De digitale reiziger (31)
Snorren in de Kop: Blokzijl en Tulpenpluktuin




‘Snorren in de Kop’ is de naam van een (snor)fietsenwinkel in de nieuwe stationshal van Steenwijk. Maar een rijwiel, al dan niet aangedreven met hulpmotor, zal ik niet huren voor mijn ritje door de Kop van Overijssel. Op een fiets zie je niets, is mijn devies. Alleen te voet en per bus kun je het land, de mensen en het landschap werkelijk leren kennen en waarderen. Vooral in de bus ontmoet je altijd rare en irritante mensen genoeg om je verhaal te kunnen vullen.

Maar ik zal bedrogen uitkomen, al weet ik dat hier in Steenwijk nog niet. Alle mensen hier in deze Kop zijn zo weerzinwekkend normaal en zo walgelijk vriendelijk dat er weinig te schrijven valt en ik met 6,5 notitieboekblaadje halfleesbare aantekeningen zal terugkeren in mijn woonplaats.

Wat moet ik doen om nog iets van dit verhaal te redden, en de contractueel verplichte 3000 woorden te vullen om de foto’s te omlijsten? Ik lees vandaag onderweg in de trein twee dikke uitdraaien. De ene gaat over een seksschandaal in het Amsterdam van 1639, daar zal ik de lezer niet mee vervelen. Uit het andere, dat handelt over gemeentelijke administraties, wil ik straks wel wat citeren.

Ik ben op pad om Blokzijl te zien en de Tulpenpluktuin. De eerste is een heuse, oude zeehavenstad in het hartje van de polder, waar je eerst wat verwezen rondloopt, totdat je eindelijk snapt dat deze plek vroeger aan de boorden van de Zuiderzee lag. 2,5 kilometer verderop, op het oude strand van de gewezen Zuiderzee, maar thans in de Noordoostpolder (NOP), ligt de Tulpenpluktuin, als onderdeel van de Boerenshop. In tegenstelling tot in de Keukenhof, De Hortus Bulborum, de Westfriese Flora en hoe die toeristische bollentuinen ook mogen heten, mag je hier niet alleen kijken naar de tulpen, maar ze voor een paar euro ook plukken, met bol en al.

Die laatste attractie heeft me naar deze streek gelokt. Ik heb iets met tulpen, sedert ik een paar jaar geleden afgestudeerd ben op pamfletten over de tulpenspeculatiegolf van 1637. Dat werkstuk is tevens de piece de resistance van deze site; zeer tot mijn verbazing wordt mijn enige serieuze stuk per maand honderden keren geraadpleegd. De tweede tulpenspeculatiegolf, die van 2003, die hebben ze nog steeds niet helemaal ontrafeld; die is nog steeds onder de rechter. Ik snap er niet veel meer van, eerlijk gezegd, maar het is mijn eeuw ook niet.

Ik arriveer om 11:15 in Steenwijk en moet nog drie kwartier wachten op Connexxion lijn 75 naar Blokzijl. Tijd genoeg voor een rondje Steenwijk. De vesting van Steenwijk wordt van het station gescheiden door een wijk met statige vroeg-20 ste-eeuwse panden. Hier huist accountant Avoird. Die zou ik nooit nemen; een te vermijden persoon, als je de ‘r’ schrapt. Daar begint het al, met melige woordspelingen.

 

 

Op de singel zie ik twee vogels doen wat vogels vaak doen in april. Een moeder leidt haar peuterzoon af met iets wat elders gebeurt; dat bespaart uitvoerige uitleg waar je niet altijd zin in hebt. De vrouwtjesvogel kijkt ook alsof ze vanmorgen liever iets anders gedaan had. Ze kijkt, inderdaad, als een verschrikte vogel: wat overkomt me nóu?

Dat brengt mij toch op die seksschandalen in het Amsterdam van 1639. Er werden in dat jaar lasterlijke gedichten geschreven over de seksuele uitspattingen van vooraanstaande Amsterdammers. Die gedichten waren niet erg verfijnd, maar zijn wel geschikt om je vocabulaire van vieze woorden uit te breiden. Ik voegde vanmorgen al aan mijn woordenschat toe: drillen voor ‘het doen’, vinck, naald, lummel en deuvick voor het mannelijk lid, kous en puys (poes) voor het vrouwelijke equivalent, en nog zo het een en ander meer. Een deuvick was eigenlijk een houten afsluitpin voor een (wijn)vat. Het woord is ten onder gegaan met het in onbruik raken van het voorwerp dat ermee werd aangeduid, en daarmee ging ook de bijbetekenis verloren.

Aanstichter van die hausse in vunzige gedichten was ene Mattheus Gansneb Tengnagel, een verlopen student, zuiplap en drekpoëet die een schande was voor zijn familie. Die familie wist te bewerkstelligen dat hij pas op zijn 30ste meerderjarig verklaard zou worden; dat kon toen nog in sommige gevallen, zo’n paar jaar uitstel als het gedrag van zo’n eeuwige puber er aanleiding toe gaf. Bespottelijke naam trouwens, Mattheus Gansneb Tengnagel, maar hij heette nu eenmaal zo. Gansneb betekende niet dat hij helemaal namaak was, maar ganzensnavel. Dat maakt het niet minder belachelijk.

Zijn initiatief kreeg navolging; het werd een soort Big Brotherschandaal. Meer zeg ik er niet over, want ik wijd er binnenkort een pagina aan die even serieus is als die over die tulpen, en wellicht evenveel lezers zal trekken. Ik heb me nu gestort op het humoristische genre, waarvan trouwens vrijwel deze hele site al elf jaar lang een minder geslaagd voorbeeld is.

Nu ik het zeg: tulpengekte 1637, seksgedichten 1639, wat voer er in ons volk in die jaren, ons Calvinistische volk van steile dominees en ernstige, zwartgepakte kooplieden? Was dat nu juist een reactie op die ernst, of stegen de welvaart en het geld ons naar de kop? Daarnaar is meer onderzoek nodig; altijd meer onderzoek en nooit minder.

De Gouden Eeuw kom je in deze contreien, de Kop van Overijssel, overal tegen. Er is hier eerst stevig gevochten om de Spanjaarden eruit te krijgen en later om ons Bommen Berend van het lijf te houden, de bisschop van Münster. De vestingwal van Steenwijk, eind 16e eeuw aangelegd op last van stadhouder Maurits, is opmerkelijk hoog, tot 13 meter boven NAP, zoals het ANWB-bordje trots meldt. Het heeft ook een heel steile wal; een knappe vijand die ertegenop klom!

De vesting is verreweg het interessantste deel van Steenwijk. Ik loop terug naar het station en zie een van die twee vogels (het mannetje of het vrouwtje, ik ben niet voldoende ornithologisch onderlegd om het te kunnen zien; daarnet was het duidelijker) verplukt en met een gehavend verenkleed over het plaveisel wankelen; sufgewipt.

Het busstation van Steenwijk ligt verlaten te stoven in de voorjaarszon, als het noenuur nadert. Mijn enige medepassagier staat aan de overkant in een abri. Het is moeilijk te geloven dat hier straks een bus zal stoppen. Maar dat is toch echt het geval; om drie over twaalf rijdt hij het plein op. Nu kruipen er toch nog een man of drie, vier uit hun holen; ik had ze niet gezien, maar ze stappen wel degelijk in bus 75 naar Marknesse.

Hier begint dus het snorren in de Kop, maar de bus snort nog niet echt hard, want plannen daartoe worden doorkruist door een gecompliceerd landbouwwerktuig. Het rijdt voor ons, we kunnen er niet langs, en heeft blijkbaar uitgerekend onze route gekozen. Het tart elke beschrijving, is geel-zwart als een bij, heeft vette rubberwielen, is plat van boven en de berijder zit erin als in een tank, te loeren door een rechthoekig ruitje. Waarvoor zou zoiets dienen, behalve om het busverkeer te ontregelen?

Eindelijk kunnen we erlangs, op een iets bredere weg. Nu koersen we op Blokzijl aan. Beenderribben, is de onheilspellende naam van een halte op het display in de bus.

Ik ben hier eerder geweest, een jaar of 20 geleden. Vrienden van mijn ouders waren hier naartoe getrokken, na hun pensioen, en woonden in een hoeve aan een zijweg van deze weg. Ze wilden nooit meer terug naar de randstad, en de heer des huizes nam binnen enkele maanden het accent van de streekbewoners over.

Mijn moeder vond het maar niks. ‘Je zit zo geïsoleerd, in die vlakten, vooral als je ouder wordt, en dingen gaat krijgen’. Dat is wel waar, ik zelf heb het ook niet zo op het platteland. Maar in de stad kun je ook dingen krijgen, en als je een hartverknettering krijgt terwijl de ambulance in de file staat, dan zijn die zes cruciale minuten ook snel voorbij.




Na een paar minuten bereiken we het ‘busstation’ van Blokzijl (in dit soort plaatsen nooit meer dan een halte aan de rand van de bebouwde kom). Er is deze dagen net een Culturele Week in Blokzijl. Dat is boffen, maar wat dan weer jammer is: ik zal tijdens een wandeling van ongeveer een uur niets cultureels zien gebeuren. Rust heerst hier, diepe rust, maar wel stilte voor de storm: het stadje maakt zich op voor de opening van het pleziervaartseizoen, begin mei.

Ook Blokzijl heeft een vestingwal, zij het dat die in renovatie is. Het oude havenstadje zou je kunnen typeren als een krappe wal met een ruime haven erin en een klein stukje stad ertussen. Dit stadje, voor 1580 bestaande uit niet veel meer dan een tolhuis, kwam in de Tachtigjarige Oorlog tot bloei. Ook hier was prins Maurits de motor achter die ontwikkeling. Een van zijn officieren, Diederick Sonoy, maakte er een onneembare vesting van. Sonoy is in hartje Blokzijl geëerd met een reliëf in een gevel; een vertrouwenswekkende man, met een martiale snor aan de kop.

Blokzijl biedt de wandelaar thans een aangenaam aandoend doolhof van smalle straatjes met kerken voor alle gezindten en huizen die erg Amsterdams op me overkomen; het is hier net klein-Mokum, qua gevels. Die observatie van mij klopt, want ik lees op een informatiebord dat veel ‘Blokzieligers’ oorspronkelijk uit het Amsterdamse Kattenburg kwamen, helemaal aan de overkant van de Zuiderzee.

Een van hen was Kaatje, geboren in 1672 en herbergierster in deze stad. Bij alle zeelieden op de Zuiderzee was zij beroemd om haar kookkunst. Ze leidde een ongelukkig leven, zoals je mag verwachten als je geboren wordt in een rampjaar. Ik weet er alles van; ik ben een zondagskind, maar geboren op een verkeerd soort zondag, een Bloedzondag, zoals ik vast wel eens verteld heb; Sunday, Bloody Sunday zou mijn lijflied zijn als ik niet zo’n hekel had aan Joetoe.

Kaatje wachtte in haar herberg bij de sluis tientallen jaren lang op de terugkeer van haar jeugdliefde, een zeeman. Intussen liep haar nering als een tierelier en werd zij een bemiddelde vrouw. In 1732 werd zij vermoord door iemand die onbekend wenste te blijven en aan de haal ging met haar geld en haar verzameling geheime recepten. En zie, nu ze dood was, kwam haar zeeman ook ineens nog opdagen, misschien om te kijken of er nog iets te halen viel.

Het restaurant bij de sluis houdt haar naam in ere – en poetst die naam net op als ik passeer. Maar ik ga lunchen aan de havenkom, bij eetcafé Prins Mauritshuis; Maurits duikt hier overal op.

 

 

Ik vraag aan een bejaarde man, die zich op het terras koestert in de zon, of ik zijn menukaart even mag inzien, en hij antwoordt vriendelijk: ‘Natuurlijk mijnheer, hij ligt ervoor, en ik was er trouwens al klaar mee. Gaat u gang, hoor!’ Een beleefdheid met een ouderwetse omhaal van woorden heerst in deze regio. De eigenaar neemt mijn bestelling voor mijn standaardlunch, twee kroketten op brood, in ontvangst met egards alsof ik de stadhouder was, of op zijn minst Diederick Sonoy.

Het Prins Mauritshuis was vroeger een weeshuis, en is naar Maurits genoemd omdat die in 1590 het Mauritsfonds stichtte voor de wezen van Blokzijl. Dat fonds moesten ze zelf aanvullen door het werk hunner handen; een stuk beter systeem dan wat ik laatst in Goes zag, waar ze werden uitbesteed als gratis werkkracht.

Willem-Alexander kan niet tippen aan Maurits. Ik wil niets kwaads van hem zeggen, het is een aardige jongen zoals hij overkomt op TV, maar ik ben wel blij dat hij niet in de17e eeuw leefde. Dan hadden we die Tachtigjarige Oorlog nog in geen 180 jaar gewonnen.

Willem-Alexander zal tijdens de komende Koninginnedagweek (die jullie al achter de rug hebben als jullie dit lezen) wel weer zeggen dat hij klaar is voor het koningsschap. Het mag ook wel eens. Hoe gaat zijn koningschap verlopen? Dat is nu de grote vraag, die mij niet wakker houdt.

Maar als je het me toch vraagt: ik schat dat ergens rond 2016 premier Rita Verdonk de republiek uitroept, omdat 53% van haar aanhang zich daar via Internet voor heeft uitgesproken. En ik verwacht dat Máxímá haar vervolgens laat onthoofden op het Binnenhof, in een nationale uitzending op TV, na een kort showproces. Met die twee dames krijgen we nog stront, mark my words! Ik voel zoiets vaak aan, en dan gebeurt het vaak ook.

Het terras ligt aan een scherpe bocht in de Zeedijk (jazeker, een Zeedijk, net als in Amsterdam). Terwijl ik mijn lunch nuttig, zie ik regelmatig auto’s recht op me afkomen, die op het laatste moment toch nog die hoek omgaan. In een half uur tijd passeren me onder meer een wagen van Stomerij Snel-o-nette, een van Apotheek De Kringspier, en de Lucky # 7, een cabriolet, meer een chassis op wielen, met daarin de rijke, besnorde, snorrende oude zonderling die het ding in elkaar geprutst heeft. Hij ziet eruit als een incarnatie van Sonoy.

In Blokzijl worden oude tijden nog in ere gehouden. Er is zelfs nog een rederijkerskamer; ik dacht dat die al lang waren uitgestorven. Ze verzorgen toneelvoorstellingen, en schrijven helaas geen rondelen meer. Ik hoorde overigens later van een lezer uit Groningen, dat het rederijkerswezen in die provincie nog floreert.

 

‘Fijn dat u er was’, zegt de restauranthouder bij het afscheid. Ik ga te voet op weg naar De Tulpenpluktuin langs de weg naar Marknesse (NOP). Het is een saaie wandeling van een ruim half uur langs een vrij stille, kaarsrechte asfaltweg. Maar ik kan nu bus 75 fotograferen die over die weg rijdt, en dat had ik niet kunnen doen als ik de bus genomen had. Eerst loop ik nog verkeerd ook, over de stoep aan de zuidzijde van de weg. Die loopt dood bij enkele woonboten. Ik moet een stuk terug, en neem het fietspad aan gene zijde van een sloot.

Tussen de busstations van Blokzijl en Marknesse stopt de bus aan de halten Uiterdijkseweg, Steenwijkerweg 23, Steenwijkerweg 20, Steenwijkerdwarsweg, Steenwijkerweg 8, Steenwijkerweg 2 en Noordzoom. Bijna elke boerderij langs de Steenwijkerweg heeft een halte voor de deur. Aan de abri’s hangen vleeshaken voor fietsen.

Ergens passeer ik de grens Overijssel – Flevoland. Het is niet te zien, er is geen overgang tussen oud en nieuw land.

Er zijn hier veel boerderijwinkels. Met die melkquota zal het wel lucratiever zijn, het spul rechtstreeks te verkopen aan passanten. Ik weet niet; ik roep maar wat; heb ik er verstand van?

 

 

Dan de Boerenshop. Een verbijsterende verscheidenheid aan landbouwproducten wordt hier in een paar (op)stallen verkocht: aardappelen, perkplanten in clayette(?), scharreleieren, scharreluien, appels, peren, groente, kaas, zuivel en in deze weken ook AARDBEIEN. In een stemmig-donkere stal staat griesmeel, havermoutpap, gortepap en rijstepap te koop in buikige, vertrouwenwekkende literflessen met een sympathieke, ouderwetse dop.

Griesmeel, dat dat tegenwoordig nog steeds gegeten wordt! Het lijkt iets uit mijn jeugd of nog langer geleden. Bijna kom ik in de verleiding om vijf flessen mee te nemen, als zomervoorraad. Maar het moet allemaal in mijn schoudertas en ik moet nog 150 kilometer afleggen en vier keer overstappen vooraleer ik thuis ben. Ik maak een rondje vandaag: heen via Amersfoort en Steenwijk, terug via Emmeloord en Lelystad.

Om dezelfde reden zie ik af van de tulpenpluk, die dingen komen even verplukt aan als die eendvogel van vanmorgen.
- ‘Oh, maar daar kunnen de tulpen wel tegen hoor meneer, tegen transport!’
- ‘ Maar ik weet niet of ík daar tegen kan, door het hele land reizen met een tuil tulpen!'

Ze lacht, ook alweer zo vriendelijk. Ik ga wel even kijken in de tuin. Kijken kost een euro; plukken daarbovenop een kwartje per pluk.

Op een strook grond staan tienduizenden bloeiende tulpen. Je kunt ze hier plukken en ze in je emmertje stoppen. Een groep bejaarden is er mee bezig, zielsvergenoegd over deze mooie dag. Een medewerker van Boerenshop staat de slecht ter benen bij.

 

 

 

 

De overige percelen liggen er nog wat kaal bij; de tulpen zijn laat dit jaar. We hebben de langzaamste lente van de laatste veertig jaar, meldde het KNMI. Het stond in een postzegelgroot berichtje in een hoekje van pagina 13 van ons ochtendblad. Vorig jaar om deze tijd hadden we een hittegolf die elke dag voorpaginanieuws was.

Maar bij Boerenshop hebben ze geen last van het koude weer. Ze mikken het zo uit dat de veldjes een voor een in bloei komen, zodat de tuin een week of vijf open kan blijven.

Ik vat post op een ca. vijf meter hoge uitkijktoren en kijk een poosje naar het gepluk beneden. Je hebt hier een vorstelijk uitzicht over die velden. Heel in de verte worden ook tulpen verbouwd; het is nog geen gemeengoed, hier in de NOP. Welk een genoeglijke middag, en toch heb ik het verhaal vol gekregen; een prestatie.

Het restaurantje heet Boerenbol. Je kunt er een diaserie zien over wat hier zoal omgaat, gedurende het jaar. Het vergt een jaarlang hard werken om het publiek een paar weken te kunnen laten genieten van een Tulpenpluktuin. Dat schreven die pamflettisten ook: zij is zo vergankelijk als wat, die tulp. Maar hier komt er eerlijk werk aan te pas, door vaardige, eeltige handen; geen speculaties en malversaties met tulpenbollen. Ik verlaat de Boerenhof met het gevoel, iets heel bijzonders, bijna puurs gezien te hebben.

Ik had een ‘Vuurtorenwandeling’, een natuurwandeling door de weilanden kunnen maken, in plaats van die tocht langs die saaie autoweg. Er lag een boekje met een routebeschrijving in de Boerenshop en het stond aangeplakt aan de gevel daarvan. Maar het is me nu te laat en ik ben bovendien toch niet zo’n dauwtrapper. Toen ik half zo oud was, had ik veel meer belangstelling voor de mooie natuur dan nu, nu ik er de leeftijd voor krijg.

 

 

Ik reis verder met bus 75, een bus die duidelijk nieuw geweest is. Hij heeft nog gediend in het Midnet-tijdperk, dat in 1999 geëindigd is.

Ik heb een rit van een uur of drie voor de boeg, voordat ik thuis ben, en kan die tijd mooi wijden aan het lezen over die gemeentelijke administraties; een plezierig vooruitzicht. Volgens mijn reisschema moet je overstappen in Marknesse, maar we mogen allemaal blijven zitten van de chauffeur, die toch naar Emmeloord moet. Ook alweer zo’n aardig iemand. Ook beroepsgroepen waarvan je het niet verwacht (horecapersoneel, buschauffeurs) zijn hier verdraagbaar.

Daar zie ik die waanzinnige ‘deuvick’ al weer aan de einder, de Poldertoren van Emmeloord. Een paar minuten later sta ik aan de voet ervan. Het monstrueuze gevaarte werkt me op de lachspieren, maar ik kan nu gemakkelijk lachen, want hij wordt gerenoveerd. Er staan hekken omheen; hij is dicht. Ik kan niet meer in de verleiding komen, om hem te beklimmen, zoals in dit verhaal uit 2006. De mensen-met-een-beperking, die hier een dagbesteding vonden, hebben hopelijk een andere baan gekregen.

Het is wel om de haren uit mijn hoofd te trekken. Ik las later, dat het bezoekersplatform zich ruim halverwege bevindt, en niet ergens bovenin, zoals ik gedacht had. Ik was er bijna, die dag in 2006. Nog een of twee trappen, en ik had het gehaald.

Dat was pas een goed verhaal, dat over die rare toren. Sommige zaken in deze wereld zijn voer voor de canon, andere kanonnenvoer. Dit verhaal, dat je nu leest, is uit.

 

 

Frans Mensonides
9 mei 2008
Er geweest: dinsdag 22 april 2008
PS: Als je snel bent, is de Tulpenpluktuin nog open. De Boerenshop is het gehele jaar door geopend.

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2008


<< naar thuispagina Frans Mensonides