De sotterny, der spottery van de spotdichters der floristen In: Cornelis van der Woude, Tooneel van Flora [etc.]. Knuttel 4539. p. 6-9.
Heruitgegeven, ingeleid en van annotaties voorzien door Frans Mensonides.
 

Voor deze heruitgave is het exemplaar van Toneel van Flora gebruikt, aanwezig in de Bibliotheek Wageningen UR; zie pagina 6 pagina 7 pagina 8 en pagina 9.

 

 

 

 

[NB: op het origineel staan geen paginanummers vermeld]

 

 

 

 

 

 

 

1

 

 

 

5

 

 

 

 

10

 

 

 

 

15

 

 

 

 

20

 

 

 

 

 

 

 

25

 

 

 

 

30

 

 

 

 

35

 

 

 

 

40

 

 

 

 

45

 

*

 

 

50

 

*

 

 

55

 

 

 

*

60

 

 

 

 

65

 

 

 

 

 

 

 

70

*

*

*

*

75

 

 

 

 

80

 

 

 

 

85

 

 

 

 

90

 

 

 

 

95

 

 

 

 

100

 

 

 

 

105

 

 

 

 

110

 

 

 

 

 

 

 

115

 

 

 

 

120

[fol. 6]

 

De sotterny, der spottery,

 

Van de Spotdichters der Floristen

 

WEl hoe! Wat spul is dit? ik word by na verbaast.

Wat isser inde weeg? Waarom oft volk dus raast?

Wat schort doch dese luy: dat sy so spijtig balken?

Ey, krijg een stokje, wilt haar kaaken open spalken;

Soo hoevens al dat werck (met op en toe te doen,)

Niet an te haalen: want haar lippen, zijn als vloe'n,

Daar ‘t water staagh deurweld; so mogens staan te blaaten:

Tot datmen (deur gheweunt) niet meer en acht haar praten.

Waar of haar spits gekray al t'saamen komt van daan?

Uyt nijd? of uyt meedoog? my dunkt, s' uytnijd ontstaan.

Een weynigh ondervorskt. Hoe! scheldje op de Bloemen:

Die Gods hant-wercken zijn: siet watje gaad verdoemen,

My dunckt, u raserny komt uyt geen goede grond:

Om dat g'u Eeven mens' geen goede voorspoed gond.

Wech, wech, het is van 't volk, die met de lietjes loopen,

Die twintigh leugens, om een stuyver doen verkoopen.

't En deerd dit volkjen niet dat Flora is de keur;

Neen, Neen, 't sa, wat een deun! haar dichtjes, werder deur

Verkocht om meerder geld. Maar, merckt op dien, die spotten

Met d'hand'ling van Flora: zijnt niet de grootste sotten?

 

[fol. 7]

 

'k Segh sotten, want: wat is der sotten snootste part?

Dan, dat sy dom en dwars wangunstigh zijn in 't hart;

Wangunstigh; 't geen haar doet opswellen als de baaren:

Want sy benijden, an haar eeven mens', 't welvaaren.

Het schijnt, oft is meedoog: maar, 't geen haar wrokt daer op:

Dat is, de bitt're roet, van Circes slange-sop;

Het Otterend' vergift, 't gul-magere misnoegen:

Daar liefde ('t noodig heyl) doch nimmer by kan voegen.

‘k Segh liefd': die altijd gund sijn eeven menschen goed.

‘k Segh liefd': die d'eeven mens (daar hy kan) voordeel doed.

Doen dit ook deese luy? wat salmen hier op seggen:

Als dat sy een valstrik voor 's naasten welvaard leggen?

Daar haaren even mens’ goed voordeel meede wind:

(En ist geen fielten werk?) dat maakt dit volk ontsind.

't Schijnt, haar inwendig kneld, alst aêr luy gaad voorspoedig:

Siet, uyt wat boesem komt al dit smaân schempen woedig.

Wangunst, en eygen baad, de vaale schraale nijd,

De ingekropte haat: het spijtigh hart opsplijt;

Hier door sy 't schoon gewas (als sotten) mee belasten.

Maar hoor, wat dek-kleed dat opraapen deese gasten:

Deur 't Bloemen-handel werd vergeeten Goodes huys.

Dit seggens’ weetje wie? Neen, die in Bacchus kluys

Staagh sitten nacht en dagh haer spot-gedicht te spelden;

Van dees luy hoortmen meest op d' Bloemen handel schelden.

Sy werden niet gepord van eeven-naastens min:

Maar meerder (speurd het na) de biedjes kleyn gewin.

Daar neeven zynder noch (ik noemse hier geen gecken)

Die willen; dat Gods straf (om Flora) 't Land sou decken;

Ey slechte praatjes! O, dat volkjen heeft ghemist,

Gods plaagen sloegh het Land, daarmen geen Bloemen wist:

Van waar quam daar de straf? wat mogen zy doch maaken!

En dat noch slechter is, zo stellen zy een baaken

Tot proeve, geen geschied is inder Heyd'nen tyd;

Maar of dit volk wel weet dat dit niet voegd noch vlijd:

Want 't is de grootste zond: Godt niet te willen kennen

Dat d'Heyd'nen pleege is. Sou God sijn plaag dan wennen

Op dit onheylig volk om Bloemen kooperry?

En niet om't ongeloof? wat g'lijk'nis breng'se by!

Noch zijnder and're, die ik by-na had vergeeten:

Die waren (na haar praat) geacht graag voor propheeten;

Sy hebben daar een lijst van waren t' saam gesteld,

En seggen: dees' waardy werd voor een Bloem geteld;

En lichtelijk kan 't zijn, datmen we'er so veel Bloemen,

Bood voor een, deser waar, als 'k u daar guldens noeme.

Alsulken g'lijckenis, gelijk als gy ophaald,

Kan (weegen 't rond geluk) tien-voudigh zijn betaald:

Van veelderhande waar; meest alle koopmanschappen,

 

[fol. 8]

 

(Alst Rad dreyd) op een dach, verrijsen en verslappen.

Dat is het aards beloop, dat is het blind Fortuyn:

Die d'een stoot deev'ling neer, en d' aar rokt op de kruyn.

Maar wat woud graeg dit volk uyt dese reden sluyten?

Zoud, dit heen willen als den handel scheen te stuyten:

't Hoogmoe'g neuswijsig hooft, dat had de keer voorseyd,

Of eer, de scha beruckt. zoo vraag ick met bescheyd,

Wat voordeel of dit volck uyt dees' ofslag sal trecken?

Wat lacchen in haar vuyst? en met de luytjes gecken?

Ia, dat was 't wit getreft, dat was een fraye saack.

Leerd liefd: in anders scha te scheppen u vermaak?

Leerd liefd: dat ghy een struyck (door nydigheyd) sult pallen,

Voor uwen naasten: om dat hy in schaa sou vallen?

Benyders stild u pen, besnoerd u bitse mond:

Bedenckt, dat wangunst, is een grouwelijcke zond;

Die regel-streex-heen-strijd, met liefd: die Kroon der deugde.

Daarom toetseerd u breyn; by dien u oyt verheugde

U naasten’s teegenspoed: gedenkt, g'hebt doen behuyst,

De vyand vande liefd: die altijd queld en kruyst

Dien Ziel, die met u is van Adam eenen Broeder.

Een lid uw’s Lichaams en een Schaapje van u Hoeder;

Die ons hier heeft geset, om dat wy (arm gerep!)

Ons souden helpen met 't aards groeysel, zijn geschep.

Niet, om den een, an d'aer, 't welvaren te benijden.

Niet, om te maken: dat een aar't luck sou ontglijden.

Niet, om van qualijck vaard te stroyen een gerucht:

Maar anders tegenspoed beharten met gesucht.

Daarom gy Rymers, wilt u penne nimmer stellen:

Om and're lie'ns voorspoed, door u doen’t helpen vellen.

Want dat's de pen misbruyckt, gy maeckt de Rymery

Tot een vervloeckt hand-haaf: Baar-moe'r van jalozy.

Vergeefse moeyt beruckt, u gau verstand besondigt.

Een anders winst geveld. u eed'le Ziel gewondigt.

Daarom indien de lust u yet te Rymen port:

Dicht, 'tgeen u Geest bestiert, doch niemand doed te kort;

Singt d'aardsche Goden Lof, de reden wilt verlichten,

Prijst Godes wonder werck, en wilt Gods Kercke stichten.

Dat is de redensnoer, dat is de Rijm haer sneed;

En so u dat niet lust, so laet een aer met vreed.

Siet op u eygen doen, wilt spot, en schampdicht vlieden:

Gemeen'lijck vindmen werck ons eygen tuyn te wieden.

Niet verder staat ons toe in anders saak te tre'en:

Dan (als voor trou bekend) ons hulpe vverd gebe'en;

Laat dit u sijn genoech. 'k sient graag met goede oogen,

Dat mynen eeven-mens voorspoe'g vvert opgetoogen.

Want God die geeft ’t geluck, den geenen die hy’t gund:

En die hy't oock onthoud, genieten cruys noch munt.

 

[fol. 9]

 

Wie dan misgund Gods gaaf, dat zijn maer vod'ge sledden:

Een yeder is gesteld zijn eygen saak te redden.

Een yg'lijck heeft het hier zo hy Gods gunst geniet,

En wie't niet veelen mach, is op d' aard 's Mens verdriet.

De reden wijst ons, om geen anders doen te twisten:

Daarom laat Flora, zijn den Flora der Floristen.

 

 

 

 

 

 

spul: gedoe  -  verbaast: verbijsterd (sterker dan in het huidige taalgebruik)

Wat … weeg: Wat hindert ons (?; vgl. WNT weg I,3,c)  -  raast: dol is; te keer gaat  -  dese luy: (doelt op schrijvers en zangers van spotliedjes tegen de floristen)

Ey: hé!; zeg!  -  krijg: pak

met op en toe te doen: met (hun kaken) open en dicht te doen

vloe’n: rivieren

staagh deurweld: voortdurend stroomt

deur gheweunt: doordat men er aan gewend raakt

nijd: afgunst

Een weynigh ondervorskt: laten we het eens onderzoeken (van vorsen)

u Eeven mens’: uw naaste

 

 

de keur: de uitverkorene; de meest voortreffelijke

’t sa: foei!

 

 

 

 

 

snootste part: misselijkste trekje

dom en dwars: (letterlijk:) dom en onaardig; (misschien een uitdrukking:) domweg  -  wangunstigh: jaloers

 

maar … slange sop: wat hen zo wrokkig maakt, dat is het bittere, roetzwarte slangengif van Circe (Circe: de heks uit de Odyssee, die de bemanning van Odysseus’ schip in zwijnen veranderde)  -  Otterend: etterend? (niet in WNT; otteren: bezig zijn, past niet in dit verband)  -  gul-magere: overvloedige, maar eigenlijk magere; bitterzoete  -  by kan voegen: bij kan passen; deel van kan uitmaken

 

 

 

ontsind: buiten zinnen; krankzinnig

aêr luy: andere mensen

 

 

spijtigh: grimmig; afgunstig

 

dek-kleed: vals argument (uitgelegd in r. 41-46; de vele pamflettisten die van mening waren dat de floristen de godsdienst verwaarloosden)  -  opraapen: verzinnen  -  Bacchus kluys: de kroeg (Bacchus is de god van de wijn)

Staagh: voortdurend  -  spelden: spellen; schrijven

gepord: gedreven  -  eeven-naastens min: naastenliefde

biedjes kleyn gewin: hun minimale winst (door de verkoop van hun liedjes) - (r. 47-58 verwijst naar het pamflet Nieu-Iaers Pest-Spiehel van Steven Theunisz. van der Lust, waarin deze betoogt dat de recente pestepidemie de straf van God was voor de tulpenhandel. Van der Lust behandelt (vgl. r. 50)  ook andere zonden die tot een peststraf geleid hebben)  -  heeft ghemist: zit ernaast

(r. 52-58 verwijst naar het door Van der Lust aangehaalde voorbeeld van de Turkse stad Verdiza, waar in 1374 een pestepidemie gevolgd zou zijn op een periode van bloemengekte. Van der Woude betoogt dat dit in heidense streken gebeurde; heidenen verdienen so wie so straf; ook zonder bloemenhandel).

proeve: bewijs  - geen: hetgeen  -  niet voegd noch vlijd: niet hoort, noch past

wennen: (=wenden) richten

wat … by: wat een vreemd voorbeeld slepen ze erbij!

(r. 59-64 verwijst naar het prijzenlijstje in het pamflet Clare ontdeckingh)

geteld: neergeteld

En lichtelijk … noeme: en het zou (volgens de schrijver van Clare ontdeckingh) best kunnen, dat  je straks evenveel tulpen kunt kopen voor een artikel uit dat lijstje, als dat artikel nu in guldens waard is).

weegen ’t rond geluk: gezien het feit dat het Rad van Fortuin (zie r. 68) blijft draaien  -  kan … zijn betaald: moet … leergeld voor betaald worden

 


aards beloop
: de loop van de dingen

(r. 71-74: de critici van de tulpenhandel wilden zich erop beroemen, dat zij de “krach” voorspeld hadden, maar in werkelijkheid hebben ze die zelf veroorzaakt, a.h.w. door een “self fulfilling prophecy”)  -  deev’ling: (?; niets wat er op lijkt in WNT)  -  d’ aar rokt op de kruyn: meevoert naar de top (?; WNT: rukken 2; rokt=rukt)  sluyten: concluderen

stuyten: tot stilstand komen  -  Zoud, dit heen willen: zouden ze het volgende willen:  -  neuswijsig: eigenwijs  -  de keer voorseyd: de ommekeer voorspeld

de scha beruckt: schade berokkend  -  bescheyd: goede reden

ofslag: prijsdaling - gecken: gekscheren; spotten

’t wit getreft: het doel getroffen

een struyck … pallen: (voor struyck, lees: strick) een valstrik plaatsen (vgl. r. 32; pallen: vastzetten)  -  om dat : zodat

regel-streex-heen-strijd: in flagrante strijd is met

toetseerd: onderzoek  -  by dien: indien

doen behuyst: geherbergd

 

 

 

gerep: (?; misschien van rap II, 2: uitschot)

 

den een, an d’aer: elkaar

ontglijden: ontvallen

qualijck vaard: (tegengestelde van welvaart) tegenspoed

beharten: zich … aantrekken

 

 

 

hand-haaf: werktuig (eigenlijk: handvat)

gau: schrander

 

 

‘tgeen u Geest bestiert: wat uw geest u ingeeft

 

 

redensnoer: richtsnoer  -  sneed: zoals het past

 

wilt … vlieden: laat u zich toch niet in met …

Gemeen’lijck: … gebe’en: Doorgaans hebben we werk genoeg met het schoonvegen van ons eigen stoepje; verder hebben we ons niet te bemoeien met andermans zaken, tenzij uit trouw, als men ons uit om hulp vraagt

 

 

genieten cruys noch munt: krijgen helemaal geen zier

 

 

 

vod’ge sledden: laaghartige nietsnutten

gesteld: geneigd

een yg’lijck … geniet: iedereen krijgt hier wat God hem gunt

veelen mach: verdragen kan

reden: redelijkheid  -  om geen anders doen: niet om een anders doen en laten (?)