Het toneel is in den hemel; Annette speelt Vondel’s Lucifer

Hoe gaat dat in een herfstige septemberweek? Je leest een paar tragedies, je ziet er zich een paar voor je ogen voltrekken (in het werkelijke leven, dat ook voor de veellezers doorgaat); je woont er een paar bij in het theater. Over de laatste soort tragedies gaat dit stukje.

Vorige week bezocht ik, in mijn functie van trotse Leidenaar, Bontius’ Belegh en Ontset van Leyden; afgelopen vrijdag zag ik, in het gezelschap van drie medestudenten, een andere klassieker: Vondels Lucifer. (Een uitgedund gezelschap, overigens; de rest figureerde die avond in het zoveelste bedrijf van de tragedie, getiteld: ProRail). Lucifer werd in het intieme Amsterdamse theatertje Bellevue op de planken gebracht door het toneelgezelschap Annette speelt.

Lucifer beleefde zijn première op 2 februari 1654 in Amsterdam. Joost van den Vondel (1587-1679) had zes jaar lang intensief gewerkt aan deze tragedie in vijf bedrijven. Het was nogal een waagstuk dat hij had ondernomen: engelen op het toneel te brengen die onderhevig waren aan al te menselijke gevoelens als afgunst, woede en wraaklust; die revoluties en opstanden bekonkelden en uiteindelijk de wapens opnamen tegen God.

De casus belli in Lucifer is niemand meer of minder dan de mens. God heeft zojuist Adam en Eva geschapen. De mens is de kroon op Gods schepping, een eretitel die de engelen voor zichzelf gereserveerd hadden. Enkele vooraanstaande engelen: Lucifer, Belzebub, Apollion en Belial, worden bevangen door afgunst.

Belial wordt als verkenner uitgezonden naar de aarde. Hij observeert Adam en Eva in de hof van Eden en keert terug met een indrukwekkend verslag, waarin diepe bewondering en bittere afgunst strijden om de boventoon. In geuren en kleuren beschrijft hij de weelderige plantengroei in het paradijs, de schoonheid van Eva en de liefde die de twee eerste menselijke wezens voor elkaar voelen. Belial draagt angst in zijn hart: de mens, met zijn vermogen om zich voort te planten, zal de engelen spoedig boven het hoofd groeien in tal en in macht!

Het zaad van de haat is gezaaid in de vier engelen. Men zint op tegenmaatregelen; men zweept elkaar op en remt elkaar af; men deinst nog terug voor het ultieme waagstuk: in opstand komen tegen de Schepper. Intussen komen (nog steeds in de originele versie van Vondel) achtereenvolgens de aartsengelen Gabriël, Michaël en Rafaël naar beneden om elk op hun eigen manier de opstandelingen te wijzen op hun positie, hun plichten en hun verantwoordelijkheden. Het helpt niet; Lucifer wordt, min of meer tegen wil en dank, tot aanvoerder van de opstand gebombardeerd en neemt de wapens op tegen het leger van Michaël.

De strijd kent een rampzalig verloop voor de opstandelingen: ze worden vernietigend verslagen, uit de hemel verdreven en verbannen naar de hel. Toch is de laatste slag voor Lucifer: hij verleidt, in de gedaante van een slang, Adam en Eva tot het eten van de Boom der Kennis, met verregaande gevolgen die wij allen kennen. Als er ooit een toneelstuk een unhappy ending gekend heeft, is dat Lucifer wel.

‘Het toneel is in den hemel’, schreef Vondel nuchter; een toneelaanwijzing die regisseurs zeer weinig houvast biedt, maar des te meer bewegingsruimte. De première in 1654 stond onder regie van theaterdirecteur Jan Vos, die een toneelhemel had laten bouwen, waarin engelen door middel van een hijstoestel door de lucht konden zweven.

Velen genoten van het spektakelstuk, maar er klonken ook kritische stemmen. Rechtgeaarde christenen klaagden over de vermenging van heilige en menselijke elementen in Lucifer, en vonden dat Vondel en Vos zich wel erg hadden laten meeslepen door hun fantasie.

De protestantse kerkenraad van Amsterdam maakte bij het gemeentebestuur bezwaar tegen het treurspel van de (katholieke!) toneelschrijver. Dit werd na twee opvoeringen verboden. Het publiek moest zich behelpen met de papieren versie, die binnen de kortste keren uitverkocht was, en in het eerste jaar maar liefst zes herdrukken beleefde.

* * *

Annette speelt heeft 3,5 eeuw later gekozen voor een paarse hemel die is ingericht als een vergaderzaal met moderne kantoormeubelen. In een vergaderzaal horen vergaderstukken; er wordt een nota rondgedeeld, getiteld ‘De Mens’, met een uitvoerige beschrijving van dit nieuwe wezen.

In deze moderne opvoering zweven de engelen niet met een hijstoestel naar de hemel, maar beklimmen zij een stelsel van ijzeren brandtrappen. Hun vleugels hebben ze ook afgeworpen. Ze zijn casual gekleed; de twee door vrouwen gespeelde engelen nogal uitdagend: Lucifer in een rood, bloot gevalletje, Belzebub in een kort bontjasje.

Evenals Belegh en Ontset van Leyden wordt dit stuk gebracht in de originele, 17e-eeuwse taal. Ik hield mijn hart vast: Vondels zinsbouw is gecompliceerder dan die van Bontius, en Lucifers opstand, die zich afspeelt in de hemel, vergde een meer verheven taal dan die van de Leidenaars, die zich afspeelde in Hollands drek en zwadder.

Maar Annette speelt kwijt zich met verve van zijn taak. Terwijl de amateurspelers van de VeenFabriek vorige week soms niet veel verder kwamen dan het opdreunen van die lange ketens rijmende versregels, weet Annette speelt die eeuwenoude tekst op ontroerende wijze tot leven te wekken. De ‘dreun’ waartoe die alexandrijnen je dwingen: kort-lang-kort-lang-kort LANG, kort-lang-kort-lang-kort LANG, wordt doorbroken door tempoversnellingen en -vertragingen; wat je niet begrijpt, kun je bovendien gemakkelijk opmaken uit de gelaatsexpressies van de spelers.

Deze voorstelling is al met al veel gemakkelijker te volgen dan de Leidse van vorige week. Althans voor ons studenten, die het toneelstuk kennen en aan de taal gewend zijn. Enkele toneelrecensenten hadden er de afgelopen weken wat meer moeite mee.

Is op het spel weinig aan te merken; meer bezwaren heb ik tegen de wijze waarop Lucifer bewerkt is. Een volledige opvoering van het stuk zou naar mijn schatting een dikke 2,5 uur duren; dat kun je de rusteloze, ongedurige 21e-eeuwse mens natuurlijk niet meer aandoen. Nu werd in Vondels tijd ook niet altijd het volledige stuk vertoond. Maar er is toch weinig reden, de schaar zo radicaal te hanteren dat er een stuk van niet veel langer dan vijf kwartier overblijft.

De versmelting van Gabriël en Michaël tot één, sterk op justitieminister Donner gelijkende, aartsengel, is nog wel te verdedigen; tenslotte komen beide ongeveer dezelfde boodschap brengen. Het vervangen van de reizangen door lawaaierige, uit de luidsprekers daverende muziek (You Are the Sunshine of My Life van Stevie Wonder; het slaat misschien wel op die wonderschone Eva) doet sommige toeschouwers echter gepijnigd naar hun oren grijpen. Men had wel een meer passend stuk muziek kunnen uitkiezen, dunkt me.

Van de uiteindelijk uitbrekende strijd der engelen wordt verslag gedaan op radioverslaggeverstoon. Dat is wel aardig gevonden; ook in Vondels tijd zag je zulke gevechten niet op het toneel, en werd je er achteraf over bijgepraat door een ooggetuige. Maar voor het ontbreken van de pointe van het originele stuk, de verleiding van Adam en Eva, kan ik geen enkele goede reden bedenken. De bewerking was al zo kort; bovendien maakt deze scène de tragedie pas tot een ware tragedie: de val van die voortreffelijke mens, van wie in het begin van het stuk nog zoveel jaloerse lof was gezongen.

Ik zit nog op die verleidingsscène te wachten, als het publiek al op weg is naar de uitgang, en krijg de indruk dat de bewerker, die het eerste bedrijf vrijwel intact heeft gelaten, het slot van het stuk heeft afgeraffeld.

Dan de ‘grappen’. Ze schijnen onvermijdelijk te zijn om 21e-eeuws publiek scherp te houden tijdens een opvoering van vroegmodern toneel. Maar in het goed aflopende toneelstuk van Bontius zijn ze passender dan bij de oertragedie Lucifer. Dat vergaderstuk over De Mens, Stevie Wonder als reizang, nog een paar die ik me niet meer weet te herinneren; ik vond ze lang niet allemaal functioneel.

Het grootste lachsucces boekt Annette speelt met de scène waarin de muitzieke engelen uitzinnig aan het smijten zijn met het kantoormeubilair, en de aartsengel Donner verstoord van zijn brandtrap daalt met de woorden:

‘Waar zijn we? Wat gedruis verneemt men hier alree?’

Maar dat is geen grap; zo heeft Vondel het letterlijk geschreven (vers 1096). Daaruit blijkt wel wat een hachelijke onderneming het is, 17e-eeuws toneel te bewerken voor het publiek van 2005.

Zeer indrukwekkend is de scène waarin Lucifer, staande op een barricade van vernield meubilair, door Belial (in het origineel: Rafaël) wordt gesmeekt, zijn verzet op te geven. Toch blijft bij mij, ondanks het goede spel, een enigszins onbevredigend gevoel hangen over deze bewerking.

“Die van vorige week deed me meer”, zeg ik na afloop.
“Ja, jij, als chauvinistische Leidenaar!”, krijg ik tot antwoord. Inderdaad, dat zal zeker een rol gespeeld hebben bij mijn oordeel.

‘In het begin leek het wel Russisch’, hoor ik een theaterbezoeker zeggen, ‘maar gaandeweg begon ik eraan te wennen.’

Bij mijn gang naar huis ben ik wat bedrukt – om een andere reden dan Vondel bedoeld had.

Frans Mensonides
4 oktober 2005
Gezien: 30 september 2005