Met vrolijk palet op donker doek

Luim en levensernst in nieuwe bundel van Marjoleine de Vos

 

Natuurlijk mag men een boek niet beoordelen op het kaft. De omslag van Marjoleine de Vos’ tweede dichtbundel is echter zo afstotelijk, dat ik niet kan nalaten, er de aandacht op te vestigen. De naam van de dichter staat in zwart geschreven op een sombere ondergrond van donkergroen, waarop verder, in oogverblindend markeerstift-roze, de titel Kat van sneeuw om de aandacht schreeuwt; een vloekend geheel.

 

Wie het boek desondanks openslaat, leest een bundel met op het eerste gezicht ludieke, achteloze poëzie, van het type dat we kennen uit De Vos’ goed ontvangen debuut Zeehond graag (2000). De dichter gebruikt alledaagse taal, gerangschikt in prozaïsche, soms elliptische zinnetjes met schaarse interpunctie. Soms rijmt er iets (maar altijd op plaatsen waar je het niet verwacht; zeker niet aan het einde van een regel); hier en daar duikt plotseling een metrum op, dat al vervluchtigd is voordat het goed en wel tot de lezer is doorgedrongen.

 

Onder de speelsheid gaat, meer nog dan in Zeehond graag, levensernst schuil. Die komt al naar voren uit ‘Kinderspel’, het openingsgedicht van deze uit vijf afdelingen bestaande bundel:

 

Zou je liever doof of blind of niet
meer voelen, zonder reuk of snoep?
Viel ooit de neus, is dat nu jammer.
Hij ruikt zo lekker soep en hoe vergeeld papier

hij weet de wierookgeur van Griekenland.

 

Kinderspel is dit allerminst; geen enkele van de zintuigen kun je missen, al stemt wat je waarneemt, niet altijd vrolijk: de voorwerpen uit heden en verleden, die zich niets van je aantrekken; het landschap, en ook het eigen lichaam, waarin de mens soms een vreemde is; het hier en nu, dat hem afleidt van wat werkelijk belangrijk is.

 

Zoals geloof, hoop en liefde. De tweede afdeling, ‘En daar is de engel’, is het relaas van een vergeefse speurtocht naar het hogere. In ‘Al-afwezige’ richt de licht hysterische ‘ik’ zich smekend tot een god, van wie zij weet, of althans ernstig vermoedt, dat hij niet bestaat; haar roepen en bidden krijgt daardoor iets wrang-humoristisch.

 

Al even tragikomisch is het duo ‘Kom op met uw boodschap’ en ‘Annunciatie’. In het eerste gedicht smeekt de ‘ik’ de gunsten af van een engel. Niet minder dan de zoon van God wil zij baren. In dit gedicht overheerst het opwekkende metrum van de amfibrachys: kort-lang-kort. ‘Annunciatie’ bevat het antwoord van de engel. Dat behelst op zijn zachtst gezegd een domper. Niks, maagdelijke geboorte: de vrouw moet gewoon maar een kind krijgen van haar eigen man.

 

In dergelijke gedichten, waar De Vos een goed evenwicht weet te bewaren tussen humor en ernst, is zij op haar sterkst. Soms slaat zij te ver door naar de ene of andere kant. Dan beginnen die luimige, halfafgemaakte zinnetjes te irriteren. Drie of vier keer kun je er om lachen; daarna wordt het wat flauw, een maniertje. Anderzijds gaan ook gedichten als ‘Lacrimae’, het titelgedicht van de laatste afdeling, tegenstaan. Tijdens een begrafenis geplengde tranen, die de dode niet meer tot leven kunnen wekken: het is al te larmoyant, en daardoor ongeloofwaardig.

 

De afdeling ‘Kat van sneeuw’ vormt het weinig opmerkelijke middengedeelte van de bundel. Sneeuw, winter en ijs zijn de onderwerpen, en die staan vanzelfsprekend voor emotionele kilheid, die slechts door de warmte der liefde te ontdooien is; een voor de hand liggend beeld, dat te vaak herhaald wordt.

 

Aardiger is de vierde afdeling, gewijd aan mevrouw Despina, die ook de hoofdpersoon was van Zeehond graag. De tot haar spijt kinderloze, aan de vooravond van haar menopauze staande Despina voelt opnieuw allerlei bijzondere gedachten en impulsen in zich opwellen. Maar ook zij is ernstiger dan vroeger, en blijkt veranderd in een rusteloze zoeker naar waarheid en betekenis. Bijvoorbeeld in een boekwinkel:

 

Zelf geschreven door een dichter

onbekend met zin of rijm

wil mevrouw Despina alle tekens

hartgrondig tot een orde lezen

 

Die orde zal niet gevonden worden; honger naar kennis wordt nooit geheel gestild. Dat leert ons het onzekerheidsprincipe, waarvoor De Vos, die haar beelden doorgaans ontleent aan de Griekse mythologie, nu eens te rade is gegaan bij de kwantumfysica. Elke meting brengt een verstoring teweeg van het gemetene, dat daardoor nooit exact kenbaar is. Hier geldt dat niet alleen voor elementaire deeltjes, maar voor de gehele werkelijkheid, inclusief het werk van de dichter:

 

Hoewel verplicht om te verstoren
wat ik weten wil wou ik toch lezen
wat hier niet geschreven staat.

 

Het zijn de slotregels van een bundel die een enkele keer ontroert, vaak een glimlach schenkt, en vrijwel overal aanzet tot loodzware overpeinzingen. Marjoleine de Vos schildert met een vrolijk palet op een donker doek. Bij nader inzien is de omslag van het boek een vlag die de lading perfect dekt.

 

Frans Mensonides 

12 oktober 2003

 

GA TERUG!