De digitale reiziger (57):
Maarheeze en meer


Maarheeze bruist!

Al op 13 juni 2010 werd aan de spoorlijn Eindhoven – Weert het station Maarheeze geopend, zonder dat ze De digitale reiziger een uitnodiging gestuurd hadden om dat feit te komen vieren. Ik kwam er pas in september toevallig achter. Daar het KNMI voorspelde dat nine-eleven dit jaar, behalve met een toespraak van Wilders, tenminste met mooi weer gepaard zou gaan, begaf ik me die zaterdag zuidwaarts.

 Ik beleefde een wat onsamenhangende dag in een landstreek die niet de meest boeiende van Nederland is, maar wel redelijk fotografabel. Die avond keerde ik terug met 133 foto’s en slechts één A4-tje met aantekeningen, waaruit ik hieronder een verhaal zal proberen te brouwen.

‘U heeft toch geen last van ons gekwetter?’, vraagt een vriendelijke, beginnend bejaarde dame, die in de stiltecoupé druk met haar vriendin aan het babbelen is over niets. Ikzelf zit verwoed te onderstrepen en aan te strepen in een stuk dat ik moet lezen voor een cursusdag, volgende week. Niet zomaar één; een cursusdag met dé goeroe op mijn vakgebied als docent, de vermaarde Zeger Heijblock, die altijd zo nadrukkelijk aanwezig is in de vakbladen; altijd even inspirerend. Ik kijk er echt naar uit. Maar dan mag ik wel zorgen, dat ik mijn les goed heb voorbereid.

‘Nee hoor’, zeg ik desondanks tegen de jeugdige bejaarde. ‘IJzeren concentratievermogen. Ik zie en hoor niets om me heen. Als u hier tegenover me beroofd of gemolesteerd zou worden, ik zou het niet eens mérken!’. Dit stelt de dames gerust. De naam Heijblock is gefingeerd, wat de lezer tot de vraag zou kunnen brengen, waarom ik hem dan genoemd heb.

Het is vandaag laveren op het spoorwegnet, met ongeveer een dozijn geplande stremmingen wegens werkzaamheden. Leiden – Bodegraven ligt eruit en ik reis naar Eindhoven via Rotterdam.

In die laatste stad moet ik meer dan 20 minuten op mijn aansluiting wachten. Ik verlaat het station zonder uit te checken (wat eigenlijk niet mag) en loop wat heen een weer langs die eeuwige stationsbouwput.

Om de vijftig meter word ik aangesproken door een randfiguur die me een kaartje onder de neus houdt met GOD erop plus een tekst in kleine verzekeringslettertjes die ik pas tot me zou kunnen nemen als ik het kaartje zou aanpakken. Ik loop resoluut door, maar even verderop weer zo’n loser. Laat dat slag mensen iets nuttigs gaan doen in de maatschappij, daar dienen ze hun god beter mee dan met die briefjesuitdelerij.

Het is een hele zwerm. Bij de vijfde, een wat haveloze beroepswerkeloze, krijg ik er genoeg van, en zeg luid en duidelijk: ‘God bestaat niet!’ Ik ben benieuwd naar zijn reactie. Die is opmerkelijk: hij geeft me geen draai om de oren, zoals gepast zou zijn, maar begint luidkeels een psalm te zingen. ‘En áls-ie al bestond, dan moest-ie afgeschaft worden’, brul ik over het kabaal heen. De man begint harder te zingen.

De lieve heer heeft rare kostgangers. Als hij zou bestaan.

Zonder verder iets opmerkelijks beleefd te hebben, bereik ik de Lichtstad, waar de stoptrein Tilburg West - Weert klaarstaat op spoor 3. Die rijdt elk half uur en stopt vóór Maarheeze nog op Geldrop en Heeze. In Heeze maakte ik, vier jaar geleden alweer, nog een dag vol die elders begonnen was. Maar ik herinner me er weinig meer van, en bracht ook geen verhaal mee terug. Maarheeze zal net zo’n nietszeggende, weinig opwindende plaats blijken te zijn als zijn buur Heeze.

 

Maarheeze kende al eerder een station. Dat was van 1913 tot 1938, en het lag waar je zo’n station hoopt aan te treffen: ter hoogte van de bebouwde kom. De Stationsstraat leidde erheen, zoals je mag verwachten. In 2010 zijn zulke dingen niet zo vanzelfsprekend meer. Maarheeze, dat schuilgaat achter een dijk, een geluidswal en een groenzone, wordt zelfs pardoes voorbij gereden. Pas een kleine kilometer voorbij het dorp komt de trein tot stilstand.

Het nieuwe station ligt bij een P&R-terrein en bij een vestiging van Philips, in een omgeving die verder zeer landelijk is. Je kunt dit natuurlijk De Poort van Brabant noemen. En dat doen ze dan ook, in de gemeente Cranendonck, die op de grens met Limburg en België ligt. Ze hebben het station zelfs geopend door eregasten onder een bordkartonnen Poort van Brabant door te laten lopen.

Maar het is wel een misplaatste term. Het blijft hier natuurlijk: de Achterdeur van Brabant. Er zal iets anders aan de hand zijn. Philips is nog altijd de baas in Eindhoven en ruime omgeving. Als het filiaalhoofd van Philips-Maarheeze een lijst kan tonen van vier, vijf medewerkers die met de trein willen komen, dan komt er een station voor de fabriekspoort. Philips’ wil is hier nog wet. Zo moet het gegaan zijn, anders kan ik de reïncarnatie van station Maarheeze op deze rare plek niet verklaren.

Dat dacht ik eerst, maar het ligt anders, volgens inlichtingen van een insider, die me bereikten. Het station is vooral de verdienste van het Comité Station Maarheeze - poort van Brabant, een groep burgers met veel doorzettingsvermogen. Ze moesten de P&R-functie van het station als argument aanvoeren om het te krijgen. En andere burgers waren weer tegen de stromen van P&R-verkeer dwars door hun dorp. Dat verklaart de excentrische ligging van het station - dat in pakweg 2040 misschien toch wel temidden van steen zal liggen.

Feitelijk een historische foto, een plan-V op station Maarheeze. Er hebben nog Plan-V’s gestopt op Maarheeze, kunnen we later zeggen. Nog net, kort nadat het station was geopend en vlak voordat ze vervangen werden door de SLT.

De architect van station Maarheeze zal er niet meer dan een half dagdeel in gestoken hebben. Het station bestaat uit twee perrons met een paar abri’s erop.

Desondanks heeft het alles wat het hebben moet: een fietsenstalling, een parkeerterrein zoals gezegd, en een busaansluiting. Hermes-lijn 173 (Eindhoven – Weert) geeft in beide richtingen aansluiting op de treinen van / naar Eindhoven; op zaterdag en zondag helaas maar een keer per uur. Gelukkig beschikt de bebouwde kom van Maarheeze dus nog wel over een bus. Vaak wordt die op de openingsdag van een station opgedoekt. Ook voor die busaansluiting heeft het comité hard moeten knokken.

 

Ik wacht nog even om de stoptrein richting Eindhoven te fotograferen. Er staan drie passagiers voor klaar, en twee komen er nog aanrennen, twee jongens van een jaar of 17. Met driftige, nerveuze gebaren staan ze op de knoppen van de kaartjesautomaat te beuken, terwijl de spoorbomen al klingelend aan het dalen zijn. De trein loopt binnen en stopt.

Deze twee jongens zijn nog niet ‘Om’, maar wel behoorlijk Dom, want ze kruipen onder de nog gesloten bomen door, in een poging, de stoptrein nog te halen. Waarbij ze het spoor richting Weert moeten oversteken, en helemaal niet uitkijken of de IC misschien niet net aan komt stormen. Het is wel zijn tijd. Maar hij blijkt uitgerekend vandaag twee minuten vertraging te hebben. Al bestaat god niet, Brabant heeft nog wel een paar ouderwets-katholieke beschermengelen boven het spoor hangen.

 

Ik sla de weg in naar de bebouwde kom van Maarheeze. Het is een fietspad langs een weg met een ‘landbouwsluis’, waarmee bedoeld wordt: een obstakel dat door tractoren wel, maar door automobielen niet gepasseerd kan worden.

Na tien minuten doorstappen beland ik in een al te rustig villawijkje, waar de straten alleen voor mij geplaveid zijn. Geen andere verkeersdeelnemers in mijn gezichtsveld, noch buurtbewoners die op zo’n mooie dag in hun tuintje zitten. Wat beweegt iemand om hier te willen wonen? Wie wonen hier? In ieder geval sinds kort het meisje Bobbi, van wier geboorte kond wordt gedaan door een kikker, ooievaar, eend en (wat is het?) in de tuin en letterguirlandes achter het woonkamerraam.

Op nummer tien geven ze een rapportcijfer aan hun leven hier; zelfs huisnummers zijn tegenwoordig statements. Een paar huizen verder zijn ze blijven hangen in een verbouwing of verkoop; de ramen zijn dichtgeplakt met kranten uit juni.

Het zorgcentrum aan ’t Hagelkruis oogt steriel, als één grote rouw-aula. Een akelige sfeer, bleek in het overvloedige zonlicht; Bleiswijk bruist, vergeleken hierbij. Zouden ze in deze streek, aan dit verloren randje van ons koninkrijk, de siësta nog eerbiedigen?

Mijn fototoestel doet raar: het beeld shimmy’t en uit het binnenwerk klinken verontrustende mechanische geluiden: krrt, krrrt. Het houdt pas op als ik hem en corrigerende tik geef. Hij kan niet tegen hitte. Ik heb het ook gemerkt op de andere twee warme dagen, deze zomer.

2010 is een beroerd jaar voor de klimaat-doemdenkers. Met een ouderwetse kwakkelwinter en een even ouderwetse prutzomer houd je het vuurtje van de opwarming niet brandend. Ze hebben zich laatst weer verrekend, ook, met gletsjers in Groenland die veel langzamer afsmolten dan ze eerst gedacht hadden. Hun krimp was niet zo zeer te wijten aan afsmelten, maar veeleer aan bodemdaling. We hebben weer wat meer respijt als mensheid; Bobbi zal misschien het jaar 2100 nog halen. Maar dan vermoedelijk geen vis meer eten, want daarmee is het volgens de beroepszwartkijkers ook bijna gedaan.

 

Op terrassen zijn de stoelen onbezet; de digitale thermometer aan een gevel staat alleen voor mij op 26. Winkels hebben geen klandizie en ik ben vandaag de enige die de lange, monumentale boerderijen in het hart van Maarheeze komt bekijken en fotograferen.

Die zijn erg mooi, maar daarna heb ik Maarheeze toch ook wel gezien. Maar het duurt nog een dik halfuur voordat de bus naar Weert komt. Ik been op De Smeltkroes af, het culturele hart van Maarheeze, met een elegant beeldje op een hoge paal, van drie figuren die elkaar de hand reiken, of de voet, of zo. Hier is de bibliotheek gevestigd. Die is vier dagen per week open, maar helaas niet op zaterdag. Dat is jammer, want ik moest eigenlijk plassen.

Ik dwaal nu maar een beetje rond door een buitenwijk, die hier en daar vrijwel ongemerkt overgaat in het Brabantse akkerland. Daarna stel ik me op bij een bushalte.

Net als in Zuid-Holland hebben ze hier dynamische reisinformatie bij de haltepalen. Maar het verschil is, dat het in Brabant wérkt. In Leiden blijft de display de vertrektijd volgens dienstregeling aangeven, ook als de bus te vroeg was, en al lang is doorgereden. Is de bus te laat, dan vindt er soms een aanpassing plaats van de verwachte wachttijd. Maar vaker geeft hij al de tijd aan van de volgende bus, over een half uur. Soms verschijnt er een lullig, onbeholpen plaatje van een prehistorische bus op het scherm, als de bus werkelijk nadert. Maar ook dat is geen wet van Meden en Perzen.

Hier in Maarheeze staat de meter op 1 minuut, als de bus werkelijk komt aanrijden in de verte. Ik stap in voor de rit naar Budel. Dit dorp bestaat uit drie dorpen, nl. Budel zonder meer, Budel-Schoot en Budel-Dorplein. Het drietal, van noord naar zuid in afnemende omvang en betekenis, is ingelijfd bij de gemeente Cranendonck.

 

Eens was Budel (-Schoot) een grensplaats voor spoorreizigers. Het lag op de route van de in 1879 geopende IJzeren Rijn, een belangrijke (goederen)verbinding tussen Antwerpen en het Roergebied, die een stukje Nederland meepakte op zijn weg. In de Eerste Wereldoorlog lag dat Nederlandse stukje in een andere wereld, een neutrale wereld, waarin wij Nederlanders lafjes, doch niet helemaal onverstandig, onze rug naar de loopgraven toekeerden. De grens ging dicht.

Na het optrekken van de kruitdampen kwam het niet meer goed met de IJzeren Rijn. Zij werd voorbijgestreefd door de Montzenlijn die ten zuiden van Vaals langs de Nederlandse grens scheert. In de jaren 50 werd het reizigersvervoer gestaakt. Vanuit Antwerpen kom je per trein niet verder meer dan Neerpelt, een kilometer of 10 ten westen van de grens.

Het goederenverkeer is tegenwoordig beperkt tot één trein per dag vanuit de Antwerpse haven naar de welbekende, niet meer te introduceren zinkfabriek te Budel-Dorplein (over alles in deze streek heb ik gisterenavond pas voor het eerst iets gelezen). Deze fabriek is via een raccordement met de IJzeren Rijn verbonden. Te oordelen naar de roestvorming op het spoor, is het laatste dagelijkse zinkritje al heel wat dagen geleden.

Maar zie, na veel heen en weer gepraat wordt de lijn nu toch nog opgeknapt. In 2018 zullen per dag 70 goederentreinen de ook in Budel-Schoot heersende diepe rust aan flarden komen scheuren. Er is jarenlang gesteggeld tussen Nederland en België over de reactivering; het leidde net niet tot een nieuwe Belgische Opstand. De IJzeren Rijn komt langs het natuurgebied Meinweg ten oosten van Roermond, waar de treinen in een tunnel gaan rijden.

In Budel-Schoot bezorg ik de plaatselijke cafetaria klandizie, waar ook geen drommen mensen staan te wachten tot ze hun vet krijgen. Alles in dit dorp wijst erop, dat het een grensdorp is. Onderweg hierheen zag ik vanuit de bus twee zeer langwerpige, voormalige douanegebouwen, waarvan er een tegenwoordig Restaurant De Kommies heet. En er staan twee 17e-eeuwse douanepalen, een nagemaakte en een authentieke, waar je moest stoppen om ‘convooien en licenten’ te betalen.

Ik sla de weg in naar het Vlaamse stadje Hamont, waarvan ik tot gisterenavond ook nooit gehoord had. Dit is een heel gewone landweg, afgezien van het feit dat hij je het land uitvoert. Vóór 1992 zal hier een levendig smokkelverkeer plaatsgevonden hebben, door huisvrouwen met pakken boter en kazen onder hun rokken, stel ik me voor. Tegenwoordig kun je van alles over de grens dragen, zonder dat je de commiezen achter je aankrijgt.

Het leven is een stuk saaier geworden. Echt spanning, letterlijk, had je in de Eerste Wereldoorlog. De Duitsers hadden België van het neutrale Nederland afgescheiden met honderden kilometers lange hoogspanningskabels, langs de hele grens, van Vaals tot Cadzand. Er hingen een aantal kabels boven elkaar, met 30 centimeter onderlinge afstand. Wie deze ‘draden des doods’ aanraakte, werd pardoes geëlektrocuteerd; ook de mensen die ze even aantipten om ze te proberen. De draden waren niet zozeer gespannen om de Nederlanders buiten te houden, als wel de Belgen binnen. Honderden mensen hebben er het leven door verloren. Maar een veelvoud van dat aantal is er toch ongeschonden overheen gekomen, met allerlei kunstgrepen en hulpmiddelen.

Nu herinnert nog slechts grenspaal 171 aan het feit dat je vanuit de ene natie de andere binnenloopt. Maar toch is deze grens nog echt een grens. Dat merk je al als je een hectometer hebt afgelegd op Belgisch grondgebied. Het fietspad houdt meteen op. De huizen zijn anders; moeilijk te omschrijven, maar toch anders dan bij ons.

En de teksten ook die je leest. Onroerend goed zijn ‘immobiliën’, een plurale tantum; je kunt je vast niet bij een makelaar melden om één immobilie te mogen bezichtigen. Voor je ‘sierschouw’ kun je terecht bij de firma Kissen. En de bouwvergunning, die voor de ramen hangt van een te verbouwen pand, is ‘goedgekeurd door de bestendige deputatie’. Dat klinkt heel indrukwekkend, al heb ik geen flauw benul of het wel iets betekent.

 

Even verder het standbeeld van de textielteut. Dat is hetzelfde als wat ik in Sneek aangeduid zag als een ’omreizgjende lapkepoep’: een reiziger in textiel. De Hamonter textielteuten trokken in lente, zomer en herfst langs velden en wegen. En dat zonder te teuten. Hun werkterrein was vaak Holland, en ze werden daar zo rijk, dat ze een bijdrage konden leveren aan het groeien van de monumentenlijst in hun plaats van herkomst.

Eindelijk wat reuring op deze dag. De wind voert flarden aan van dreunende en krijsende gitaarklanken. Ik loop op het rumoer af. Het gebonk en gebas wordt duidelijker, en nu hoor ik er ook een jammerende, balkende kopstem bovenuit.

Op het kerkpleintje speelt een heavy metalband. Het geluid dreunt je tot diep in je merg. Ik sta een paar nummers uit, op eerbiedige afstand van de reusachtige speakerboxen. Enkele jongeren staan er juist zo dicht mogelijk bij, brooddronken dansend, en aangetrokken door die 120 decibel als vliegen door fel lamplicht. Allemaal voor hun dertigste lawaaidoof. Het optreden van de band wordt opgeluisterd door wat vage slierten rook.

Daarna speur ik nog even rond naar een bushalte. Ik had hoop op een bus naar Neerpelt, waarvandaan ik dan via Antwerpen terug zou kunnen reizen. Maar ik vind alleen een halte voor de belbus van Hamont en loop dan maar terug naar het vaderland, waar ik in Budel-Schoot de bus van 16:48 naar Weert nog hoop te halen. DOENGA, DOENGA, DOENGA, DOENGA, klinkt het nog lang in mijn oren; die band heeft er echt zin in.

Ook in Budel-Schoot is de reisinformatie nu van slag. Volgens het tijdenlijstje aan de halte moet ik nog 7 minuten wachten, maar de elektronische informatie stelt me nog 47 minuten in dit dorp in het vooruitzicht. Gelukkig heeft de halte gelijk; precies om 16:48 arriveert de bus. Niet lang daarna passeren we de zinkfabriek, en kruisen hun goederenspoortje.

Ook tot in deze regionen heeft de chipkaart zich voortgewoekerd vanuit Rotterdam, waar het in 2005 begon. Vandaag maak ik twee ritten met Hermes, en chip beide. Het eerste ritje, van Maarheeze naar Budel-Schoot, werd correct berekend. Voor deze tweede rit, van Budel-Schoot naar Weert, zal ik 15 cent te weinig betalen. Een foutpercentage van 50%...

Meer chipshit op mjin speciale chippagina >>>

Weert is een aardig stadje, een hele middag wandelen best weerd, maar ik beland hier altijd bij het scheiden van de markt, het sluiten van de winkels en het vrijwel leeg zijn van mijn camera-accu. Zo ook deze keer. Snel fotografeer ik nog wat Weerter architectuur. Rijp en groen staan hier broederlijk naast elkaar. Een oude waltoren zit vast aan een hypermodern pand. En Café De Gruyter herken ik, als kleinzoon van een architect uit die tijd, natuurlijk als een puntgaaf voorbeeld van Nieuwe Zakelijkheid.

Ik zou hier eens een hele middag… dat had ik al gezegd. Ik nader het stationsgebouw, waaraan een kleine eeuw stationsarchitectuur ongemerkt voorbij is gegaan. Tijd om naar huis te gaan.

Ongelooflijk maar waar, maar vanuit Weert kun je zonder overstappen Castricum bereiken, hoewel die plaatsen diametraal tegenover elkaar liggen op de kaart van Nederland.

De plaatsnaam Castricum doet me natuurlijk aan mijn werk denken. In de trein terug neem ik mijn cursuslectuur weer ter hand. De wijdvermaarde Heijblock betoogt, dat administratief personeel langzaam overbodig dreigt te raken door de automatisering. Dat klopt ook wel, heb ik pijnlijk gemerkt. Je doet eerst een poosje ongewaardeerd dubbel werk, omdat de ICT nog niet perfect werkt. En daarna zak je onherroepelijk weg tot in de marge, en bent even obsoleet als een commies na de opening van de grenzen.

Maar het HOEFT niet, volgens de inspirerende Heijblock; je kunt altijd nog wegen bedenken om jezelf ook in het digitale tijdperk op de kaart te zetten. Wie zal het zeggen; ik ben daar op zaterdagavond doorgaans optimistischer over dan op maandagmorgen.

Soit, ik heb in ieder geval vandaag mijn wegen getrokken over de kaart van Nederland en een puntje België. Dat de lezer dit verhaal goed bekomen is, is de wens van

Frans Mensonides
25 september 2010
voor het laatst aangevuld op 21 oktober 2010
Er geweest: zaterdag 11 september 2010

 

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2010. Station Budel overgefotografeerd van informatiebord Sterk Schoot


<< naar thuispagina Frans Mensonides