Samuel Coster; Boere-klucht van Teeuwis de boer en men juffer van Grevelinckhuysen (1612); de bron


<<<Inleiding: Verlies je hoofd niet!

Samuel Coster bewerkte voor zijn blijspel Teeuwis de boer een laatmiddeleeuws liedje: Een boerman hadde eenen dommen sin. Het komt voor in het Antwerps Liedboek van 1544, maar is vermoedelijk nog veel ouder. In de tijd dat Teeuwis de boer werd geschreven, werd het lied vermoedelijk nog gezongen.

De ‘coelen mey’ die de boer de slotvrouw bracht, is een bloesemtak die in de meimaand als eerbewijs werd aangeboden aan hooggeplaatste personen. Deze tak moet even dubbelzinnig opgevat worden als het kromhout waarvan verderop in het liedje sprake is.

Een boerman hadde eenen dommen sin.
daer op so schafte hi zijn ghewin
Het voer een boerman wt meyen
Hi brocht sinen heere een voeder houts
Sijnder vrouwen den coelen mey

Die boer al op den houe tradt
die vrouwe op hoogher tinnen lach
Si lach op hoogher salen
Mocht ick een corte wijle bi v zijn
Ick gaue daer om mijn ros mijn wagen

Die vrouwe die reden so haest vernam
Si liet den boerman comen an
So heymelijc al stille
Al in een duyster camerken
Daer deden si twee haren wille

Doen hi zijn willeken hadde ghedaen
die boer moste vander tinne gaen
Ende hi bestont te claghen
Ic segghe v dat het deen is ghelijc dander
Mi rout mijn ros mijn waghen

Die heere quam wter iaechte ghereden
Hi hoorde den boerman seere claghen
Hi hoorde den boerman claghen
Ghi segt dat het een is als dander is
die waerheyt suldy mi saghen

Die boer had schier een loeghen bedacht
Ick hadde een voederken houts gebracht
Ende daer was een crom hout onder
Ick seg v dat het deen als dander brant
Als si biden viere comen

Hierom was v vrou so gram
dat si mijn ros mijn waghen nam
Om sulcken cleynen schulde
Ic bidde v lieue heere mijn
Verwerft mijnder vrouwen hulde

Die here ginc voor zijnder vrouwen staen
Wat heeft desen armen boer misdaen
Schaemt ghi v der sonden niet
Gheeft hem zijn ros zijn waghen weder
Laet hem varen tot sinen kinder

Vaert henen vaert henen goet boere mijn.
dat eerste sal v vergheuen zijn
Vaert henen dijnre straten
Och coemt ooc weder als ghi moecht
Brengt ons dat crom hout vake

Een boer had een dom plan, waarmee hij toch zijn voordeel heeft gedaan. Die boer ging eens voor zijn plezier uit rijden. Hij bracht zijn heer een karrenvracht hout en diens vrouw een bloesemtak.


De boer stapte af op het kasteel, waar de slotvrouw verbleef op haar kamer in het torentje. ‘Als ik een poosje bij u mocht blijven’ zei de boer, ‘dan had ik daar graag mijn paard en wagen voor over’.

Zodra de vrouw dit gehoord had, liet ze de boer boven komen. Zachtjes leidde zij hem een donker kamertje binnen, waar ze zich overgaven aan het liefdesspel.


Daarna moest de boer weer naar beneden gaan. Buiten begon hij te klagen: ‘Ik zeg u dat ze allemaal precies hetzelfde zijn. Wat heb ik een spijt van mijn paard en wagen!’


De slotheer kwam terug van de jacht en hoorde de boer jammeren. ‘U zegt dat ze allemaal precies hetzelfde zijn. Wat bedoelt u? Vertelt u mij de waarheid eens!’


De boer verzon snel een smoes. ‘Ik had u een lading hout gebracht en daar zat een kromme stok tussen. Ik zeg u dat ze allemaal precies even goed branden, als je ze in het vuur gooit.


Uw vrouw werd daar zo kwaad om dat ze me mijn paard en wagen heeft afgepakt, om zoiets onbenulligs. Mijn goede heer, ik smeek u dat u me weer in de gunst brengt van uw vrouw!’


De heer ging tegenover zijn vrouw staan. ‘Wat heeft die arme boer misdaan? Schaam je je niet over wat je hem hebt aangedaan? Geef hem zijn paard en wagen terug, zodat hij terug kan rijden naar zijn kinderen!’

‘Rij voort, mijn goede boer; die ene kromme stok wordt u vergeven. Ga uw gang; kom nog eens terug als u kunt en breng nog eens vaker een kromme stok voor ons mee.’

Antwerps liedboek, lied nr. 35.


<<<Inleiding: Verlies je hoofd niet!


Vertaling en verklarende teksten © Frans Mensonides, Leiden, 2006