Jaargang 5 Aflevering 65 ZONDAG 16 DECEMBER 2002
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ!
Klik hier voor de meest recente aflevering.


MEDEDELING!
Je kunt nog steeds je stem uitbrengen voor de Wimpel-wissel 2002 voor OV-wanbeleid

Literaire wandeling

Mijn eigen Zeestraat van Huygens (2)

Deel 1 al gelezen??


Mesdag

In deel 1 van deze reexx over Huygens’ Zee-straat kwam ik tot het voormalige kantoor van de Nederlandse Reisvereniging, op de hoek met de Javastraat. Nu keer ik op mijn schreden terug naar Panorama Mesdag. Hendrik Mesdag (1831-1915) schilderde zijn panorama van Scheveningen in 1881 in dit speciaal daarvoor ontworpen gebouw; het is daarmee het oudste nog bestaande panorama ter wereld.

Panorama Mesdag is het eerste museum dat ik ooit bezocht heb. Mijn oom Frans nam me er mee naar toe; ik was een jaar of 5. Nog altijd herinner ik de wat geheimzinnige sfeer. Je loopt door een schaars verlichte gang een klapdeurtje door, en vervolgens een wenteltrap op. En ineens sta je op een duintop in Scheveningen, en zie je het strand, de zee, de duinen en de huizen van het oude vissersdorp, zoals het er in 1881 uitzag.

Het doek, 14 meter hoog en 120 meter breed, is rondgebogen tot een cilinder waar de toeschouwers middenin staan, op een plankier. Het licht komt simpelweg van buiten (elektra was er nog niet in 1881) en valt naar binnen door een grote, glazen koepel die door gordijnen aan het oog van de toeschouwer wordt onttrokken. De illusie van ruimtelijkheid wordt versterkt door “vals terrein”, voorwerpen die zich tussen toeschouwer en doek bevinden. Op het ‘duin’ waar we staan, ligt echt duinzand.

Panorama’s waren populair in de 19e eeuw; de wereld was klein, en de mensen hadden, bij ontbreken van film en televisie, weinig gelegenheid om hun blik te verruimen. Een panorama voorzag in die behoefte.

Het schilderen van die reuzendoeken vereiste een speciale techniek, omdat het perspectief in een panorama anders werkt dan op een schilderij van normale afmetingen (het staat hier uitgelegd). Eerst moest de schilder een schets maken aan de binnenzijde van een glazen cilinder; met inkt. Mesdag had daartoe regelmatig het Seinpostduin beklommen. Scheveningers wezen misschien wel stiekem op hun voorhoofd; een man met zijn kop in een glazen pot. Later moest de schets overgebracht worden op het enorme doek; hoe dat in zijn werk ging, onttrekt zich aan mijn voorstellingsvermogen. Daarna kon het schilderen beginnen. Het werk nam slechts 4 maanden in beslag; Mesdag werd bijgestaan door zijn vrouw Sina (Sientje) van Houten en twee andere bekende schilders uit de Haagse school: George Breitner en Théophile de Bock.

Wat zie je op dit panorama? Een Scheveningen, dat bekend is, en toch vreemd: het paviljoen van Wied met zijn mooie Griekse zuilen; bomschuiten op het strand, het vertrouwde profiel van de watertoren aan de einder, en de binnenhaven bij de Badhuisstraat, waarvan ik weet dat het nu een park is met een kinderboerderij.

Het is een klein wondertje dat het doek van Mesdag en de zijnen anno 2002 nog steeds te bewonderen is. Een panorama werd nooit voor de eeuwigheid geschilderd; veelal werden de doeken elk jaar verwisseld. In de periode 1986-1996 heeft een ingrijpende restauratie plaatsgevonden. In die tijd ben ik er eens binnengelopen. Toen merkte ik, hoe levensecht de illusie is, die door een panorama gewekt wordt. Er verschenen plotseling mensen voor het doek, op een hydraulisch plateau; werkmensen die zich met de restauratie bezighielden. Een golf van ontzetting voer door de toeschouwers: het waren reuzen!, Goliaths van zeker 25 meter zagen we oprijzen uit de zee.


Cats as Cats can

We lopen verder; laten we onze passen tellen!

Nu is dan de lengde [afstand] van de Noord-endsche Brugge af tot aen het eerste Huys van Scheveningh by metinge van den Land-Meter Floris Jacobsz Anno 1636 gedaen, bevonden 800 Roeden [iets meer dan 3 kilometer]: Komende sulcks nett over een met het aftreden [afpassen] van seker geloofwaerdigh Persoon, langh overleden [geleden], die all wandelende op die lenghde gevonden heeft 4800 fijner treden, van de welcke mitsdien even 6 in de Rhijnlandsche Roeden [*] zijn gegaen, 't welck bevonden werdt de gemeene schridt te wesen van een man, die sich niet en overstapt[wat beschouwd wordt als de normale paslengte van een man die zich niet overhaast].

Nemende alsoo yeder een van deser Roeden lenghde, als voren, op 25 Caroli Guldens, komt de Strate in alles van den Haegh tot aen Scheveningh te bedragen 20000 Caroli Guldens.

Steen-Wegh van den Hage op Scheveningh

* Een Rijnlandse roede = 3,77 meter. Dit kan ook anno 2002 nog nagemeten worden: in de voorgevel van het Leidse stadhuis bevindt zich nog een inkeping ter lengte van één Rijnlandse roede, die ooit dienst deed als ijkmaat.

Er kwam nog iets bij voor het laatste stuk naar het kerkje; 23.000 gulden zou de aanleg in totaal kosten. Huygens vond dat maar een schijntje, voor zo’n mooie weg. En inderdaad, als je het vergelijkt met Betuwelijn, HSL en Beneluxmetro… 25 gulden per strekkende roede; de Beneluxlijn heeft 625 euro per centimeter gekost, zoals een lezer me voorrekende.

Huygens’ zeestraat was 2 roeden (7,54 meter) breed, zodat twee wagens elkaar probleemloos konden passeren, zonder de voetgangers in gevaar te brengen. De klinkers werden bijeen gehouden door houten balken aan de zijkanten van de weg. Aan weerszijden van de weg werden bomen geplant, om de gebruikers van de weg te beschermen tegen dat ellendige stuifzand.

Voorbij de Javastraat heet de Zeestraat tegenwoordig Scheveningseweg. Ik passeer het Vredespaleis. Dit werd een kleine 100 jaar geleden gebouwd op initiatief van Andrew Carnegie, een rijke filantroop uit Schotland (altijd weer die onzekerheid, of je CARnedzjie of CarNIEdzjie moet zeggen). Het Vredespaleis herbergt het Internationaal Gerechtshof en enkele andere instellingen op het terrein van internationaal recht.

Voorbij de flauwe bocht stond tot in de 20ste eeuw een tolhek. Huygens had het stadsbestuur voorgesteld, tol te heffen voor het gebruik van de weg, om de aanleg terug te verdienen en het onderhoud te kunnen bekostigen. Voor rijtuigen moest meer betaald worden dan door voetgangers; Scheveningse vissersvrouwen waren vrijgesteld van tol. De meeste van Huygens stadgenoten hadden het geld er graag voor over. Het bespaarde je een tocht door het zand, die behalve zwaar, ook gevaarlijk was; struikrovers maakten het woeste duingebied onveilig.

Het witte tolhuis staat er nog; pal naast de trambaan, waarover meer in het derde deel van deze reexx, want ook daarover blijkt een interessant verhaal te vertellen te zijn.

Ik kies het wandel- en fietspad aan de oostzijde van de weg, dat iets hoger ligt dan het gedeelte voor de trams en auto’s. De autoweg is hier nooit geasfalteerd, en bestaat nog altijd uit klinkers, alsof er in 335 jaar niets veranderd is.

Het wandelpad stijgt lichtjes; misschien was hier de hoge Klift wel, een duintop waar Huygens een hobbel op zijn weg vond, en nog meer critici.

Sommige hebben gevreest voor de steilte van de hooge Klift, ende dat Wagens met gevaer daer af soude rollen: maer, dieder wel op lett, sal bevinden, dat, vermits [door] de lenghde van den opgangh, de steilte aldaer niet meerder en is, als die van den Ry-wegh, op den Vijverbergh, daer niemand ongemack by en heeft.

Ineens sta ik oog in oog met Huygens zelf. Zijn buste is zodanig geplaatst dat hij, schuin over de weg, in de richting van zijn geboortestad Den Haag kijkt. Vanaf dit punt loopt hij met me mee. Ik heb de rare neiging, in gedachten gesprekken te voeren over de huidige tijd, met BN’s van weleer, en ontslapen voorouders, zojuist per tijdmachine gearriveerd in 2002 voor een kort verblijf van een dag. Vertel het alsjeblieft niet verder; ik doe het niet hardop, zodat het niet opvalt.

Ik probeer me in te denken hoe een wandeling naar Scheveningen in 1667 verlopen moet zijn. Vanaf de weg had je toen nog uitzicht op duinzand. De bossen die ik nu aan mijn rechterhand zie, zijn pas aangelegd aan het einde van de 18e eeuw. Links lag in Huygens’ tijd al het landgoed Zorgvliet, dat eigendom was van Jacob Cats (1577-1660). Het huis dat hij liet bouwen, heet nu ‘Catshuis’ en is de ambtswoning van minister-presidenten, al dan niet demissionair. Natuurlijk is het Catshuis niet toegankelijk voor nieuwsgierigen, lager in rang dan staatssecretaris, maar het landgoed kan bewandeld worden door bezitters van een bij de VVV te verkrijgen wandelkaart.

Jacob Cats was in meer dan één opzicht een conculega van Huygens. Was Huygens de absolute topambtenaar aan het hof van de stadhouder; Cats had als raadspensionaris die functie bij de staten van Holland. De raadspensionaris was indertijd een belangrijke speler op het politieke veld. Zonder gevaar was zijn functie niet: Johan van Oldenbarnevelt, een van Cats’ voorgangers, stierf door toedoen van prins Maurits op het schavot, en Cats’ opvolger Johan de Witt werd in 1672 gelyncht, de voorlaatste moord op een vooraanstaand politicus in de Nederlandse geschiedenis. Cats sprak bij zijn pensionering blijdschap uit over het feit dat hij het er zonder kleerscheuren had afgebracht.

Cats was ook een dichter, een volksdichter. Gemeten naar verkoopcijfers had hij veel meer succes dan Huygens, die vooral schreef voor fijnproevers en intellectuelen. Cats’ absolute tophit was ‘Houwelick’ uit 1625, over de huwelijkse moraal, welk boek bij vrijwel iedereen die de kunst van het lezen machtig was, naast de (staten)bijbel op de boekenplank stond.

Huygens noemt wijlen Cats niet, in De Zee-straat. Graag zou ik op dit punt een sappige anekdote verteld hebben over kinnesinne tussen beide literaire heren van stand, maar daarvoor is weinig reden; Huygens bewonderde de volksdichter, en droeg zelfs zijn satire ‘Kostelick Mal’ aan hem op.

Ik verlaat de rechte weg en sla de Adriaan Goekoopstraat in, genoemd naar de man die in 1895 bijna een vierkante kilometer duingrond aankocht, waarop later het Statenkwartier gebouwd zou worden. Vijf minuten later passeer ik het kantoor waar ik in het voorjaar van 2001 drie maanden gewerkt hebt. Deze periode leverde twee REFLEXXIONZZ! op, een over lijn 65, en een over de conferenties die onze wereld er bovenop moeten helpen, plus nog een paar verhalen die nog niet verteld zijn; wat een vruchtbare straat, die Zeestraat!

Schuin tegenover deze voormalige werkplek ligt het congresgebouw, geflankeerd door het tribunaal waar Milosevic zich voor zijn oorlogsdaden moet verantwoorden, tenminste op dagen dat hij niet ziek is. Hij rekt het misschien net zo lang dat hij een levenslang proces krijgt, in plaats van levenslange gevangenisstraf; noem het Kafkaans.


Drukkende alinea’s

Wie achtte het tot voor kort mogelijk, dat één man in één dag een hoeveelheid leesvoer zou produceren waaraan een hele menigte zich ongans kon eten? Wie had kunnen bevroeden dat in een oogwenk een blad vol letters zou staan, waarop het scherpe gif van bijtende vloeistoffen, die het hardste metaal oplossen, geen enkele invloed meer zou hebben? Wie had kunnen denken dat luie en kieskeurige monniken zouden voortleven zonder schrijfwerk, dat ze hun pen aan de wilgen zouden hangen, en ze niet veel meer voor de kost zouden behoeven te doen dan hun gebeden te prevelen? Wie had kunnen voorspellen dat er nauwelijks genoeg oude vodden[*] beschikbaar zouden zijn voor de papierproductie, om te kunnen voldoen aan de begeerte van schrijvers, zichzelf dag en nacht te pijnigen - en daarmee ons - met hun gedachten?

Nee, er valt niet aan te twijfelen; heel de wereld staat nu goedkoop onder “druk”.

De Zee-straat (r. 141-156)

* papier werd indertijd gemaakt van o.a. oud textiel.

Ik ben weer teruggekeerd op de Scheveningseweg, en nader het punt dat besproken is in deze REFLEXXIONZZ! uit het jaar nul, getiteld “Control-eren”; het hotel Op Gouden Wieken, dat er nu niet meer staat, en waar ik ooit mondelinge archieflessen ontving. Ik houd van dat verhaal - “hield”, moet ik zeggen - om dat muffe, ouderwetse, stoffige, donkergrijze waas dat erover ligt. Vergane glorie, die zich weerspiegelt in het bouwvallige zalencentrum en de wat verloederde docent, met zijn verouderde methoden.

Eind vorig jaar, tijdens de lange winterstop op deze site, kreeg ik plotseling een merkwaardige bevlieging. Bevrijd van de last, elke week een of twee nieuwe verhalen te “moeten” produceren, zou ik het schrijven nu eindelijk eens serieus aanpakken. Er zou recht gedaan worden aan mijn pennenvruchten; die moesten beslist in Druk verschijnen. Mochten tijdschriftredacties en uitgevers er niet intrappen, dan leek “printing on demand” me wel iets; een boek dat je kunt bestellen via Internet, en dat dan speciaal voor de lezer geprint wordt. Welk een dwaasheid! Wie zou zoiets kopen? Toch zeker niet de trouwe lezers, die alle verhalen al op Internet geconsumeerd hadden.

Eerst ging ik selecteren, welke van mijn werken voor deze vereeuwiging in aanmerking kwamen. Dat waren er maar een handjevol, waaronder het zojuist genoemde verhaal “Control-eren”. 97,5% van mijn oeuvre was rijp voor de vuilnisbak; schrijven is schrappen, nietwaar?

De overige verhalen, die wel geselecteerd waren, moest ik “ontlinken”, als men begrijpt wat ik bedoel; bevrijden van hun internetketens. Daarmee kwamen ze volkomen in de lucht te hangen. Ik ontdekte, dat mijn oeuvre een geheel vormde, waaruit je niet zomaar een stuk kunt lossnijden.

Verder schrapte ik uit die verhalen categorisch alles wat mij niet serieus genoeg was, waarna er tot mijn verbazing niet veel meer van overbleef.

Ook “Control-eren” ging ik op die manier te lijf, en bracht er veranderingen in aan, waar ik nu de zin niet meer van inzie. Het speelde ineens niet meer in Scheveningen, maar in een niet nader genoemde “de badplaats”; het hotel heette plotseling Sonnevanck, het lag ook niet meer aan de zeestraat. Vervaging; het was nu geen stuk van mijn autobiografie meer. Echt bezwaarlijk hoeft dat voor een lezer niet te zijn, maar voor mijn gevoel was ook het hotel het hotel niet meer; het beeld dat door de naam “Sonnevanck” in mij wordt opgeroepen, botste met mijn herinnering aan De Gouden Wieken.

Sonnevanck kende 17 versies; wekenlang heb ik geworsteld met de ”verbetering” van dat verhaal - waarvan ik het origineel in pakweg 2 uur tijd geschreven had - , net zolang totdat ik de neiging kreeg, mijn computer, compleet met alle bijbehorende randapparatuur uit het raam te sodemieteren. Wat me ervan weerhouden heeft, weet ik niet; vermoedelijk het feit dat ik nog geen nieuwe had.

Het was een ontluisterende ervaring: willens en wetens mijn eigen verhaal zo afgrijselijk toe te takelen. Schrijven is “killing your darlings”, ook dat is waar. Ik nam me voor, nooit meer iets te schrijven, en zeker niets literairs.

De fout die ik maakte, was: papieren literatuur hoger in waarde te schatten dan die op Internet. Maar de laatste tijd wordt me steeds duidelijker, dat Internetliteratuur de ware literatuur is, en je op gedrukte boeken zo langzamerhand met evenveel dédain moet neerkijken als Huygens deed op het pennengekras van monniken.

Wie een boek koopt, koopt een uitgeversproduct dat zorgvuldig is neergezet door de afdeling marketing, bijgeschaafd door een roedel redacteuren, verpakt door designers en aangeprezen door de aller, allerbelangrijkste man of vrouw in boekenland: de schrijver van de flaptekst. En: oh ja, er is ook nog zoiets als de schrijver, die echter zelf zo langzamerhand ook verworden is tot een product. Maar Internet-literatuur is échte literatuur, rechtstreeks van hart naar hart; de tussenhandel uitgeschakeld.

Naast me loopt nog steeds de schim van Huygens. Ik verwacht niet, hem in een paar woorden te kunnen uitleggen wat Internet is, en printing on demand. Je moet meer dan drie eeuwen technologische ontwikkeling overbruggen, en dat is te veel, ook voor de man die zichzelf beschouwde als de grootvader van het slingeruurwerk, omdat zijn zoon Christiaan dat had uitgevonden.

Ik vraag me trouwens af, of je met iemand uit de Gouden Eeuw überhaupt nog zou kunnen communiceren, elk in je eigen Nederlands. Dat renaissance-Nederlands is nog wel te begrijpen als je het op papier ziet staan, maar is het ook te verstaan?

Huygens’ taalgebruik was in zijn eigen tijd al een beetje ouderwets; jongeren zullen wat meewarig gelachen hebben om het gebruik van ‘ende’, dat al grotendeels uit de spreektaal verdwenen was, net zoals ik vroeger altijd lachte om oma, die altijd ‘menschen’ en ‘zoo’ is blijven schrijven.


Wied

Een paarhonderd meter verder, op het Prins Willemplein, wijk ik nogmaals af van de rechte zeestraat. Die loopt onder de naam Keizerstraat verder naar het kerkje, maar dat stuk bewaar ik tot de laatste aflevering. Ik sla rechtsaf de Jurriaan Kokstraat in, die van ongeveer 1920 dateert, en dus niet op Mesdags panorama staat. Even later passeer ik het punt waar ooit de binnenhaven was, en beklim het seinpostduin. 121 jaar geleden stond Mesdag op dit punt, in zijn merkwaardige glazen schilderkoepel. Het duin dankt zijn naam aan de semafoor die hier nog weer zo’n 100 jaar eerder werd opgericht.

Wat is er nog over van het uitzicht? Een klein plukje duinzand ligt er hier en daar nog.Verder is het duin geëgaliseerd voor de bouw van huizen ende hotels. Bomschuiten gingen, de haven en de pier kwamen, en hoge gebouwen ontnemen ons het zicht op de rest van wat panorama Mesdag ons nog toont. Het Boulevardhotel, dat zo op het oog van rond 1900 dateert, heeft alle veranderingen zich zien voltrekken.

Maar de zee blijft de zee, daaraan kan niemand iets veranderen. De flat Mesdagduyn biedt blijvend vrij uitzicht op de grijze golven. Daarnaast wordt, in het restaurant Seinpost, cuisine de mer beoefend; het menu is in het Frans, dan smaakt de vis lekkerder.

Hetgeen me er aan doet denken, dat ik honger heb. Snel naar de pier of de passage, om een harinkje te happen.

Zien jullie dat bootje wel? Kun je het nog uithouden totdat het de zeilen strijkt en door de branding danst? Daar komt vers zeevoer het strand op; levende lekkernij! Doe uw beide beurzen open: uw geldbuidel en uw maag. Allebei zullen ze de vis licht verteren en verdragen.

Vis is hét kostje voor de Hagenaar. En wat de dokter er ook van moge zeggen: “het gaat er even vlot uit als in”, zoals ze in Den Haag beweren, waarmee ze bedoelen dat vis geen verstoppingen veroorzaakt. Een boude uitspraak, maar niemand zal aan de waarheid ervan twijfelen; niemand die in Scheveningen om zich heen kijkt en daar het gezonde vlees en bloed ziet van de bewoners. De gezichten van de ruige kerels staan er nooit bleek, de mannen van de visafslag [*] overtreffen hen nog, en ook de meisjes hebben vuurrode konen. Niemand vertoont er de tekenen van het slechte voedsel waarmee men in Den Haag de ingewanden volpropt, waar ze een zo goed leventje leiden, dat het leven erdoor bekort wordt.

De Zee-straat (r. 728 - 732 en 785 - 794)

*Een pure gok. ‘Hall’ in de oorspronkelijke tekst kan volgens het woordenboek niet veel meer betekenen dan vleeshal of lakenhal, maar beide zijn in dit visverhaal niet te plaatsen.

Ik daal af, en passeer het paviljoen van Wied, dat op het panorama van Mesdag op zo’n prominente plek staat, en behoort tot het weinige wat je nu nog herkent in de omgeving van het seinpostduin. In het paviljoen, dat koning Willem I heeft laten bouwen voor zijn gemalin, is thans het museum Beelden aan Zee gevestigd.

Hier eindigt deel 2; in de volgende aflevering, gepland voor rond kerstmis, de terugreis, per tram.

Frans Mensonides

Bronnen:
Constantijn Huygens Zee-straat, ingeleid en toegelicht door Dr. L. Strengholt. Klassiek Letterkundig Pantheon 120. Zutphen, 1980.
Deze website over de geschiedenis van Den Haag




Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom.

Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts.


Alvast een citaat uit een volgende aflevering:
Een van de belangrijkste grondrechten - al hebben mensenrechtenorganisaties er nog nooit een handtekeningenactie voor gehouden - is het recht van de mens op zijn autobiografie. Die mag niemand je afpakken; het is je eigen leven.
Pasfoto:

foto: Wim Scherpenisse


Colofon

REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
Dit digitale magazine verschijnt in de regel twee keer per week; wie elke maandagmorgen en vrijdagmiddag een bezoek aflegt, zal meestal wel iets nieuws vinden.
Teksten: Frans Mensonides en/of Fris Spr!ts, tenzij anders vermeld.

REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen.

Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger.

Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post.


Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!

Afdrukken voltooid - Een printer zonder inkt - Do. 12.12.2002
- - - -
Mijn eigen Zeestraat van Huygens (1) - Historie en persoonlijke herinneringen langs een oude weg - Ma. 9.12.2002
- - - -
Wimpel-wissel 2002 voor OV wanbeleid - U KUNT NOG STEEDS STEMMEN! - Do. 5.12.2002
- - - -
Ontguisd - Pietje Bell, Jozef Geelman, Chris van Abkoude en ik - Ma. 2.12.2002
- - - -
Van Oude God naar Luchtbal - Dolen in en om Antwerp. OV-reisverhaal - Do. 28.11.2002
- - - -
Uitgestel - Redenen om het nog even op de lange baan te schuiven Ma. 25.11.2002
- - - -
Niet de Beneluxlijn (3) - Trein, bus, tram en metro OV-reisverhaal - Do. 21.11.2002
- - - -
Zich installeren - Magistrate laat anderen voor zich vliegen - Ma. 18.11.2002
- - - -
Overzicht van ALLE verschenen afleveringen; 1998 - heden


De uitsmijter, door Fris Spr!ts

Waarschuwing voor ijzel

[Boem, smak, kledder!] GLAD vergeten!

Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts.


© 2002, Frans Mensonides, Leiden


51/214/352(71)/100,8