Nieuwe reexx - Aflevering 128 ZONDAG 3 AUGUSTUS 2003

OV-reisverhaal

Waterloo vinden, en stilte

Brussel

wat heerlijk: een stad
waar je zomaar de weg vindt
waar een tosti 'croque monsieur' heet
en het plein de Grote Markt.

een museum voor bier
en één voor speelgoed;
een metro... ach gut:
een tram in een tunnel.

Wim Scherpenisse



Het doet me denken aan die grap uit Asterix: niemand, echt niemand wist waar Alesia lag, de plaats waar de Galliërs ongenadig op hun donder hadden gekregen van het Romeinse leger. Ook Waterloo, waar in 1815 Napoleon Bonaparte werd verslagen, hadden velen het liefst uitgegumd. Volgens mij hebben de Walen dat daadwerkelijk gedaan, en het van alle landkaarten verwijderd. Jarenlang heb ik gedacht, dat het dorp diep lag verscholen in de Ardennen. Maar toen ik laatst eens een ongecensureerde kaart raadpleegde, bleek dat je (je) Waterloo kunt vinden in het hart van België. Het plaatsje ligt in het uiterste noorden van Wallonië, net over de grens met het gewest Brussel; ruim binnen dagtochtbereik van Leiden, dus.

Nu moet je, als je op zoek bent naar de locatie van de veldslag uit 1815, beslist niet uit de trein stappen in Waterloo. Nee, het epicentrum lag 5 kilometer zuidelijker, bij een plaatsje dat Eigenbrakel heette in de tijd dat in die streek nog Vlaams werd geklapt. Ook dit Eigenbrakel is zorgvuldig gecamoufleerd. De bewoners duiden het nu nog slechts aan met zijn Franse naam, die Braine-l’Alleud luidt. Dat lijkt er niet op, en is er ook geen vertaling van, voor zover mijn kennis van het Frans sterkt; een prachtige schijnbeweging.

We mogen wel blij zijn, dat Eigenbrakel niet de geschiedenis is ingegaan als de plaats van handeling. Ik probeer ABBA’s ‘Waterloo’, Ray Davies’ ‘Waterloo Sunset’, en ‘Oh, Waterlooplein’ van Johnny en Rijk te zingen met “Eigenbrakel” in plaats van “Waterloo”, met ruïneuze gevolgen voor het metrum. Braine-l’Alleud bewijst betere diensten: dit wordt vast uitgesproken als Brenlaleu, wat tenminste neerkomt op 3 lettergrepen, evenveel als Waterloo.

De locatie van de veldslag is tegenwoordig een drukbezochte toeristische attractie, en de plaats is toch gebaat bij naamsbekendheid, zou je denken. De Walen geven de schuld van de naamsverwarring aan de hertog van Wellington, aanvoerder van de zegevierende geallieerden, die naar huis schreef dat hij de Fransen had verslagen bij Waterloo (dat klopte in wezen ook; “bij”, niet “in”).

Nu zie je die attractie niet over het hoofd. Hij is gemarkeerd door een wanstaltige leeuw op een 40 meter hoge piramide. Het gevaarte werd in 1826 opgericht op last van de Nederlandse koning Willem I, wiens zoon, Willem Frederik George Lodewijk, tijdens de slag gewond was geraakt. We gaan die plek bezichtigen; het zal je na deze inleiding niet verbazen. Na het krijgsgewoel zullen we wel behoefte hebben aan wat stilte / silence; ook daarin wordt voorzien.


Luchtbal

Onderweg naar de plaats des onheils schrijf ik aflevering 127 van dit magazine. Zo’n reis vliegt om, als je hem schrijvende doorbrengt, in plaats van met uit het raam te staren. Ik kijk alleen ter hoogte van Luchtbal even op - om te ontdekken, dat dit station verdwenen is; compleet met de grond gelijk gemaakt, in verband met de aanleg van de spoortunnel onder Antwerpen. Het doet me plezier, dat ik dit horribele station in november 2002 nog heb kunnen bezoeken. Ik hoop, dat de ‘ik’ in dat reisverhaal er uiteindelijk nog vandaan is geraakt.


Centraal

Brussel Centraal blijft een wat apart station. Het ligt op de bodem van een tunnel, midden in een bocht. Op lampen is bezuinigd; de tegeltjesvloer is smerig. Met veel herrie dendert een autotrein langs, en verdwijnt om de hoek.

Een roltrap treedt zuchtend in werking, en ik word naar een onoverzichtelijke hal getransporteerd, met donkere hoeken en stalletjes waarvan de rolluiken, ver na 10.00 uur in de morgen, nog neergelaten zijn. Belgisch morsig, dat is de allesoverheersende indruk die deze ambiance maakt; en dat is dan het centrale station van een hele natie!

Omdat mijn trein naar Eigenbrakel nog lang niet vertrekt, loop ik wat rond. In de lange, brede gang naar het metrostation huizen bedelaars, die het wat efficiënter aanpakken dan in ons land. Ze laten hun kinderen het bedelwerk doen, met een plastic bekertje voor het geld, en een bordje dat gewaagt van honger. Zelf zitten ze op hun gemak op een afstandje toezicht te houden. Later vandaag zal ik op de Boulevard Anspach, een deftige winkelstraat, zo’n bedelaarskind vlooienspel zien spelen met de weinige opgehaalde muntjes. Overal in Brussel zie je van die kind-bedelaars, maar zijzelf en hun ouders zien er doorgaans veel te weldoorvoed uit om geloofwaardig te zijn.

Ik loop naar weer een andere stationshal die wat appetijtelijker oogt. Omdat de automatische verdeler van vervoerbewijzen defect is, sluit ik aan bij een lange rij achter het loket. Ik mis de sneltrein naar Charleroi, die me in een kwartier naar Braine-l’Alleud had kunnen brengen, en neem de stoptrein naar Nijvel, die er bijna een half uur over doet.


Waterloo

De trein is zo’n rode duivel. “Morgens”, bromt de conducteur, die meteen na vertrek mijn coupé binnenkomt. Hij ziet aan mijn neus dat ik Nederlandstalig ben. Als je je hele leven in een polyglotte stad als Brussel woont, ontwikkel je die gave. Mijn overbuurman, een jonge, kale man met een bruine knevel, wordt aangesproken met “Good morning”, en ook dat klopt; hij is een Engelsman.

Hoe zuidelijker je komt, hoe beroerder alles eruit ziet, aan weerszijden van de spoorbanen in België. De vele stationnetjes op deze lijn hebben hobbelige perronnetjes met kinderhoofdjes. Ze gaan direct over in achtertuinen van huizen, en zijn daar door een gammel hek van gescheiden. Abri’s zijn verveloos, afgezien van de graffiti, en staan op instorten.

Een gunstige uitzondering vormt Ukkel-Kalevoet, dat pas gemoderniseerd is. Een stationschef, een forse man met brede kaken, staart met een grimmige blik naar mijn trein. Zijn pet heeft hij niet op het hoofd; die staat afgebeeld boven het kantoortje dat hij zojuist verlaten heeft. De man denkt zo te zien dat zonder hem het ganse radarwerk stilstaat, maar ook bij zijn afwezigheid zullen de rode treinen wel rollen.

De deuren sluiten met een gierend geluid, de trein zet zich in beweging om met een gangetje van 80 kilometer per uur naar de volgende stations te sukkelen. In Holleken staan eenmansabri’s op het perron, betonnen schuttersputjes met brievenbusvormige uitkijkraampjes; het ziét er niet uit, allemaal.

Het toilet is onverlicht, stinkt naar pis, heeft een gore katoenen handdoek en geen spoeling. Als ik op het pedaal trap, blijft het beloofde water uit, maar klapt er een luik open dat uitzicht verleent op de rails.

Station Waterloo. Mijn hart springt op van enthousiasme, net als laatst in Lutjebroek: deze plaats is zinnebeeldig, maar bestaat ook echt. Vijf minuten later bereik ik Braine-l’Alleud, het doel van mijn reis.


Kerk

Braine-l’Alleud, alias Eigenbrakel, is een kalm stadje waarvan de inwoners allen met vakantie zijn. Ik loop midden op verstilde straten, langs bloembakken, -perken en plantsoenen.

In het hart van het dorp staat de Nôtre-Dame, die vroeger de Sint Stevenskerk heette. Hier werden tijdens de slag bij Waterloo vele gewonde militairen binnengebracht en verpleegd. Het schip van de Nôtre Dame is uitgevoerd in oude witte steen; de toren en een zijbeuk met veel nieuwere baksteentjes. Is deze kerk zelf oorlogsslachtoffer geweest?

Ik loop naar binnen, in de hoop op een expositie, of zoiets. Niets herinnert meer aan de slag van bijna 200 jaar geleden. Wel kun je een bezoekersregister tekenen - denk ik, maar juist als ik de pen ter hand genomen heb, bemerk ik dat de foliant bedoeld is om er gebeden in te schrijven; dat gaat hier blijkbaar schriftelijk. Ik ontcijfer het Frans van de vorige bezoeker. Hij smeekt de zegen af over de ziel van zijn grootmoeder, een bijzondere vrouw, die een jaar geleden is overleden.

Ik leg de pen neer; mijn taal wordt hier toch niet verstaan.


Frans

Terug naar het station, langs Restaurant Le Drug’s. De leeuw moet liggen aan de andere kant van de spoorbaan, ca. 2,5 kilometer lopen. Ik volg pijlen naar de Butte de Lion, en beland op de Route du Lion, een laan door een zonovergoten villapark. De zijstraten zijn genoemd naar de helden van toen: Napoleon, de Prince d’Orange en Wellington. De Rue de Wellington loopt dood; het wordt me steeds duidelijker hoe hier de sym- en antipathieën liggen.

Dan bereik ik het einde van de bebouwde kom en zie in de verte die leeuw op zijn kunstmatige piramidale heuvel. De politie staat het verkeer te regelen. Het is druk. Er keren drommen mensen terug uit de richting van de piramide, en ik ben een van de weinigen die er nog heen gaan; ik lijk de pret gemist te hebben, en weet niet eens welke pret.

Even later zie ik de nasleep van een fietswedstrijd; dat had ik kunnen weten, zo’n kermiskoers in de week na de Tour de France. De eindspurt moet ruim voor het noenuur plaatsgevonden hebben; ze zijn nu al volop bezig met het afbreken van de tribune en het neerhalen van de finishvlag. Men begint hier op een vroeg tijdstip met die koersen; sommige renners doen er drie per dag, denk ik. Een manshoge opblaasbare mobiele telefoon zigzagt wat verdwaasd rond over de weg; de man erin kan niet zien dat de wedstrijd allang is afgelopen, en het publiek vertrokken. Het wordt hem ook niet verteld.

Aan de voet van de piramide staat een cilinder, een panorama. Ook is er een rits restaurants en een bezoekerscentrum. In het laatste leer ik, dat het allemaal kantjeboord is geweest; het had best heel anders kunnen aflopen.

Napoleon voerde talloze veldslagen, won er wat, verloor er wat, zoals dat gaat in een mensenleven, maar de laatste slag verlies je altijd. In 1813 werd Napoleon verpletterd bij Leipzig, waarna een verbanning volgde naar Elba. In het voorjaar van 1815 kwam hij nog één keer sterk terug, met een opmars naar Parijs. De Fransen beleefden de “100 dagen van Napoleon”, maar zijn vele vijanden gordden zich aaneen tot de strijd, die midden in België uitgeknokt zou worden.

Een eerste ontmoeting tussen Napoleon en de geallieerden, op de 16e juni, eindigde in remise. De dag daarop werden de Pruisen, die vochten onder de hoogbejaarde houwdegen Blücher, teruggedreven. Blücher, een rabiate Fransenhater, wist zijn koosnaampje General Vorwärts de volgende dag wél waar te maken. De Pruisen hergroepeerden zich, en versloegen samen met de mannen van Wellington de Fransen, waardoor de “geopolitiek van Europa ten gronde werd veranderd”, zoals de Nederlandse toelichting vermeldt. Als het anders was uitgepakt, had ik dit stukje nu in het Frans zitten schrijven.


Spektakel

Ik koop een kaartje voor de leeuw en een voor het panorama. Er is ook een Spectacle, maar dat kan me gestolen worden. Dikke, vergrendelde deuren geven er toegang toe; daarachter zul je vermoedelijk onder hels kabaal doorelkaargeschud worden; nee, dank je!

De leeuw weegt 28 ton en is vervaardigd door de Mechelse beeldhouwer Van Geel. Hij is van beneden veel duidelijker zichtbaar dan op de top, maar dat merk je pas als je de smalle trap met 226 treden beklommen hebt.

Hijgend zijg ik neer aan de voet van de leeuw en werp het hoofd in de nek om er een stukje van te zien. Een man filmt zijn verloofde, die haar neusje in de wind steekt en met een koket gebaartje door heur blonde haar woelt. De camera verwisselt van handen; nu wordt de man op video vastgelegd, terwijl hij aan de voet van de leeuw een stoere pose aanneemt.

Ook Nederlanders en Belgen hebben hier gevochten aan de zijde van Wellington, onder leiding van prins Willem. Op een tableau met informatie zie ik dat de rol van onze jongens bepaald niet overschat moet worden. We waren maar met een piepklein regimentje; onze bijdrage was omgekeerd evenredig aan de grootte van dit pompeuze monument.

Witte zomerwolken werpen schaduwen over de licht glooiende akkers, waar meer dan 100.000 jonge Europeanen hun hals gewaagd hebben. Vergeefs probeer ik me een voorstelling te maken van de slag.

Er staat een kijker. "Werp het geldstuk", beveelt de gebruiksaanwijzing. Ik werp het, en zie de kerk waar ik een uur geleden nog vóórstond, alsmede een blauwe handdoek op een balkon, bij een van de torenflats aan de rand van Braine-l’Alleud.

Daar schiet ik niet veel mee op. Dan maar afdalen naar het panorama. Het blijkt geschilderd door mindere goden dan Mesdag en de zijnen, bij wie ik een half jaar geleden op bezoek was. Ik zie dode paarden en dito soldaten, ingewikkelde gevechtshandelingen, bulderende kanonnen, brandende hoeven; ik hoor krijgshaftige tettermuziek, quadrafonisch, voor minder doen ze het hier niet, maar het beeld komt niet tot leven.

”De zichtkaarten van deze panorama worden buiten niet verkocht”. Daarom koop ik buiten maar een ansichtkaart van de piramide; een trucfoto. Napoleon, met zijn bekende overmaatse steekhoed, werpt een levensgrote schaduw op het monument, net zoals de wolken dat vandaag in werkelijkheid doen. HE’S BACK, luidt het onderschrift. Ik adresseer de kaart aan iemand die er hopelijk om kan lachen, krabbel er een korte toelichting op, en verwijs verder naar aflevering 128.

Daarna loop ik nog even het Musée de Cire binnen, het wassenbeeldenmuseum. Op mijn vraag: “spreekt u Nederlands” wordt geantwoord met een volzin in rad Frans. Ik waan me onbegrepen, maar krijg desondanks een kaartje, wat mijn bedoeling was, en betaal het erop vermeldde bedrag. Vervolgens wordt speciaal voor mij de band gestart met Nederlandse toelichting. Een sonore stem leest langzaam en met korte haperingen de tekst voor, die hij zelf niet lijkt te begrijpen.

Het panopticum toont de helden uit 1815. Napoleon en Wellington waren even oud, toen zij in de slag gingen met elkaar, en even oud als ik nu ben. Wellington is een verfijnd, aristocratisch man; helemaal geen krijgsheer. Ik had hem me heel anders voorgesteld, ongeveer zoals Stephen Fry hem neerzette in de komische TV-serie Blackadder-III: een leeghoofdige brulaap met losse handjes, die de gewoonte had, duels uit te vechten met een mini-kanon.

Vol lof is de stem over onze eigen prins van Oranje, die “een volgardend man” genoemd wordt. Neemt niet weg, dat de stem veel meer woorden verspilt aan Napoleon Bonaparte dan aan al zijn overwinnaars bij elkaar. Bovendien is de kleine dictator de enige die hier twee keer staat afgebeeld, ook al verloor hij de slag en werd hij opnieuw, en nu definitief, verbannen.

Je kunt er een heel dagje van maken, van de Slag bij Waterloo. De toerist kan het laatste hoofdkwartier van Napoleon bezoeken, en de hoeve Hougoumont waar Wellington de nacht voor de slag doorbracht; beide attracties liggen op een paar kilometer van hier. Maar ik heb het al gezien, en heb de boodschap begrepen: ze wedden in Wallonië, twee eeuwen na dato, nog steeds op een dood paard, genaamd Napoleon.


Grandeur

Het centraal station van België mag er dan rottig uitzien, de omgeving ervan heeft… laat ik het “grandeur” noemen, een woord dat bestaat in beide talen. Als je die treinenput verlaten hebt, beland je op een heuvel waar je je omringd weet door standbeelden, kerken en paleizen. Daal je af, dan wacht een stadscentrum waar het plezant dwalen is. Bij de winkelpassage, met een tientallen meters hoge glazen koepel, zinkt die van Den Haag in het niet; Nederland is geen land voor grandeur.

Ergens in de buurt van de Grote Markt loop ik één van de naar schatting 2700 filialen binnen van de broodjesketen Panos. Hij is gevestigd op de plek, zegt een bordje, waar in 1830 de eerste Belgische vlaggen vervaardigd zijn. Dat was het jaar dat de Belgen zich bevrijd hebben van die Hollandse koning die ze onder andere heeft opgezadeld met dat affreuze oorlogsmonument in Braine-l’Alleud.

Lang kan ik hier niet vertoeven. Ik wil naar een plek die “Stilte” heet, en misschien al ruim voor het einde van de middag zijn poorten sluit; ik weet het niet.

Tram in tunnel

Op de Anspachlaan loop ik tramstation Beurs binnen. Het ligt op een van de twee premetro-lijnen die Brussel kent. Premetro betekent in België… inderdaad: een tram in een tunnel, wat we in Den Haag nog moeten zien gebeuren. Deze Brusselse premetrotunnel biedt plaats aan 8 tramlijnen, die elkaar soms aardig in de wielen rijden. Niet zelden komt het verkeer geheel tot stilstand, net zoals het deed toen de trams nog bovengronds reden. De tunnel loopt van station Noord naar station Zuid, onder de Anspachlaan door, en heeft een zijtak naar de zuidelijke stadswijk Vorst.

Die premetro heeft niet erg veel grandeur, maar des te meer kouwe kak. De stations zijn ruim genoeg om 100.000 reizigers per dag te verwerken, maar je ziet zelden meer dan een enkele loslopende wandelaar in die immense hallen. Die stations, waar de reiziger zijn voetstappen hoort weerkaatsen, zouden het decor kunnen vormen voor een thriller of een slechte griezelfilm.

Als ik het perron betreed, komt lijn 55 naar Stilte / Silence juist binnenrijden. Het is een wat ouderwetse dubbelgelede wagen; niet zo’n nieuwe met van die kleine wieltjes. Hij zit vol, en het is warm. Een muffe mensenstank walmt me tegemoet als de klapdeurtjes open slaan; het stinkt naar zweet en zuurstofgebrek. Ik wring me naar een juist vrijgekomen zitplaats.

De premetro heeft veel minder haast dan de gestroomlijnde, efficiënte echte Metro, die Brussel ook rijk is. Met een vaartje van zo’n 40 kilometer per uur sukkelen de trammetjes van station naar station. Er zitten rare, scherpe bochten in de tunnel, die wat slordig lijkt uitgehouwen uit een rotsbodem. Soms valt ineens daglicht het voertuig binnen; soms doemen er zijgangen op waaruit andere trams zich materialiseren. Er spatten vonken van de bovenleiding; je hoort hol echoënde knappende geluiden als de tram een wissel neemt. De Brusselse premetro heeft iets weg van een spookhuis in een lunapark.

Op enkele stations, zoals Horta, zijn ook hoge perrons, alsof men rekening gehouden heeft met de komst van echte metro’s in deze tramtunnel. Ook de lage perrons zijn veel te breed voor het geringe passagieraanbod.

Na Albert komen we weer boven de grond. Reizen per Brusselse tram is, voor zover je niet in zo’n tunnel zit, een plezierige ervaring. De ritten duren lang; in sommige lijnen kun je wel een uur lang doorbrengen, van eindpunt naar eindpunt. En je ziet altijd wat in deze stad. Een stadsgezicht vanaf een heuvel, bijvoorbeeld. “Hoogte 100” heet het hier. Arnhem is erg fier op zijn “Hoogte 80”, maar Brussel blijkt de hoofdstad van Gelderland nog met 20 meter te overtreffen.

Na zo'n hoogte kun je alleen nog maar zakken; wij dalen via de Alsembergse Steenweg. Overal in deze stad wordt de Freedom of Speech beleden, op grote billboards. Het blijkt reclame te zijn voor BASE, een telefoonmerk.

Niet-betalen is in deze tram “een kostelijke grap”; als we een vermanend bordje mogen geloven, wordt er regelmatig gecontroleerd. Uit gierigheid hoef je hier niet zwart te rijden; voor € 3,70 kun je een hele dag onbeperkt reizen op alle lijnen van de MIVB/STIB, het Brusselse stadsvervoerbedrijf. Hun site verbiedt overigens het leggen van een link ernaar. Ik vind dat onzin, en doe het toch; het recht van linken is even fundamenteel als Freedom of Speech. Wie niet gelinkt wil worden, moet geen website in de lucht hebben. We vechten het wel uit in de rechtszaal; dat winnen ze nooit van me!

We belanden in de kronkelige, smalle straten van een buitenwijk; rakketakketak, het geluid van de tramwielen kaatst tegen de huizen.


Silentium

Dan het eindpunt. Ik loop heuvelop de Stiltelaan in, de Rue de Silence, en sta vijf minuten later voor de poorten van de Gemeentelijke Begraafplaats Sint Gilles op Brussel. Tegenover het hek bevindt zich een kroeg, Le Silence, en een winkel in graftakken, -zerken en boeketten.

Waarom voel ik me toch zo aangetrokken tot dodenakkers? Ik wil me er nu niet in verdiepen; deze begraafplaats is wel een heel fraaie. Hij overtreft Père Lachaise in Parijs verre; daar liggen honderdduizenden mensen op een paar hectare, maar deze, in Brussel, biedt wat meer levensruimte. Hij ligt op een heuvel met een pracht-uitzicht op de stad waar de ontslapenen hun leven hebben doorgebracht.

Noem het morbide, maar ik kan hier wel uren rondlopen, me verbazend over familiegraven met monumenten die die piramide van vanmorgen naar de kroon steken in te-grootheid. De eenpersoonsgraven zijn al even indrukwekkend, en ook opvallend hoog. Je ligt hier niet zozeer in de grond, als wel erboven; grandeur tot in de dood.

Ik zie hier verder Griekse tempels met zuilen; in droefenis neergezegen stenen nimfen; huilende Maria’s; kapellen met ruiten voor het uitzicht; complete (heilige) huisjes; familiesarcofagen voor minstens een halve dynastie; nog meer zuilen, rond een engel die een hand plus haar verf verloren heeft; grafschriften in het Nederlands; grafschriften in het Frans; vergeelde ovale foto’s van mannen met snorren en petten; een helm en een zwaard op het graf van een volontair de guerre die op 19-jarige leeftijd gesneuveld is in de loopgraven.

Op de top van de heuvel ligt een stuk gras braak voor nog meer Brusselaars. Grote vogels - geen kraaien, dat ware al te voorspelbaar - ondernemen scheervluchten boven de zerken.

Ik schrik wakker uit gemijmer. Zag ik bij het hek net niet een bordje met de sluitingstijd? Was het 16.30 of 16.45? Het is nu 16.35; kom ik er nog uit voor morgenochtend?

Ik ben nog de enige bezoeker. Ik daal. Gelukkig; het ijzeren hek staat nog op een kiertje! Ik wring me erdoor. Een man, die me al stond op te wachten, doet het achter me dicht; het knarst, en valt met een zwaar, metalig geluid in het slot.


DE FOTOGALERIJ:

Brusselse grandeur (april 1999)
Halte Stilte (februari 2002)
De begraafplaats (februari 2002)
Tram in tunnel: station Horta (fabruari 2002)


Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom.

Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts.


Citaat uit een volgende aflevering:
Hopelijk tijdig gereed
Vorig jaar om deze tijd stond in REFLEXXIONZZ!
Ik zie de tuinen al: ze liggen te schroeien en te blakeren in de zon. Er is geen spoortje schaduw. Voor de ingang ligt een hectarengroot parkeerterrein, waar slechts enkele tientallen auto’s staan. Weinig mensen vandaag willen naar de tuinen van Appeltern. En: nee, ook ik wil er niet heen; nu weet ik het zeker. Ik keer om. Een reis van bijna een halve dag om alleen de ingang te zien; noem me impulsief.

Aflevering 25; 4 augustus 2002


Pasfoto:

foto: Wim Scherpenisse


Colofon

REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
Dit digitale magazine verschijnt in de regel twee keer per week; wie elke maandagmorgen en vrijdagmiddag een bezoek aflegt, zal meestal wel iets nieuws vinden.
Teksten: Frans Mensonides en/of Fris Spr!ts, tenzij anders vermeld.

REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen.

Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger.

Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post. Anonieme of met schuilnaam ondertekende mails gaan linea recta de prullenmand in. Ik behoud me het recht voor, om ontvangen reacties te behandelen in REFLEXXIONZZ!, dat zal dan geschieden zonder naamsvermelding van de afzender.


Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!

1975 (1) Een progressieve speelzaal in de linkse kerk - Do. 31.07.2003
- - - -
Halverwege zenit en nadir Met MTI door Zuidwest Drenthe - OV Reisverhaal - Zo. 27.07.2003
- - - -
Buikpijn ...is geen goede inspiratiebron - Do. 24.07.2003
- - - -
Dit heeft Nuth Drielandentocht (3) OV Reisverhaal - Zo. 20.07.2003
- - - -
S/P/A/M!!!! - Het vervolg - Een heel bijzondere mail - Do. 17.07.2003
- - - -
Bokkenrijders en Braadworstmannen Drielandentocht (2) OV Reisverhaal- Zo. 13.07.2003
- - - -
S/P/A/M/!!! Die vervelende reclame per e-mail - Do. 10.07.2003
- - - -
Hoopjes in Lüttich Drielandentocht (1) OV Reisverhaal - Zo. 06.07.2003
- - - -
Overzicht van ALLE verschenen afleveringen; 1998 - heden



De uitsmijter, door Fris Spr!ts

Hittegolf in Nederland

Meer dan ooit een SMELTkroes!

Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts


© 2003, Frans Mensonides, Leiden


32 beg/277(59)/421(140)(65)/225,3(116,0)