoties om hem heen.

 

Takenlijstje

De scherprechter was doorgaans een ambachtsman die het beulswerk erbij deed. Zoals blijkt uit dit nuchtere tarievenlijstje uit de 18e eeuw, werd hij betaald per verrichting.

De beul, immers gewend aan het grove werk, assisteerde ook wel chirurgijns bij het zetten van gebroken ledematen of bij het amputeren van armen en benen. Verder was hij verantwoordelijk voor het uitvoeren van lijfstraffen en van de martelingen die soms aan een terdoodveroordeling vooraf gingen. Een rechter mocht geen doodvonnis uitspreken zonder dat de verdachte bekend had. Als de misdadiger niet wilde bekennen, dan had de beul wel middelen om de waarheid uit hem te ‘verlossen’, zoals Huygens grimmig opmerkte.

 

Draconische straffen, maar weinig 'pakkans'

In de Gouden Eeuw kon de doodstraf uitgesproken worden voor betrekkelijk lichte vergrijpen als diefstal of voor zaken die tegenwoordig al lang niet meer onder het strafrecht vallen. Zo kon een vrouw, die overspel had gepleegd, op het schavot belanden.

‘Sodomie’, homoseksualiteit, was het meest gruwelijke misdrijf dat men zich kon voorstellen. Wie daarop op heterdaad was betrapt, werd onherroepelijk gestraft met de dood. Althans: zo stond het op papier, maar in praktijk werd sodomie in de 17e eeuw veelal oogluikend toegestaan. In Amsterdam bestonden zelfs gedoogde ontmoetingsplekken voor homoseksuelen.

De 'pakkans' voor andere misdrijven was doorgaans ook niet groot. De overheid kampte met voortdurend personeelsgebrek voor de opsporing en aanhouding van misdadigers. Desondanks was de beul nooit lang werkloos in die dagen. In een grote stad als Amsterdam kwam hij elke maand wel in actie voor een of meer executies.

 

Tentoongesteld

Met het executeren van de veroordeelde was het werk van de beul nog niet gedaan. Na de executie werd het lijk tentoongesteld op een galgenveld buiten de stad - behalve als het ter beschikking was gesteld van de medische wetenschap; dan eindigde het op de snijtafel. Het transport naar het galgenveld vond plaats op de meest vernederende manieren. Meestal werd het lijk erheen gesleept achter een paard. In Amsterdam lag het galgenveld in de Volewijk, een stuk woeste grond aan de overkant van het IJ. Het lijk reisde erheen op een praam die normaliter gebruikt werd voor het transport van runderen.

Op het galgenveld werden de lichamen van de veroordeelden aan een galg gehangen of tentoongesteld op een rad: een horizontaal op een paal opgesteld wagenwiel. Hun hoofden stonden er vaak naast: opgespietst op een houten staak. Boven het lijk hing een voorwerp dat met het misdrijf verband hield; bijvoorbeeld het mes waarmee een moord was gepleegd.

Galgenvelden waren lugubere plekken, waar een penetrante stank heerste en waar altijd vogelgekras hoorbaar was. Kraaien en raven vraten de stoffelijke overschoten van de veroordeelden kaal. Later werd het geraamte begraven op het galgenveld; vanzelfsprekend niet op de officiële begraafplaats bij de kerk.

 

Stigmatiserend

Voor kleinere vergrijpen werden vernederende (lijf)straffen uitgedeeld. Vaak hadden die straffen verband met het gepleegde feit. Bij lasteraars werd bijvoorbeeld de tong doorboord of uitgerukt. Een andere stigmatiserende straf was het brandmerken: voor de rest van je leven liep je rond met het bewijs van je misdadigheid.

Sommige misdadigers werden letterlijk aan de schandpaal genageld of aan de kaak gesteld. Anderen moesten met een houten ‘schandmantel’ door de stad lopen. Alle straffen waren erop gericht, de veroordeelde te diskwalificeren in de ogen van zijn stadgenoten.


Meer weten?

C. Huygens, Zes zedeprinten. Ingeleid en voorzien van annotatie en cultuurhistorische toelichting door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. 2e dr. Utrecht 1976. Ruygh-bewerp 4. p. 88-91.

H. C. Jelgersma, Galgebergen en galgevelden in West- en Midden Nederland. Zutphen 1978.

H. Steensma, Straffen door de eeuwen heen. De beul, het tuchthuis en de gevangenis. Den Haag 1982.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007, 2011