Warandewandelen (3): tussen Rug en Rijn: Leersum, Amerongen en verder

Elst (U)

< < < < < Lees deel 2

Deze zomer bewandel ik de Stichtse Lustwarende, de zuidoosthoek van de nog bestaande provincie Utrecht. Langs de twee verkeersaders van deze streek, de N225 en de N237, zijn in de loop der eeuwen een kleine honderd buitenplaatsen gevestigd, die dienden als zomer- of permanent verblijf voor lieden die het zich permitteren konden. Dat maakt de regio nu tot een aangenaam wandelgebied; ‘Waar anders dan in een lustwarande wandel je zo lustig’, vroeg ik al een keer retorisch.

In deel 1 en deel 2, eerder deze zomer verschenen, draaide het om het railvervoer van verleden en toekomst. Deze keer houden we het qua openbaar vervoer bij het heden, dus de bus, die we nemen naar Leersum, Amerongen en Elst.



Molen Maallust, Amerongen


Connexxion-lijn 50, voorheen Utrecht – Arnhem, maar sinds een paar jaar nog maar Utrecht – Wageningen, rijdt over de twee genoemde wegen en biedt zo om de 500 meter uitzicht op zo’n oud warandehuis. Daarom heet het wel de mooiste lijn van Nederland. Tussen Utrecht Centraal en het centrum van Zeist rijdt hij ongeveer de route van de tram Utrecht – Zeist van weleer. Van Zeist tot Wageningen volgt hij in grote lijnen die van de ellenlange gewezen tramlijn Amersfoort – Arnhem.

Ik deed bus 50 in 1998 al eens als ‘lange lijn’ en in 2005 om in Doorn een van de meest opmerkelijke warandebewoners te bezoeken, de verbannen Duitse keizer Wilhelm II – overleden in 1942, maar zijn geest was nog bijna tastbaar aanwezig. Zo ook in Amerongen, maar daarover straks.
 

Amerongen

Minder mooi is de lijn voor mensen die hechten aan punctualiteit. Tussen Utrecht Centraal en Zeist heeft hij vrije busbanen, en kan er flink doorgereden worden. Daarna maakt hij vrijwel overal gebruik van hetzelfde asfalt als de auto. De wegen zijn hier nog afgestemd op het verkeersaanbod van 100 jaar geleden, toen de (tabaks)baronnen en baronessen nog af en aan reden met hun koetsen en ‘kachels’ (prehistorische zwarte automobielen).

De bus loopt dus nog wel eens vast. Dat doet hij vooral in de spits. Ik heb, alweer voor die Scrooge van het detacheringsbureau, in 2000 nog een korte tijd gewerkt in Driebergen. De busdienst was zo onbetrouwbaar, maar de bussen waren desondanks zo propvol, dat ik meestal maar ging lopen van en naar station Driebergen-Zeist; 20 minuten, als ik een beetje doorstapte. 

Lijn 50 is een paar jaar later gesplitst bij Wageningen. Vertragingen kunnen zich dan in ieder geval niet voortplanten tot helemaal in Arnhem. Neemt niet weg dat de dienstregeling nog steeds erg ruim is opgezet, om vertraging te kunnen opvangen. Bij station Driebergen-Zeist staat de bus een eeuwigheid stil. De motor wordt meestal afgezet, wat niet veel goeds belooft. Feitelijk had de lijn dáár ook net zo goed gesplitst kunnen worden. De duur van een complete rit Utrecht – Wageningen varieert van 84 minuten in de avonduren tot 102 in de middagspits.

Ik doe dit stuk warande op vier verschillende dagen: twee hete, zonnige zomerzondagen en twee donkere, regenachtige zaterdagen; de Warande is dichtbij genoeg voor even een paar uurtjes ertussenuit. Maar ik doe hieronder net of het één heel langgerekte dag is. Let dus maar niet op de tegenstrijdigheden qua tijdstippen en weer; dit is een hodologisch verhaal, in volgorde van de weg.

In ieder geval zitten we dus in het weekend, maar bus 50 laat toch lang op zich wachten, als ik bij Driebergen-Zeist uit de trein ben gestapt. Dit station wordt, net als Bilthoven, bevrijd van zijn immer dichtzittende overweg. De autoweg gaat straks met een tunnel onder het spoor door. Verder wordt het station gerenoveerd. Een nogal ingrijpende operatie, waar ze de rest van dit decennium over denken te gaan doen.

Net als ik staan een jonge vader en zijn 2,5-jarige dochter zich in de abri te vervelen. ‘Doe nog eens van het kindertjes-eetmonster’, zegt het kind. De vader trekt een vervaarlijke muil, zegt: ‘Ik ben het kindertjes-eetmonster en ik ga jou opeten’ en uit: ‘Grauw-wauw-wauw-wauw!’ Het kind schatert het uit, dus doet de vader het nog een keer: ‘Grauw-wauw-wauw-wauw!’ ‘Nog een keer, pappa!’ ‘Grauw-wauw-wauw-wauw!’

Volwassenen vervallen in de nabijheid van peuters toch vaak wel in heel opmerkelijk en bedenkelijk gedrag. Veronderstel als je dat eens deed tijdens serieus ambtelijk overleg. De voorzitter vraagt of je nog iets hebt voor de rondvraag, en je brult dan: ‘Ik ben het grote ambtenaren-eetmonster, grauw-wauw-wauw-wauw!’

Na tien minuten krijg ik tabak van het wachten (ook over tabak meer in Amerongen) en besluit weer dat stuk van 2 kilometer te gaan lopen naar mijn oude werkplek, en daar ergens in de buurt de volgende bus te nemen - als die wél komt opdagen. Net ben ik op weg, als ik in mijn ooghoeken bus 50 toch nog de overweg over zie rijden. Ik ren terug naar de halte en haal hem nog net, achter die monsterlijke kannibaal en zijn dochter.

Nu passeer ik dat kantoor in Driebergen in volle vaart, en kan niet zien wat er tegenwoordig zit. Indertijd was het het gemeentehuis van Driebergen-Rijsenburg. Een paar kilometer verderop heb ik in 2005 voor die louche koppelbaas ook nog heel kort gewerkt in dat van Doorn. Ik schreef het al: die tyfuslijer stuurde me de hele provincie Utrecht rond. Het was in een sneeuwperiode, en geloof me: ook ijsgang komt de punctualiteit van lijn 50 niet ten goede.

Het gemeentehuis van Doorn is inmiddels gesloopt en vervangen door dat van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug, het grote dorpen-eetmonster dat Driebergen, Doorn, Leersum, Amerongen en Maarn heeft opgevroten. Dat nieuwe kantoor moet een 18e-eeuws landhuis verbeelden, is opvallend lelijk en protserig, en past daardoor juist zo goed als administratief centrum van deze streek, op een of andere manier.

Tussen Doorn en Leersum ligt, wat weg van de weg, de buurtschap Darthuizen. Daarboven ligt weer de Darthuizerberg. Aan het begin van Leersum heb je de Donderberg, genoemd naar de god Donar waar ooit in geloofd werd, en tussen beide bergen in de Darthuizer Poort, een vallei binnen de Heuvelrug. ‘Bergen’, ‘valleien’: allemaal op Nederlandse schaal, natuurlijk.

Ik stap uit bij de eerste halte in Leersum en beklim de Donderberg, die dan wel slechts 36 meter boven NAP uitkomt, maar toch knap steil is. Er loopt een klinkerweg omhoog van het dal naar de top. Onderweg kom je een knus kerkhofje tegen (voor zover ‘knus’ een woord is dat bij dodenakkers past), de begraafplaats Darthuizen.



Een verklarende tekst op een gedenksteen bij de ingang gewaagt van drie monumenten: de Tombe van Nellesteyn op de top van de Donderberg, deze begraafplaats en de klinkerweg die ik beloop. De laatste is gemaakt van stenen die arme donders met de hand vervaardigd hebben in de uiterwaarden van de Rijn bij Elst, en vervolgens op hun bult hierheen hebben gesleept.

De tekst is denkelijk geschreven door de enige SP-stemmer van de rijke Warande, gezien het openingsfragment: ‘De tombe van Nellesteyn eert machthebbers. Aan de voet ervan liggen hun ondergeschikten op het begraafplaatsje van Darthuizen.’

De tombe van die machthebbers zie ik wat steile passen verder. In de kelder liggen de 19e-eeuwse Nellesteynen begraven. Daar bovenop staat een volkomen overbodig maf, raargekleurd torentje met drie verdiepingen. Volgens alweer zo’n akelige legende, was dit bedoeld als wraakoefening van Cornelis Jan van Nellesteyn, die landgoed Broekhuizen bewoonde, aan de andere kant van de weg. Hij had na de dood van zijn eega een nieuwe vrouw genomen, zijn huishoudster, tegen de zin van zijn kinderen in. Hij ging met haar kleiner wonen in Leersum, en liet deze tombe bouwen pal op de zichtas vanuit Broekhuizen, zodat zijn kinderen gedurende de rest van hun leven tegen hun eigen graf zouden aankijken.

Het grafmonument is nu een museum. Het zou het kleinste van Nederland zijn als dat niet in Vaals stond, waar je echt een berg hebt. ‘Weinig aanloop vandaag’, zegt de kassier annex rondleider, ‘en dat met dit prachtige weer. Toch een ideale dag voor een fietstocht, zou je zeggen.’ Hij gaat me voor over drie zeer smalle, zeer steile, zeer enge, zeer houten trappen naar een uitkijkplateau zonder reling. Meen ik te zien gedurende de anderhalve seconde dat ik ‘geniet’ van een adembenemend uitzicht op boomkruinen, alvorens op te biechten wat ik beneden al had moeten zeggen, dat ik eigenlijk hoogtevrees heb.

Het is wel een beetje lullig, maar de man is helemaal niet boos dat ik hem die trappen heb laten opgaan, want dat was toch nodig voor de rondleiding door het museum, dat gewijd is aan Nellesteyn, Leersum en deze heuvelige streek.

‘U heeft Broekhuizen misschien niet gezien, want u was maar zo kort boven’, zegt hij met mild verwijt. ‘Maar het ís ook moeilijk te zien. Dat bos is zo dicht begroeid; die zichtas is helemaal verdwenen’. Hij betreurt het, maar natuurbeschermers zijn niet enthousiast over het idee, die as met een machete weer open te kappen. Het komt me voor, dat die kinderen daardoor toch nog aan het langste eind hebben getrokken. Maar mijn rondleider zegt helemaal niets over die anekdote, die in de Wikipedia voor waar wordt verkocht. Ik vraag hem er maar niet naar; hij vindt me toch al betrekkelijk raar, geloof ik.

Naast de tombe stond in de eerste helft van de 20ste eeuw nog een aanleunwoning, maar die is gesloopt. Hij was weinig comfortabel. Er was geen stromend water, en de bewoners moesten iedere keer de heuvel af om beneden te gaan pompen. Het was hier vroeger toch een primitieve boel. De rondleider zegt dat hij van 1949 is (het jaar dat die tram werd opgeheven, maar ik vraag hem ook maar niet of hij er als baby nog heeft ingezeten, al was het maar één keer). Uit zijn jeugd herinnert hij zich nog dat er in de hele streek geen stromend water was.

Dat Broekhuizen wil ik wel eens zien, zichtlijn of niet. Maar eerst loop ik via de boswachterij Leersum naar een andere toren, de Uilentoren. Hij is het symbool van Leersum, zoals de Eiffeltoren dat is van Parijs. Het is een heel vreemd geval, een blokkig oprichtsel van grove stenen met een moeilijke trap en vier uilen op de hoekpunten.




Deze durf ik wel te beklimmen. Hij is maar heel laag, een meter of 7. Maar faalt daardoor volkomen als belvedère; hij komt geeneens boven de kruinen van de bomen uit. Het is ook maar een folly, voor de lol ontworpen, en de uilen staan symbool voor de wijsheid die ontbrak toen ze het ding daar neerzetten. Het geval werkt me sterk op de lachspieren, en ik vind hem als folly dus geslaagd.

Leersum telt 7500 inwoners, waarvan de bemiddelden resideren in een bosrijk villapark te noorden van de N225, en de overige wonen in een gewone nieuwbouwwijk ten zuiden ervan. Die doorgaande weg markeert ook qua landschap een grens tussen twee heel verschillende werelden. Erboven heb je de heuvelrug, die net als die van Salland, in lang vervlogen ijstijden is ontstaan door gletsjers die het land opstuwden. Ten zuiden ervan openen zich vergezichten op de Rijn en ligt een vlak uiterwaardenlandschap.

Wat hier nu staat, is onderdehand al het vijfde huize Broekhuizen. Het voorlaatste ging in 1906 ten onder in de vlammen, nadat iemand door onachtzaamheid een flambouw te dicht bij een gordijn had opgesteld. Dat was toen de meest voorkomende oorzaak van brand, voordat kortsluiting het werd. Dit landhuis, dat je zijn ruim honderd jaren niet aanziet, wordt particulier bewoond en is niet toegankelijk voor het publiek.

Het landgoed is dat wel, en biedt een aangename afwisseling van bos en weiland. Er is een wandelroute uitgezet over een ‘Beleefpad’. De befaamde tuinarchitecten Zocher tekenden voor de aanleg van het landschapspark. Het is in de Engelse Stijl in plaats van de Franse. Daar hebben ze het hier in de Warande altijd over. Ik kan het verschil steeds maar niet onthouden, maar de Franse Stijl houdt een strenge geometrie in, zoals die keer in Versailles, en de Engelse juist wat lossere lijnen, zodat het meer op echte natuur lijkt.






Onderweg is veel visuele informatie, maar je kunt ook een auditief verhaal horen van een dame die hier als kind in de zomervakanties logeerde bij haar grootmoeder. Dat verhaal weerklinkt als je herhaaldelijk op een groot pedaal trapt, dat als aanmoediging de tekst ‘Blijf pompen’ draagt. Er had dus beter een waterpomp kunnen staan. Zolang je trapt, blijft de stem – die veel weg heeft van die van koningin Juliana – praten. Ik vraag me af of dit voetenwerk wel is inbegrepen bij de kilometrage van de uitgezette wandelroutes (waar toch al nooit veel van klopt). Maar als ik het na vijf minuten uitgeput opgeef, praat de dame gewoon door; ik heb blijkbaar voldoende stroom opgewekt.

Die mevrouw vertelt dan onder meer nog dat haar oudere neef tijdens zo'n logeerpartij in de hoogste bomen van het landgoed klom, om een beter overzicht te hebben, en omdat hij het stoer vond, in bomen te klimmen.

Broekhuizen zal ik een paar dagen later terugzien in een tv-programma van Omroep Max, waarop ik zappenderwijze stuit. Het is even vervelend en langdradig als de verhalen op de site die je nu leest. Keukenprinsen en -prinsessen werken een competitie af in het bakken van brood en banket. Daarbij worden vrijwel al hun (mis)baksels door een professionele banketbakker afgekraakt.

De zon schijnt altijd op tv, maar tijdens mijn wandeling op Broekhuizen begint het penetrant te druilregenen. Als ook het bladerdak de regen niet meer kan tegenhouden, loop ik Leersum in. Het langs een helling gelegen dorp heeft natuurlijk vaak te kampen met wateroverlast. Of liever: hád dat, want het water dat de heuvel afstroomt, wordt tegenwoordig opgevangen in buizen en afgevoerd naar een infiltratieapparaat. Het staat uitgelegd op een informatiepaneel in de buurt van de kerk, maar ik heb weinig zin om me er helemaal in te verdiepen, gezien de wateroverlast die momenteel uit de hemel komt vallen.

Ik ga een eetcafé binnen. Als ik eruit kom, is de regen opgehouden en schijnt de zon overvloedig. En is het ineens 15 dagen later; de tijd vliegt. En vliegt soms achteruit, want het is ook plotseling weer ochtend.


Amerongen is het volgende dorp van de Lustwarande. Het is nog een maatje kleiner dan Leersum, en ligt vredig te stoven in de zondagmorgenzon. De kerk lijkt op de Domtoren van Utrecht, maar is slechts iets meer dan half zo hoog (toch nog een respectabele 55 meter). Het is hier ook wat landelijker dan in Leersum, met veel boerderijachtige huizen in de dorpskern. Van de molen, die onlangs doodleuk een stuk verplaatst is, vraag je je af, hoe ze zijn naam bedacht hebben: Maallust.

De dorpen in de Lustwarande nodigen allemaal uit tot een terugkeer. Ik zou ze hoog op mijn lijstje zetten van oorden waar ik mijn ouwe dag door zou willen brengen – als ik niet van te voren wist dat ik dan op jaarbasis tientallen uren kwijt zou zijn met wachten op lijn 50.

Lustig en rustig hier, totdat ineens een lint van minstens 250 motoren door het dorp raast. De motorclub is een dagje uit, en men recreëert lekker in zijn eigen benzinedampen en geknetter. Opa rijdt ook mee, zware motorbril voor de ogen, met Mien van 120 kilo achterop in een stoer motorpak en met een omgekeerde pispot op haar kop. Een van de voorste motoren draagt een man in een in geel hesje die stopt, afstapt, en op de rotonde eigenmachtig het autoverkeer gaat staan tegenhouden. Bus 50 naar Utrecht is natuurlijk ook weer de lul.

Hoe doet die man dat nou als iedereen dit punt gepasseerd is? Rijdt hij dan heel erg snel, met halsbrekende toeren, slalommend om vluchtheuvels, dwars door rode lichten, langs de hele stoet, om weer voorop te komen? Of weet hij als enige een korter weggetje om bij het eerstvolgende gevaarlijke kruispunt zijn regulerende werkzaamheden te hervatten?

Zoiets moet je eigenlijk helemaal niet willen weten. Ik ga Kasteel Amerongen bezoeken, waarvan de eerste versie dateerde uit de tijd van Floris V, en waar dit dorpje tegenaan is gebouwd. Ook dit slot is een keer afgebrand, maar door ’s vijands hand, de Fransozen in het post-rampjaar 1673, toen de bewoners hun brandschatting niet konden of wilden betalen. De slotvrouwe, Margaretha Turnor, regelde de wederopbouw; haar echtgenoot, Godard Adriaan van Reede, was meestal op reis.



Ik koop een kaartje voor de rondleiding. ‘Kan ik pinnen?’, vraag ik, ‘ik zie dat mijn geld alweer bijna op is. Waar het blijft?’ Eigenlijk moet je een kasboekje bijhouden, vindt de dame achter de kassa. En dan echt alles opschrijven, zelfs al eet je maar een ijsje. Het zijn uiteindelijk die kleine bedragen die samen één grote maken.

Binnen zal ik zien dat een 18e-eeuwse kasteelvrouw dat ook deed; ze schreef een algemeen kasboekje voor kasteelvrouwen. Zo becijferde ze bijvoorbeeld wat dat nou kostte, een jaar lang een zestal koetspaarden onderhouden, aan haver en zo. Een zuinige dame in een sober, Hollands-classicistisch kasteel. Die zodoende voldoende geld overhield om een porseleinen servies te kopen dat nu misschien wel tonnen waard is.

Ik zie dat kasboek op een kleine tentoonstelling in de kelder die – zoals altijd in dit soort kastelen - bestemd was voor het personeel. Goed, het Leersumse Broekhuizen mag dan nu bekend zijn als decor van Holland Bakt Ze Weer Bruin, of hoe dat programma ook heet. Maar vanuit Kasteel Amerongen, in zo’n klein dorpje in de binnenlanden van Nederland, is meerdere malen wereldgeschiedenis geschreven.

Kasteelheer Godard van Reede was een vooraanstaand diplomaat die ooit zorgde voor vrede tussen Denemarken en Zweden.  Die waren aan het bakkeleien, en dat was heel schadelijk voor onze handelsroutes. Zijn zoon, Godard van Ginkel, was de rechterhand van Willem III van Oranje, toen die overstak naar Engeland voor zijn Glorious Revolution. Zonder deze krijgsheer uit Amerongen was die revolutie een stuk minder glorieus verlopen en had Willem III nooit de troon van Engeland kunnen bestijgen. En waren er in het huidige Noord-Ierland geen oranjemarsen geweest die uit de klauwen zouden kunnen gieren.

In 1918 was Amerongen zelfs even het absolute middelpunt van de hele wereld. Die al genoemde keizer Wilhelm II logeerde hier anderhalf jaar bij de Bentincks die het kasteel toen in hun bezit hadden. Hier in Amerongen tekende de balling zijn abdicatie, waarmee echt een einde kwam aan WO I. Morrend en knorrend zette hij zijn poot; hij heeft het nooit kunnen verkroppen.

Het tafeltje waaraan hij dat document tekende, is nu een van de pronkstukken van de collectie, die we gaan bekijken in het gevolg van een enthousiaste rondleider. We gaan het resultaat zien van een opknapbeurt die tien jaar duurde, met een kasboekje van 20 miljoen euro. Het geld ging vooral zitten in maatregelen tegen vocht, dat aardig kan optrekken in de uiterwaarden. Die wel een fraai panorama bieden uit de vierkante raampjes. ‘Prachtig intact gebleven, geen flats, geen fabrieken; hetzelfde uitzicht als Godard had, als Margaretha had’, roemt onze explicateur. Maar net op dat moment knetteren die 250 motoren weer voorbij over de weg die langs het kasteel naar de Rijn voert; zulke dingen hebben Godard en Margaretha echt nooit gezien.



Het kasteel hanteert nu de filosofie: ‘Het is zoals het was’. Er zijn geen stijlkamers; alles is ingericht zoals het eruit zag toen in de jaren 70 de laatste Bentinck eruit trok. Die opzet heeft ook wel zijn nadelen, want zaken die je prominent tentoon zou willen stellen, staan nu in een nis, omdat ze bij Bentinck in een nis stonden. Ik zie er toch wel weer stijlkamers terugkeren.

Wie er ook in een nis stonden: de muzikanten die de diners met Wilhelm opluisterden. Twee etages nissen boven elkaar; trompetters die een smal trapje moesten beklimmen om het gezelschap aan tafel van bovenaf te kunnen betoeteren. En die mopperkont van een ex-keizer kon het niet eens waarderen.

Ik zou een uitputtende opsomming kunnen geven van wat er nog meer te zien is op en om kasteel Amerongen (waaronder het hemelbed waarin Wilhelm lag te woelen omdat het zo gelopen was, en een heel mooie kasteeltuin), maar raad de lezer liever een bezoek aan. Amerongen ligt in het centrum van ons kleine land, en kan dus nooit te ver weg zijn.


Ik wil nu een aanval wagen op de absolute top van de Stichtse Lustwarande: de 69 meter hoge Amerongse Berg. Het basiskamp ligt een kilometer ten oosten van het dorp, en heet De Tabaksschuur, een plomp, hoekig, gitzwart monster in het groene land. Het is nu informatiecentrum, maar er is wel degelijk tabak gedroogd. Dat gebeurde op initiatief van de 17e- en 18e-eeuwse kasteelheren van Amerongen, die dachten dat dat voor velen zo onmisbare gewas goed zou willen gedijen op de steile zuidhellingen van de Utrechtse Heuvelrug. Dat was goed geredeneerd; eeuwenlang was deze regio het centrum van de Nederlandse tabaksteelt.

Ook de bossen hier hebben we te danken aan de kasteelbewoners. Ooit vormden die wouden de ware warande, in de oorspronkelijke betekenis van het woord: een jachtgebied.

Hier begint een 7 kilometer lange trektocht naar Elst, right over the top. De Amerongse Berg is ongeveer even hoog als de Noetseler- waar ik laatst was, maar veel en veel steiler. De Rijn heeft in myriaden jaren de hellingen flink lopen te eroderen.


Als je je een voorstelling wilt maken van beklimming van een echte berg, de Mount Everest bijvoorbeeld, moet je je indenken dat je zo’n 125 keer achter elkaar de Amerongse oploopt. Maar dan praat je alleen over het hoogteverschil, en niet over de problemen met zuurstofgebrek, kou, wind, neerstortingsgevaar, sherpa’s, materieel, logistiek, sponsors en niet te vergeten: medeleden van de expeditie.

Vanavond is er een veelvuldig herhaalde documentaire op tv over Bart Vos, die in 1982 als eerste Nederlander Mount Everest bedwongen zou hebben. Het is niet onomstreden. Niemand heeft hem die namiddag op de top zien staan. Maar het mistte nogal. Hij had er nog een foto van willen nemen, doch zijn camera bleek nou net op dat moment suprême bevroren. Hij had ook geen tijd om hem te ontdooien, want hij moest snel naar beneden om in het dal de laatste bus 50 naar Katmandoe nog te halen, of zo’n soort smoes.

Over mijn beklimming bestaat geen twijfel; ik héb de foto! In Oostenrijk staat altijd een kruis voor katholieken op een bergtop, maar hier, in ons land vol naar kennis dorstende natuurliefhebbers, een informatiezuil. Met op de achterkant een schoolbord waar je je emoties over je volbrachte klim kunt uitkrijten – met krijt dat er niet bijhangt, en dat je zelf moet meenemen.

Een apart volkje, die bergbeklimmers. Mijn broertje heeft in zijn jeugd aan alpinisme gedaan. De kilometers afstand tussen de bergwand waaraan men hing en de harde bodem waar men boven hing, noemde men eufemistisch ‘Luftigkeit.’ En als er weer eens iemand uit hun kring te pletter was gevallen, was die persoon niet ‘verongelukt’ of platweg: ‘dood’, maar: ‘tomaat’.

Op de begrafenis van wat er nog van de arme drommel over was, legden zijn klimmaats dan zijn stijgijzers op de kist. Tijdens de nazit met koffie werd gefluisterd dat hij ook altijd wel erg veel risico had genomen. Het zou hún niet overkomen, tomaat. Iedereen, met name mijn moeder, was opgelucht toen mijn broertje een andere hobby oppakte.




Wat is er zo bijzonder aan die Mount Everest? De halve wereld heeft inmiddels al op het dak van de wereld gestaan. Het is er in de zomer drukker dan op de Amerongse Berg.

Die ik nu snel afdaal, met kwieke pas; moeder aarde helpt nu een handje. De wandelroute brengt je, als je tenminste geen paaltje mist, bij molen ‘t Wissel aan de rand van Elst.

Zo’n naam moet wel bellen doen rinkelen bij de ware railarcheoloog. Was hier misschien een wisselplaats op de tramlijn Amersfoort – Arnhem? Dat was inderdaad het geval, al dateert de molen merkwaardigerwijs uit het midden van de 19e eeuw, toen er nog lang geen trams reden.

Elst is niet veel breder dan de doorgaande straatweg erdoorheen. ‘Vita vapor’, staat te lezen op een villaatje langs de weg; het leven is gebakken lucht. Ten noorden van de weg ligt een klein woonervenwijkje, daarboven weer een agrarisch aandoend villaparkje. 

Als ik bij de halte Kerk op de alweer ruimschoots vertraagde bus sta te wachten, begint die kerk te beieren. Elst neemt afscheid van me met klokgelui.  




We zitten hier zo langzamerhand wel aan de randen van de warande. Het zwaartepunt ervan, qua aantallen landgoederen, ligt in Zeist en Driebergen. Remmerden, ten oosten van Elst, had ooit een tabaksplantage, maar is nu een uitgebreid bedrijventerrein.

In Rhenen stond een van de mooiste buitens, maar dat is al 200 jaar geleden gesloopt. Het was het zomerpaleis van de in 1621 verbannen ‘Winterkoning’ en ‘Winterkoningin’ van Bohemen. Ik schreef een paar jaar geleden een pagina over dat stel. Ze liepen hier in Nederland compleet op de schobberdebonk, betaalden zelden of nooit iets, maakten torenhoge schulden, hadden ongemanierde kinderen, maar werden door het volk op handen gedragen; zo maar een echte koning binnen onze grenzen! Ze mochten zich laten trekken door zes paarden voor hun koets, en dat mocht zelfs de stadhouder niet.

Het is toch het diepe verlangen naar royalty in een republiek. Hetzelfde verschijnsel doet nu busladingen Duitsers naar Doorn komen voor de nagedachtenis aan Wilhelm en het keizerrijk. Aan het zomerpaleis van de Winterkoning herinnert in Rhenen alleen nog de naam Frederik van de Paltshof, want zo heette hij namelijk.

In Rhenen splits ik mezelf. Op de ene dag rijd ik per bus door naar Wageningen, op een andere neem ik de trein naar Utrecht.

Nog een klein dingetje over lijn 50. Hij stopt in Utrecht bij de halte Neude en anderhalf uur later in Wageningen bij de halte Nude. Die namen wekken altijd enig gegniffel, onder Nederlands- en Engelstaligen. Ik vermoedde – want ik heb een fijne neus voor dat soort dingen – dat die namen etymologisch verwant zijn. Dat bleek te kloppen; beide namen komen van het Oud-Nederlandse ‘noda’, dat ‘laaggelegen moeras’ betekende.

Van de noda naar de top en terug, upstairs – downstairs, uit en in de klei, tussen Rug en Rijn, dat was het thema van dit stukje.

Frans Mensonides
4 augustus 2013
Laatste aanpassing: 26 augustus 2013
Er geweest: zondag 9 juni, zaterdag 22 juni, zondag 7 juli 2013 en zaterdag 24 augustus 2013.

Lees deel 4 >>>




© Frans Mensonides, Leiden, 2013.