De digitale reiziger (95b) Drie maal de Beneluxtrein.
Deel 2: Zonneklopperij op rokjesdag; Brussels RER



Halle

< < < < < Lees ook deel 1

Dit is het middelste van een trits verhalen met de herrezen Beneluxtrein (IC Amsterdam Centraal – Brussel Zuid) als rode draad. Het is een lang verhaal geworden. Vorige week heb ik alvast de eerste (ruime) helft gepubliceerd. Wie dat al gelezen heeft, klikke HIER voor het vervolg.

In deel 1 begaf ik me 30 meter onder en 40 meter boven het Antwerpse maaiveld. In deze tweede episode ga ik op verkenning op het spoorwegnet rond Brussel, om te zien hoe het ervoor staat met het Gewestelijk ExpresNet (GEN ofwel, op z’n Frans: RER: Réseau Expresse Régional).

Deel 3 behoort nog tot de blijde verwachtingen. Dat betreft een ritje door de Reuzenpijp, de tramkoker onder de Turnhoutsebaan in Antwerpen, die afgelopen zaterdag met een vertraging van 34 jaar in gebruik is genomen.

Zo ver is de RER / GEN nog niet uitgelopen op de planning. Maar te zeggen dat het project vlotjes verloopt, zou ver bezijden de waarheid zijn. In 2005 hoorde ik er voor het eerst van. Dat was bij mijn bezoek aan het Jubelpark, waar ter gelegenheid van 175 jaar Belgische onafhankelijkheid onder meer een tentoonstelling over mobiliteit te zien was.

Toen werd als einddatum 2012 genoemd. Dat jaar is nu al drie jaar voorbij, maar het project is nog niet voor de helft af. De deadline hebben ze nu maar liefst een compleet decennium opgeschoven: naar 2022.

 


Wat houdt het project in? Ze hebben het, inclusief de naam, afgekeken van Parijs. RER Brussel wordt een netwerk van stoptreinen binnen een straal van 30 kilometer rond de stad. Het kaartje uit de Wikipedia toont niet minder dan 7 RER-lijnen. Dat aantal, en de precieze routes, staan nog niet helemaal vast. Wel is zeker dat ze, op één nieuwe tunnel in Brussel na, gaan lopen via bestaande spoorlijnen. Die worden dan wel op een aantal trajecten opgewaardeerd van dubbel- naar vierspoor.

Ik zou dat spoorverdubbeling noemen, maar in België heet het juist ontdubbeling, waarmee bedoeld wordt dat IC’s en stoptreinen voortaan gescheiden gaan rijden. Het is met zo’n term maar net hoe je het bekijkt. Zo heet betaald parkeren in België ‘betalend parkeren’, en levensgevaar vooral in Brussel: ‘doodsgevaar’.

Over die verdubbelde / ontdubbelde lijnen gaan per uur minstens 2 stoptreinen rijden en in de spits zelfs 4, waar nu op vele trajecten slechts één keer per uur een trein stopt. De GEN-lijnen worden gereden met light trains van het type: Desiro ML, die sinds 2011 langzaam instromen. De meeste ritten zal ik vandaag maken met dit treintype. Het zijn dubbelgelede treinstellen. De Belgische spoorwegmaatschappij NMBS heeft er 305 besteld, waarvan 150 bij Siemens en 155 bij Bombardier; een order waarmee 1,3 miljard euro gemoeid is. Ze dragen viercijferige nummers die beginnen met 80, 81, 82 of 85.

Voor het RER-project worden ook nog een paar nieuwe stations geopend. Bij een aantal bestaande stations zal de aansluiting op het busvervoer verbeteren.

Het doel van een en ander is: het bieden van een frequente verbinding van de forenzendorpen rond Brussel naar de belangrijkste kantorenwijken van bijvoorbeeld de EU, de NAVO en de vele regeringen die België telt.

Dat hele netwerk doen op één middag is natuurlijk geen haalbare kaart, zeker niet als je ook nog iets wil zien van de plaatsen die door al die spoorlijnen verbonden worden. Veel lijnen heb ik in het verleden al eens gedaan. De route die ik voor vandaag, de vrijdag na Pasen, heb uitgestippeld, loopt van Brussel Zuid naar Halle, daarvandaan naar Geraardsbergen, vervolgens verder naar Denderleeuw en dan terug naar Brussel; een ruime cirkel ten westen van die stad.

Daarna ga ik nog even kijken bij de aanleg van de Schuman - Josaphattunnel in het oosten van Brussel. Die 1250 meter lange verbinding tussen de stations Schuman en Meiser is zoals gezegd het enige stukje nieuwe spoorweg voor de RER, noodzakelijk voor verbinding B op het kaartje hierboven.



Desiro op Brussel Zuid


Vandaag, vrijdag 11 april, wordt het vermoedelijk rokjesdag in de Lage Landen. De weerman hield gisterenavond nog wel een slag om de arm; rokjesdag is bovendien geen weerkundige term, zei hij afgemeten.

Als ik uit Leiden vertrek, wijst nog niets op blote benen; er heerst een kille, klamme mist. Eigenlijk had ik nog een uur vroeger op pad gewild. De geest van een niet-ochtendmens is gewillig, maar het vlees zwak, vooral in de ochtend. Ik draaide me nog eens om toen de wekker afging, ook bedenkend dat je bij een vertrek na 9:00 uur een stuk minder betaalt voor je internationale kaartje.

Of het nou rokjesdag wordt of niet; 2015 is in ieder geval een van de zeldzame jaren dat die dag valt ná Pasen. Maya’s hebben dit 4000 jaar geleden al voorzien en het jaartal 2015 rood onderstreept in hun astronomische tafelen.

Deze keer stap ik over in Dordrecht. De Beneluxtreinen waarin ik vandaag zit en die ik tegenkom, zijn allemaal precies op tijd, behalve één. Deze als een feniks herrezen treinen hebben hun eeuwige vertraging blijkbaar in de as achtergelaten.




Brussel Zuid



Mijn Superdagretour wordt niet gecontroleerd tussen Leiden en Roosendaal. Er was deze week een actie onder NS-conducteurs van de standplaats Rotterdam, om geen kaartjes te controleren. Dat was uit protest tegen de toename van geweld tegen conducteurs – die tussen haakjes statistisch niet valt aan te tonen. Er wordt ineens veel meer over geschreven door de media, maar het gebeurt niet vaker dan vroeger. Dat is dan nog wel té vaak, uiteraard.

Die actie is desondanks oliedom, en daarmee volledig in de stijl van Rotterdamse conducteurs. Als het niet in de krant had gestaan, had niemand het gemerkt, want normaliter wordt er ook al zelden gecontroleerd rond Rotterdam en op de rest van het vaderlandse spoorwegnet. Een intelligentere actie zou zijn: voortaan eens een poosje iedereen consequent wél controleren. Ongetwijfeld zal het zwartrijden, dat de hoofdoorzaak heet te zijn van agressie in de trein, daardoor afnemen.

Er was vorige week ook nog een andere ernstige misstand, aangekaart door Rikus Spithorst van de Mij voor Beter OV. Mevrouw van Gent, NS-regiodirecteur in Zwolle, twitterde op 31 maart dat zij bij een treinstremming in Drenthe gelukkig een lift per auto naar huis in Groningen had gekregen. De OV-voorvechter heeft haar voor dat feit de hele week gestalkt met eisen van verontschuldiging aan alle reizigers in Nederland. De topvrouw in het spoorwegwezen had haar lift namelijk moeten afstaan aan een gedupeerde gewóne reiziger.

En liefst kruipend door het Drentse slijk de stad Groningen moeten bereiken. OK, dat beeld, dat zie ik voor me, en het bevalt me wel. Maar anderzijds: we moeten wel een beetje redelijk blijven. Die mevrouw van Gent had vast de hele dag driftig zitten vergaderen over de vraag, hoe de reiziger nog meer op 1, 2 en 3 zou kunnen worden geplaatst. Had ze dan haar plaats moeten afstaan aan een reiziger als bijvoorbeeld ik, die zo maar een beetje voor de lol op pad is? Eén om over na te denken, tussen hier en Brussel.

Daarvoor heb je tijd genoeg in deze internationale trein, want de reis is er niet vlotter op geworden, met die slinger via Station Brussel-Nationaal-Luchthaven. Daar stappen maar een paar passagiers uit en in. Het station is echt niet te vergelijken met Schiphol, qua populariteit bij de reiziger; ik vreesde daar in 2012 al voor. De trein doet dank zij die omweg nu een vol uur over het traject Antwerpen Centraal –Brussel Zuid, en is daarmee verworden tot een veredelde boemel.

Ergens bij Brussel Noord piepen het Atomium en de O.L.V.-kerk van Laken even tussen de huizen door. Daarna zakken we de tunnel in waarin het centraal station van gans België is gelegen. Ik ga deze keer mee tot echt het einde van de rit: Brussel Zuid.

Buiten heerst een zoele warmte. Mijn zomerjas die vanmorgen nog te dun was, gaat nu in de tas. Met de trui gebeurt al spoedig hetzelfde. Naast rokjes- is het vandaag ook overhemdendag. Maar het wordt een uiterst kortstondige hittegolf; morgen moet de winterjas alweer uit de voortijdige mottenballen.



Op Brussel Zuid begint mijn slinger per stoptrein (L-trein, op z’n Belgisch, met de L van lokale trein) van bijna 100 kilometer langs 32 toekomstige RER-stations. De L-trein Leuven - ’s-Gravenbrakel (Braine le Comte) vertrekt van hetzelfde perron als waar de Beneluxtrein binnenkwam. Ik merk dat helaas pas na een lange speurtocht, trap af, trap op, in die grote, onoverzichtelijke stationshal.

De Desiro (voor deze rit een vrijwel lege zesbaks trein) is een verademing ten opzichte van die koekblikken op wielen waarmee je tot voor kort in België werd vervoerd. Een moderne trein met comfortabele banken, dynamische reizigersinformatie en een soepele gang over het spoor. Ze hebben op onze SLT’s vóór, dat er wel een toilet in zit.

Over brede emplacementen rijden we zuidwaarts. Het eerste station, Vorst Zuid, heeft nog steeds zo’n laag perron met vies, zwart grind en een bekladde abri die niet veel groter is dan zo’n wachtpost voor soldaten, naast de poort van een kazerne. Hoe vaak zal ik dat nog zien, vanmiddag?

Maakt het RER/GEN-project nu ook een eind aan dat soort miezerige stationnetjes? Ik heb er niets over gelezen. Vandaag zal ik een heel wisselend beeld zien. Soms zijn de perrons opgeknapt en verhoogd, met keurig plaveisel en knappe abri’s, maar staat het stationsgebouw zo ongeveer op instorten. Het omgekeerde doet zich straks voor in Halle.

Voor ik daar aankom, stoppen we nog in Ruisbroek, Lot en Buizingen, allemaal Vlaamse dorpen. Ten zuiden van het overwegend Franstalige Gewest Brussel begint Vlaanderen gewoon opnieuw. De trein rijdt over dubbelsporige trajecten, viersporige, en zelfs vijf-; ook hier een wisselend beeld. De infrawerken van het RER-project zijn op dit traject voltooid.

Halle ziet, behalve deze stoptrein ook nog elk uur IC’s naar Turnhout, Kortrijk, Sint Niklaas en Luik vertrekken, en een stoptrein naar Mechelen die via de NAVO-hoofdkwartieren bij Bordet rijdt. Plus de stoptrein naar Denderleeuw, waarmee ik straks verder ga. Prima verbindingen voor een plaats met nog geen 20.000 ingezetenen.

Ik kom aan op een perron naast een betonmuur. De abri’s zijn eveneens betonnen schuttersputjes, die uitgerust zijn met een patrijspoort om te zien of de trein je al uit deze treurnis komt bevrijden.

Maar nader je het station van buitenaf, dan valt je een heel stijlvolle, moderne overkapping op, naast een klaterende fontein die deze bijna-zomerdag luister bijzet. Station Halle is van buiten mooier dan van binnen.


Ik heb maar een ruim uurtje in een krap reisschema om deze stad te verkennen, en doe dat zonder er van te voren veel over opgezocht te hebben. Hij ligt aan de rivier de Zenne, die je meteen bij het station kruist. Even daarvoorbij staat een fier standbeeld van koning Leopold de zoveelste, die in de Belgische kolonie Congo flink heeft huisgehouden. Dat was wel een monument waard, vond men ooit. Maar tegenwoordig staan er enkele historische kanttekeningen naast zijn buste, over de spaanders die hier en daar tijdens zijn hakwerk gevallen zijn. Er moet daarover een harde discussie gewoed hebben, vergelijkbaar met die in Hoorn over J.P. Coen.

Ontzaglijk veel pilaarheiligen en helden op sokkels telt de stad Halle. Eén, met een houding vol branie of boosheid, lijkt wel wat op Henk Westbroek. Op het fraaie marktplein, met een hagelwitte kerk en pilaarheilige, zijn de straattegels genummerd. Ik heb geen idee waarom; in Coevorden veronderstelde ik een koeienschijtloterij, maar dat is geloof ik typisch Nederlandse platte plattelandsfolklore, veel te smakeloos voor Vlaanderen.

Halle heeft verder een zeer uitgebreid winkelhart voor zijn bescheiden omvang. Ik kam de etalages uit, op zoek naar Belgicismen waarmee ik Belgische stukjes als dit altijd besluit. Vlaams heeft vaak hele subtiele verschillen met Hollands. Soms zit het hem in de uitspraak: ‘Diest’ rijmt hier op ‘verkwist’. ‘Zonnekloppen’ is volgens mij ook Vlaams. Ik lees het woord vandaag in ieder geval voor het eerst. Het betekent: lui slampampen in het zonnetje.

Ik sta stil bij de Cremerie Centrale, wat geen crematorium is, zoals ik even dacht, maar een winkel in versnaperingen. Onverkochte chocolade paashazen staan nog achter de etalageruit, alsof het zo langzamerhand nog geen tijd is voor pinksterhazen of hemelvaartshazen.

Bij een schoenenzaak kun je onder andere Brako-steunzolen kopen. Zou ik daar baat bij kunnen hebben, alvorens ik definitief over moet op de rollator? Al dagen heb ik van tijd tot tijd vage pijnscheuten in mijn knieën en enkels. Dat heb ik als ik te lang stilsta, te lang loop, maar ook als ik te lange tijd niet loop of sta. Als ik fabrikant was van steunzolen, had ik wel een andere merknaam gekozen dan Brako.

Ik ben halverwege mijn ruime uurtje. Ik heb geen idee waar ik ben. Mijn gevoel zegt met dat ik hier linksaf moet slaan, deze brede laan in. Oh jee, denkt de vaste lezer van deze site. Maar mijn verstand zegt me, niet naar mijn gevoel te luisteren en exact dezelfde weg terug te lopen waarlangs ik ben gekomen. Ik doe alzo, en weet daardoor het station ruim op tijd terug te vinden. Nu heb ik misschien maar de helft gezien van Halle, en van die helft maar de helft op de foto; de rest lag in slagschaduwen.



Ik pak de trein naar Geraadsbergen, opnieuw een Desiro. De trein buigt af naar het westen. We hebben nu de agglomeratie Brussel achter ons gelaten en berijden een landschap met licht glooiende grasvlakten, waarin zo nu en dan een villadorpje opdoemt.

De spoorbaan trekt zich weinig aan van de grillige taalgrens, en omgekeerd. Het eerst station, Enghien, ligt in het Waalse land; de overige: Herne, Tollembeek, Galmaarden en Viane-Moerbeke, in Vlaanderen.

Deze Desiro-treinen hebben, ook in de 2e klasse, netaansluitingen voor opladers en andere elektronica die reizigers bij zich hebben. Een scholiere tegenover me hangt helemaal in de draden; ze heeft laptop, smartphone en headphones aangekoppeld. Helemaal bij de tijd.

Ik las laatst een sterk tut-tuttend stuk van een paedagoog, hoe schadelijk het gebruik van dergelijke apparaten is voor het opnemingsvermogen van de leerlingen. Er zijn nu al scholen, waar ze niet eens meer oefenen in het schrijven van letters. Het kunnen aanslaan van toetsen op een toetsenbord wordt al voldoende geacht. Zo zou de oog-hand-hersenscoördinatie achterblijven in ontwikkeling. Hoe moet dat nog aflopen met de jeugd in het huidige tijdsgewricht?

Zulke dingen vroegen ze zich ook al bezorgd af toen ik nog in de schoolbanken zat, en dat is echt een hele tijd geleden. Televisie, stripverhalen en beatmuziek waren toen de boosdoeners en verleiders van de jeugd, die zoveel mogelijk geweerd werden. Desondanks is mijn generatie nog redelijk terecht gekomen, een enkel individu uitgezonderd. Waar maken mensen zich zorgen om…

Deze ritjes geven een aardig idee hoe de Brusselse RER/GEN gaat worden. Maar is vier ritten per uur in deze landelijke streek niet wat veel van het goede? Momenteel is er slechts uurdienst, met een paar extra ritten in de spits. Sneltreinen rijden er niet op dit traject.

Viane Moerbeke is weer zo’n station met vuil grind als perron en een verroeste metalen abri. Dan Geraardsbergen. Over die stad, gelegen aan de Dender, heb ik wel iets opgezocht. Ik wil hier in ieder geval Manneken Pis zien (jazeker!) en de Muur, een steile en hoge heuvel. Die Muur is roemrucht onder wielrenners, en vaak een scherprechter in de wielerronde van Vlaanderen. Een echt kuitenbijtertje, zo stelt een informatiebord dat ik onderweg naar de top tegen zal komen.

Ongenadig geselt de zon het verlaten stationsplein, waar een paar busperronnetjes liggen te wachten op de bus van De Lijn. Het is 22 graden maar het voelt als 42, na dat kille voorjaar tot nu toe.

Geraardsbergen is de enige Vlaamse stad met een ‘muur’ binnen de bebouwde kom. Ik neem de Denderstraat die meteen na de brug over de gelijknamige rivier hevig begint te klimmen. Die muur is opvallend steil, voor begrippen van de lage landen: minstens een helling van 1:6, schat ik. Je moet hier op de stoep geen kinderwagen of rolstoel loslaten; dan zie je je vervoerde dierbare pas beneden terug.

Het is zwoegen in de zon om de top te bereiken, die een kleine 100 meter boven zeeniveau ligt. Funest voor mijn knieën, zou je denken, maar ze houden zich dapper. Misschien is het juist wel goed; ze eens flink aan het werk te zetten, in plaats van te zitten zonnekloppen in een luie stoel in de tuin.

De wielrenners laten de benen in ieder geval lustig draaien. Hele pelotons stoempende mannen en vrouwen passeren me, hijgend, puffend en fluimend, op weg naar de top.



Bij de Oude Steenweg raak ik buiten de stad en als ik de Driepikkel insla, wenkt de top van de berg. Die heet Kapelberg, en daar wacht me een majestueus uitzicht over een heel stuk Vlaanderen. Daar zie ik op een heuveltje ook een schonkig, afgepeigerd paard, dat wel ergens een betekenis zal hebben in dit verhaal, anders had ik het niet opgemerkt en niet opgeschreven.

Goed, deze heuvel mag dan een kuitenbijtertje zijn, maar welbeschouwd is hij niet meer dan een puist, vergeleken met bijvoorbeeld de Alpe d’Huez, waar ze ook graag fietsen. Als je tien keer achter elkaar tegen deze muur opfietst, staat dat misschien qua inspanning net gelijk aan één keer die steile reus in de Alpen. Toch zijgen de wielrenners amechtig neer, na de kapel en het kruis op de top even gerond te hebben; als je dat doet, krijg je 40 dagen aflaat, vermoed ik. Eén staat er in de diepte te plassen, zo te zien.





Ook het Mariabeeld en het WO I-monument ontbreken niet op de Kapelberg. Ik heb me in het verleden wel eens misplaatst vrolijk gemaakt over die pathetische beelden ter nagedachtenis aan 1914-1918. Maar dat was voordat ik besefte, wat een wonden die periode heeft geslagen in de Belgische ziel. Aan Nederland ging de Grote Oorlog grotendeels voorbij, en daardoor heeft hij ook het collectieve geheugen en de geschiedkundige canon niet gehaald.

Ik doe langer over de terugweg heuvelaf dan de heenweg heuvelop. Dat lijkt merkwaardig, maar is begrijpelijk, als je weet dat ik, ondanks het bezit van een uitgedraaide plattegrond, toch twee keer verkeerd ben afgeslagen.



Eindelijk geland in het centrum van Geraardsbergen, bewonder ik op het marktplein de Marbol, een oude fontein met obelisk, en Manneken Pis. Hè, die stond toch in Brussel? Jazeker, maar Geraardsbergen heeft er ook een. Een die ouder is dan die in de hoofdstad, zeggen de Geraardsbergenaren trots. Ja, dit beeldje is een 20ste-eeuwse replica. Dat is die van Brussel ook. Maar het oude Manneken Pis staat in een museum. Dat van Brussel ook. Dat museumstuk van Geraardsbergen is dan ook nog eens een replica. Maar het verloren gegane origineel is wel 160 jaar ouder dan dat van Brussel. Waar de Brusselaars weer tegenin brengen, dat hun pissende mannetje een voorloper kende die nóg ouder was.

Het is inzet van een heuse prestigestrijd tussen de metropool en dit provinciestadje. Een wonderlijke vorm van piemelmeting, waarin nu eens niet de strijdvraag: ‘Wie heeft de grootste’ aan de orde is, of ‘Wie kan het verste pissen’, maar: ‘Wie heeft de oudste’.

Ik meng me er maar niet in. In één opzicht overtreft Geraardsbergens plasser die van Brussel: je hoeft geen grote moeite te doen om hem te fotograferen. In Brussel moet je eerst een zee van yankees omver ellenbogen, om er dichter bij te komen, en daarna blij zijn dat je lang genoeg bent om over de menigte jappen en spaghettivreters heen te kijken. Maar hier in Geraardsbergen keurt geen mens Manneken Pis een blik waardig.

Nu snel terug naar het station, want de twee uur die ik heb uitgetrokken voor Geraardsbergen, zitten er bijna op. Ik kan nog net een broodje kopen bij Panos, zo’n excessief broodje dat ongeveer tien keer zo lang is als breed en die je nuttigt als was het een zuurstok. ‘Dat het u wel moge smaken, meneer’, zegt een vriendelijke, bejaarde Vlaamse, naast wie ik plaatsneem op een bankje op het perron.




Behalve mijn L-trein Leuven – Denderleeuw vertrekken uit Geraardsbergen alleen stoptreinen naar Gent en Doornik. De trein naar Denderleeuw vervolgt zijn route langs die glooiende weiden en langs stations die hier nog in deplorabeler staat verkeren dan elders. Sommige stationsgebouwen wekken de indruk dat ze in 1919 provisorisch hersteld zijn van opgelopen oorlogsschade, en dat er daarna niet veel meer is gedaan aan onderhoud.

Het woord ‘stationsomgeving’ staat niet in het Vlaamse woordenboek. Veel stopplaatsen zijn omringd door blubberig braakland, alleen geschikt voor ‘sluikstorten’. Een scheefstaande betonnen pisbak blijkt geen pisbak te zijn, maar de wachtgelegenheid.

Het rijtje stations tot Denderleeuw luidt: Schendelbeke, Idegem, Zandbergen, Appelterre, Eichem, Ninove, Okegem en Iddergem.Station Naamloos staat er niet tussen, maar ik ben het wel gepasseerd; één van de stations is niet meer voorzien van een naambord.

Denderleeuw lijkt wel wat op Halle, in die zin dat het een klein plaatsje is, maar een heel druk spoorwegknooppunt. Ik kijk wat rond op het station, en geloof Denderleeuw zelf wel, na die wandeling naar de Muur. De schoonmakers van de stationshal behaalden afgelopen maand een score van 94.07%, waar 86% al voldoende zou zijn voor een voldoende. Waarvan akte; dat we het maar weten!





Dit station speelt een rol in de Vlaamse literatuurgeschiedenis. De 19e-eeuwse dichter Guido Gezelle maakte op 26 juli 1877 een treinreis van zijn woonplaats Kortrijk naar een vriend in Leuven; een hele rit, voor die tijd. Op Denderleeuw hield zijn trein langdurig halt. In die tijd schreef Gezelle dit gedicht, en krabbelde het op een prentbriefkaart.

HIER krijgt het een uitvoerige exegese, voor zover het niet zonder meer klip en klaar is. Het gaat over Gezelle’s dichtersgeest, die toch zo ongeveer wel gelijk stond aan de Heilige Geest. Die mijne, mijn profane prozageest, is geloof ik nog niet terug van paasreces. Ik heb dit lange stuk dit keer helemaal zelf moeten schrijven.

Vanaf Denderleeuw kun je via twee routes terug naar Brussel: om de zuid, via Schepdaal, en om de noord, over Groot-Bijgaarden. Die treinen vertrekken bijna tegelijkertijd en komen ook ongeveer tegelijk aan op Brussel Centraal. Ik had die via Schepdaal willen hebben, omdat daar spoor-uitbreidingswerken in gang zijn voor het GEN. Maar in een moment van onoplettendheid schijn ik toch in die andere gestapt te zijn.

De stations: Liedekerke, Essene-Lombeek, Ternat, Sint-Martens-Bodegem, Dilbeek, Groot-Bijgaarden, Sint-Agatha-Berchem, Jette, Bockstael, komen me bekend voor. Ik had dit lijntje in 2001, toen ik op weg was naar een andere historische plek uit de Vlaamse literatuur, het dorp Erembodegem bij Aalst.

Louis Paul Boon woonde daar in de naoorlogse jaren en schreef er ‘De Kapellekensbaan’ en ‘Zomer te Ter-Muren’, romans die zich ook afspeelden in die plaats. Ik had die boeken als literatuurstudent doorworsteld en doorwrocht, en stapte daar zó het decor ervan binnen; een welhaast mythische lezerservaring.

Voor de treinreis kan ik kortheidshalve naar dat artikel verwijzen (met dien verstande dat ik toen vice versa reisde). Er is aan het uiterlijk der stations niet veel veranderd in 14 jaar, voor zover ik me herinner. Toen had ik wel de beschikking over mijn inspiratiegeest; ik publiceerde dit lange artikel al op de dag na de reis.

Op deze lijn zie ik voor het eerst vandaag in België een conducteur. Medereizigers zie ik in geen velden of wegen meer.

Bij Bockstael, waar ik ook al eens rondliep, verwelkomt Brussel ons met hoge flatblokken. Op Brussel Noord zie ik de Beneluxtrein naar Amsterdam net wegrijden, keurig op tijd.

Ik ga nog lang niet naar huis, want ik wil die Schuman-Josaphattunnel nog zien. Daartoe pak ik op Brussel Centraal de metro voor een rit van vier haltes. Het metrostation heet ook Schuman, maar ligt een paarhonderd meter van het NMBS-station. Je klimt naar boven, steekt diverse boulevards over en moet dan weer via een steile trap naar het onderaardse. Alweer knieënwerk…





Station Schuman wordt voornamelijk gebruikt door kantoorkleren van de EU-gebouwen boven. Geen wonder dat er geen mens meer op het perron staat, vrijdagavond na zessen.

Dit station ligt aan de spoorlijn Brussel – Namen, die vanaf Brussel Noord met een slinger door het oosten van de stad naar het zuidoosten loopt. Ik had die lijn toen ik in 2004 ook alweer een literaire ‘bedevaart’ maakte naar Groenendaal. De in aanbouw zijnde Schuman-Josaphattunnel gaat Schuman met station Meiser verbinden, dat ligt aan de spoorlijn Schaarbeek – Halle, die langs de NAVO bij station Bordet loopt. Daardoor ontstaan nieuwe, rechtstreekse RER-verbindingen.

Boven is de bouwput voor de tunnel. Treintunnels, tramtunnels, metrotunnels, autotunnels; de bodem van Brussel zit vol wormgaten. De nieuwe tunnel kost 74 miljoen euro, wat niet eens erg duur is voor een tunnel van anderhalve kilometer. In de zomer van 2008 zijn ze begonnen met graven, en na 1645 kalenderdagen had het werk klaar moeten zijn. Die zijn al heel lang verstreken; dat is 4,5 jaar. Maar eind dit jaar schijnt hij toch nog opgeleverd te worden.

Die tunnel loopt onder de grond, dus je ziet hem niet en kunt hem ook niet fotograferen. Ik loop terug naar Brussel Centraal over het dak van de metro, zeg maar. Elf jaar geleden zag ik nog een eenzame ‘flic’ staan voor die driehoekige eurogebouwen, maar nu posten er twee soldaten, gewapend met karabijnen. Ook voor alle regeringsgebouwen staan soldaten. De wereld is weer een stuk vrolijker geworden, de afgelopen jaren.

Aan de voet van de EU-torens houden bedelaars zonder veel hoop hun viezige centenbekertjes omhoog naar de zojuist vrijgelaten ambtenaren, die weekend mogen vieren. Dat ene kantoorgebouw kan ik als euroscepticus nog wel waarderen. Ze hebben hier zo te zien een glazen façade gezet voor een oud kantoor. Het had meer in de lijn van de EU gelegen, het te slopen en er een drie keer zo duur gebouw voor in de plaats te zetten.


Wandelend door Brussel begrijp je, hoe hard die RER, alias GEN, nodig is. Brussel is één groot verkeersriool, zelfs op een tijdstip dat het weekend al is ingegaan. De Wetstraat, Belgisch regeringscentrum, moet ooit een aangenaam ogende allee geweest zijn, waar deftige heren flaneerden in de lunchpauze, en andere deftige heren  groetten door het lichten van hun hoed. Nu zie je er een onophoudelijke stroom van auto’s, die hier en daar andere autostromen ongelijkvloers kruisen.

Het Park is een oase van rust in deze dynamische stad. Behalve rokjes-, is het vandaag ook blote knieëndag. Spijkerbroeken met gaten waren rond 1970 in de mode, en zijn nu weer helemaal terug. Als iets maar lang genoeg ‘uit’ is geweest, raakt het ooit wel weer een keer ‘in’. 

Op deze vroege zomerdag heb ik ook veel blote bicepsen met tatoeages gezien. Zou het iets te maken hebben met de bronstijd? Ja, vast niet met de ijzer- of steentijd. De bronsttijd, bedoel ik natuurlijk, voordat ik er weer mails over krijg. Correcties van al mijn stommiteiten zijn natuurlijk altijd welkom, maar ik voorkom ze liever.

Mijn knieën dragen me nu met tegenzin van de Kunstberg af, en nog verder de diepte in, naar de perrons van Brussel Centraal.

Ik neem een binnenlandse IC naar Antwerpen, om niet weer langs die luchthaven te hoeven. In Mechelen komen we de Beneluxtrein uit Amsterdam tegen, die maar liefst een half uur te laat is. In Antwerpen voed ik me met een zak Vlaamse fritten (morgen eet ik wel weer gezond) en neem ik de Beneluxtrein terug naar Holland. Saluutjes; over elf dagen keer ik terug naar Antwerpen voor de Reuzenpijp. Dat is inmiddels al gebeurd, maar het stuk moet nog geschreven.

Frans Mensonides
23 april 2015
Er geweest: vrijdag 10 april 2015

Lees verder in deel 3 > > >




Rotterdam Centraal



© Frans Mensonides, Leiden, 2015