WEEK 17 / 22 APRIL 2001


Deze rubriek verschijnt eens per veertien dagen, en bestaat over het algemeen uit een rechtercolumn over openbaar vervoer en een linkercolumn over iets anders.

Frans Mensonides

Altijd over hetzelfde (1)

Pakweg een halfjaar geleden kwam op mijn werk het getal "192" ter sprake; het was een huisnummer, of het nummer van een uit de archiefkelder te lichten dossier, of zoiets. "Eén negen twee, goed idee!" liet ik me ontvallen, een oude Veronica-jingle, die plotseling opdook uit de katakomben van mijn geheugen. Verbaasd werd ik aangestaard door de omstanders: jongere collega's die allen geboren zijn in de jaren zeventig. Hoe konden zij weten, wat dat getal ooit betekend heeft voor een toch al verloren generatie?

Radio Veronica was te beluisteren op de golflengte van 192 meter, althans tot 1972, toen men de 538 meter inpikte (inpikte, want Veronica was een piraat, die uitzond zonder instemming en vergunning van de rijksoverheid). Die frequentiewisseling ging gepaard met een zeer uitgebreide voorlichtingscampagne, waarbij het nieuwe getal, "vijf-drie-acht", talloze malen genoemd werd in elke uitzending. Die drie cijfers moesten er net zo ingehamerd worden als het aloude één-negen-twee. Ik meen dat er zelfs instructies gegeven werden hoe de radio af te stemmen op de nieuwe frequentie; de programmaleiding ging ervan uit dat de radiotoestellen al zolang vastgeroest stonden op "192", dat de mensen het bestaan van een afstemknop vergeten waren.

Veronica begon in 1960 met haar uitzendingen; vanaf een zendschip, dat voor de kust van Scheveningen lag, nét buiten de territoriale wateren en zodoende buiten het bereik van de lange arm der wet. Nederland maakte kennis met etherreclame, een jaar of zes later geïmiteerd door de officiële Nederlandse omroepen, die toen de STER in het leven riepen.

Een andere innovatie was de "horizontale programmering". Elke dag zag het programma er precies hetzelfde uit. Er veranderde niet veel door de jaren heen, al werd er wel eens een diskjockey weggekocht door de officiële omroepen of door een concurrent-piraat.

Ooit ontwaakte heel Nederland met Eddy Becker, "de man met de wekker". Daarna koffietijd met Tineke, een gezellige dikke schommel (al kon je dat pas zien toen ze na de legalisering van Veronica, in 1975, regelmatig op TV verscheen). Als je 's-middags uit school kwam, luisterde je naar Lex Harding, verreweg de populairste van het stel DJ's. Tussen vier en zes draaide Rob Out het platste uit de Veronica top 40, waaronder de nummers die hij zelf onder schuilnaam had opgenomen. Een berucht voorbeeld is "Kom uit de bedstee, mijn liefste" uit 1968, dat 25 keer per dag gedraaid werd, en de eerste plaats van de top 40 bereikte.

Die top 40 werd uitgezonden op zaterdagmiddag van twee tot vier, en de top 20 werd de zondag daarop tussen de middag herhaald; zonder gepraat, zodat je je favoriete nummers ongeschonden op een taperecorder kon opnemen. Ik zorgde altijd dat ik me rond de genoemde tijdstippen in de buurt van een radio bevond. Bijvoorbeeld in Zwembad De Vliet, waar wij in de jaren zestig de warme zomerdagen doorbrachten.

Er waren vier elkaar gedeeltelijk overlappende ligweiden in dat zwembad: een trapveldje, een veldje waar beslist niet getrapt mocht worden, een veldje waar draagbare radio's uitdrukkelijk verboden waren, en een veldje waar zij waren toegestaan. Die veldjes waren zo ingenieus begrensd dat alle vier de combinaties van al dan niet trappen of luisteren mogelijk waren. Tijdens de uitzendingen van de top veertig begaf ik me altijd naar het veldje waar wel geluisterd en niet getrapt mocht worden (om tijdens het luisteren niet getroffen te worden door rondvliegende voetballen), en koos daar zodanig positie dat ik Veronica overal uit de luidsprekers kon horen tetteren. Dissonanten (eigenzinnigen die hun radio op Hilversum-3 hadden afgestemd) werden daar zelden vernomen.

Ik wil nog even terugkomen op de horizontale programmering. Tussen zeven en acht in de avond werd de Lex-Show uitgezonden, volgens mij gespeld als "Lexjo". Lex Harding draaide eerst vijf nummers uit de tipparade, en ging vervolgens - met hinderlijke interrupties van zijn technicus Adje Bouwman, die zich altijd nadrukkelijk met de gang van zaken bemoeide - over op de wat progressievere popmuziek, die ook wel "underground" genoemd werd.

Ik ging school in die dagen, en maakte mijn huiswerk altijd tussen zeven en acht; het moest af voor het einde van de Lexjo. Daarbij stampte ik de maat mee met een schorre transistorradio; een activiteit die zeer wel te combineren was met het schrijven van Franse thema's en het leren van Duitse Schwere Wörter (mijn huidige slechte beheersing van die talen is achteraf mede op het conto van Lex en Adje te schrijven). Na het nieuws van achten begon op Veronica het country-uurtje, of werd op sommige dagen zelfs klassieke muziek ten gehore gebracht. Dan zette ik de radio uit en sloeg de schoolboeken dicht. De rest van het huiswerk maakte ik de volgende dag tijdens het eerste lesuur, in de pauze, of in het geheel niet.

Inmiddels ging het met Veronica in die jaren even weinig voorspoedig als met mijn schoolcarrière. De zeezender probeerde wel zijn bestaansrecht te bewijzen door het organiseren van allerlei charitatieve geldinzamelingsacties. De sympathie waarop Veronica kon rekenen bij het publiek kreeg echter een fikse knauw toen de gebroeders Verwey, die de wat louche Veronica-directie vormden, een bomaanslag lieten plegen op het zendschip van concurrent-piraat Radio Noordzee. Deze levensechte vorm van piraterij vond ook in de ogen van de strafrechter geen genade; één van de Verweys heeft er meen ik een half jaar gevangenisstraf voor moeten opknappen.

Al jaren keek de overheid met een scheef oog naar Veronica (die ondanks die bomaanslag door meer mensen beluisterd werd dan alle omroepverenigingen bij elkaar), maar met de bestaande wetgeving konden de piraten niet aangepakt worden. Daarin kwam verandering onder het kabinet Den Uyl, dat aantrad in 1973. Er werd een internationaal verdrag tegen etherpiraterij geratificeerd, en het einde van Veronica en Radio Noordzee naderde. Het doodvonnis zou op zaterdag 31 augustus 1974, te 18.00 uur, voltrokken worden; op dat tijdstip moesten de zeezenders definitief de ether uit. Na die dag zag ik helemaal maar af van het maken van huiswerk; het einde van mijn schoolcarrière kwam ruim twee maanden na dat van Veronica.

"Dit is het laatste uur", snikte Rob Out met tranen verstikte stem, die beruchte laatste augustusmiddag om 17.03, nadat de reclame en de nieuwsuitzendingen verstomd waren. (Over die nieuwsuitzendingen schiet me ineens een verhaal te binnen. Veronica beweerde jarenlang een eigen nieuwsbureau te hebben, maar stond onder verdenking, de nieuwsberichten brutaalweg te kopiëren van de officiële Hilversumse radiozenders. Op zekere dag werd op Hilversum een verzonnen bericht omgeroepen over een kippenfarm die in vlammen zou zijn opgegaan. Een uur later was dit bericht ook te horen op golflengte één-negen-twee, waarmee het bewijs van plagiaat was geleverd. De voor het valse nieuwsbericht verantwoordelijke redacteur van de Hilversumse zender kreeg een berisping, maar Veronica kon nog jarenlang ongestraft doorgaan met het nabauwen van oneerlijk verkregen nieuwsfeiten; onrecht alom).

"Dit is het laatste uur", snikte Rob Out dus. Het was de inleiding tot een buitengewoon beschamende vertoning. De populaire platendraaier hield een bespottelijke, veel te pathetische en bombastische toespraak, waarin hij de hele geschiedenis van het universum nog een dunnetjes overdeed, vanaf de oerknal, via de eerste wankele schreden van de landdieren, totaan die nazomerse namiddag in 1974, waarop de knop werd omgedraaid en er een weldadige stilte uitbrak op vijf-drie-acht.

Bovendien sprak Rob Out niet de waarheid. Het wás niet het laatste uur; Veronica leeft tot de dag van vandaag voort als commerciële televisiezender (thans onder de naam Yorin, als ik het goed heb bijgehouden), en ook als je tegenwoordig afstemt op Radio 538, geeft je tuner nog geluid, véél geluid, al zit het station van die naam alleen nog maar op de FM.

De in het begin van deze column genoemde jongere collega's hielden de kantoorradio altijd afgestemd op Radio 538, tot het moment dat ik hem stiekem weer op Sky Radio zette. De muziek die tegenwoordig onder nummer 538 de ether in wordt geslingerd, kan me allerminst bekoren. Hoe komt dat? Is de popmuziek zoveel slechter geworden in 27 jaar tijd, of ikzelf zoveel volwassener? Ik weet het niet, maar laat ik het veiligheidshalve op het eerste houden.


Het verhaal in deze column heb ik onlangs geschrapt uit een artikel op De digitale reiziger over een busreis door het Gooi. ("geschrapt" wil in dit geval zeggen: niet-opgeschreven). Wél schreef ik iets over een benefiet-LP, die Veronica had uitgebracht ter ondersteuning van de Nierstichting. Hierop kreeg ik een vraag van een iets jongere generatiegenoot onder mijn lezerspubliek, die wilde weten, welke nummers daar ook alweer opstonden. Waarop ik besloot, de rest van het Veronicaverhaal toch ook maar te publiceren (en voorafgaande daaraan: te schrijven).

Ik krijg zo wel de naam, dat ik het altijd over hetzelfde heb. Zo gaat dat: goede schrijvers "werken aan hecht doortimmerd oeuvre", slechte of matige "hebben het altijd over hetzelfde". Het zij zo.

Overigens: ook de rede van Rob Out tijdens het laatste uur is indertijd op grammofoonplaat uitgebracht. Die plaat is niet in mijn bezit, zodat ik verzoeken, er inlichtingen over te verstrekken, helaas niet kan honoreren.

De digitale reiziger

Vivat 65!

Lezers die mijn vorderingen op het pad des levens de laatste maanden nauwgezet gevolgd hebben - althans wat ik daarover kwijt wil, en wat daarvan een schriftelijke neerslag heeft nagelaten op deze website - weten, dat ik sinds kort, na een onderbreking van vier maanden, opnieuw ben toegetreden tot het leger van busforenzen. "Mijn" kantoor staat in de onmiddellijke omgeving van het Haagse Congresgebouw en van Wim Kok's Catshuis. De aanvechting om daar in de lunchpauze belletje-trek te gaan plegen, heb ik tot dusverre nog kunnen sublimeren.

Ik reis naar mijn werk met Connexxion-bus 65 (Leiderdorp - Leiden Zuid-West - Voorschoten - Wassenaar - Den Haag Houtrust), een spits-sneldienst, die zijn naam slechts voor 50% waarmaakt (het is wèl een spitsdienst; tot zover klopt het).

De geschiedenis van deze lijn is indrukwekkender dan zijn huidige staat, en begint vermoedelijk in 1961, het jaar dat de blauwe tram van Leiden naar Den Haag werd opgeheven - "vermoedelijk", zeg ik, want bushistorie is in bibliotheken altijd een stuk minder gemakkelijk te reconstrueren dan die van de trein. Ook in die tijd verdienden al vele Leidenaren en Voorschotenaren hun jaarwedde in de talloze (Rijks)kantoren van de Residentie. De meesten van hen reisden per tram; een kantoorbediende had toen nog geen auto, en de trein was nauwelijks een alternatief. Zo was er vanuit Leiden nog geen verbinding met Den Haag StaatsSpoor, de voorloper van Den Haag CS. Voorschoten had in die jaren zelfs helemaal geen station, en zag ze alleen maar voorbijrazen: die groene treinen met hun spitse snuiten.

De Blauwe Tram verzorgde in het hartje van de spits extra F-diensten (forenzendiensten), en bracht zijn klanten tot op het Malieveld, op loopafstand van de voornaamste ministeries. Na de nog altijd betreurde opheffing van “de blauwe” moet iemand op het idee gekomen zijn, een rechtstreekse, snelle busdienst te laten rijden naar de kantorengebieden van Den Haag.

De nieuwe slaap-wijken in het zuiden van Leiden en in Voorschoten groeiden als kool; vele inwoners werkten in Den Haag, en in de bus zal het een druk gekwetter geweest zijn van buren en straatgenoten die gezamenlijk oprukten naar de dagelijkse slag om het bestaan. Ook nu nog kom ik in die snelbus soms kennissen tegen. Ach, laat autochtone Leidenaren het niet horen, maar hun stad is niet veel meer dan een buitenwijk van Den Haag.

De sneldienst was ooit écht snel: de bus vermeed de slingerslangerroute door de dorpen, en nam de Rijksstraatweg langs Wassenaar, die toen nog niet vergeven was van de autofiles. In de loop der jaren is de route nauwelijks veranderd, maar de omstandigheden des te meer.

Oorspronkelijk werd de snellijn geëxploiteerd onder lijnnummer 49, maar in de vroege jaren 70 heeft het toenmalige busbedrijf NZH de lijn omgenummerd. Sedert die dag zag de forens op de bus zijn pensioenleeftijd afgebeeld, als een mild memento mori. Eens zou je je laatste thuisreis maken, en met lijn 65 een nieuwe levensfase binnenrijden, die van het zalig nietsdoen. De werknemer was in die tijd wat minder beweeglijk dan tegenwoordig. Er moeten mensen zijn, die tientallen jaren van lijn 65 gebruik hebben gemaakt. Een rijkscarrière omvat 15.000 busritten, maar wie oog heeft voor de kleine veranderingen, van dag tot dag, van seizoen tot seizoen en van jaar tot jaar, zal nooit tweemaal dezelfde reis maken.

In de jaren zeventig was deze buslijn best populair. Ik had er weinig aan voor mijn werk in Rijswijk, maar nam hem wel eens als ik een cursus had in Scheveningen, of aan het eind van een middag winkelen in Den Haag. In de ochtendspits reed elke tien minuten een gelede bus naar Den Haag; 's avonds ging er om het kwartier een terug. Er was toen zelfs nog een versterkingslijn, nummer 64, met een iets uitgebreidere route door Voorschoten. Maar 64 is niks bijzonders; hoogstens betekent het iets voor een binaire denker (twee-tot-de-zesde-macht) of een Beatles-fan (when i'm sixty four, de Beatles zijn het al bijna). De lijn kwijnde weg, en werd opgeheven bij de opening van station De Vink.

Ook in lijn 65 kwam rond die tijd de klad. De vaste klanten kochten één voor één een auto, die hen in staat stelde, ter hoogte van Kerkehout in de zelfde file terecht te komen als de gele NZH-bussen. De lijn raakte in de beruchte neerwaartse spiraal van hogere exploitatiekosten, minder passagiers, lagere frequentie, en nog minder passagiers. Rond 1990 bedroeg het aantal vaste klanten nog zo'n 250 per werkdag. Lijn 65 zou al lang ten gronde gegaan zijn, als in 1994 de Interliner niet was uitgevonden. Er kwam er ook één op het traject Den Haag - Haarlem (hij is al lang ter ziele) en om de benodigde doorstroming te garanderen, werden langs de Rijksstraatweg enkele kilometers busstrook aangelegd, waarvan ook sneldiensten als lijn 65 profiteerden. Er rijden momenteel over de Rijksstraatweg verder nog spitsbussen van/naar Oegstgeest, Katwijk en Noordwijk; allen noodlijdend. Tegenwoordig heeft lijn 65 halfuurdienst; 's morgens rijdt meestal een overvolle standaardbus, en 's middags een halflege gelede bak.

Ik ben een tevreden klant van de 65: nooit heb ik zo'n mooie rechtstreekse verbinding naar kantoor gehad! De halte Rooseveltstraat is slechts 6 minuten lopen van mijn huis, en vanuit kantoor heb ik een riant uitzicht op de halte-terug. Daar zie ik rond kwart voor drie de eerste middagbus vertrekken. Mijn werkdag duurt dan nog een veelvoud van een halfuur. Ik hoef maar anderhalve minuut te lopen naar de halte, en verlaat het kantoor als ik de eerste reizigers in de abri zie staan.

Als bus 65 op tijd is, heb ik een halfuur tijdwinst ten opzichte van de omweg via Den Haag CS. De vorige zin moet gelezen worden met de nadruk op het eerste woord. Lijn 65 is namelijk zeer zelden op tijd. Op de heenweg verschijnt hij al vaak vijf tot tien minuten te laat bij de halte; hij heeft dan vermoedelijk in Leiderdorp al vastgestaan. Ook op de Rijksstraatweg ontstaat vaak vertraging. Er liggen busbanen aan weerszijden van het kruispunt waar vroeger de dierentuin was, maar de lengte van die banen is gebaseerd op de verkeersdrukte uit het tijdperk van de Interliner. Anno 2001 schiet hij kilometers te kort; pas na ellenlang filerijden breekt het moment aan dat het voertuig de vrije baan op kan, om de auto's het nakijken te geven. Maar even voorbij het einde van de busstrook sta je al weer vast.

Is de bus in Den Haag aangekomen, dan wordt de doorstroming wat beter. Op de terugweg is dat echter anders. De bus moet dan achteraansluiten in de rij van wachtenden die de Utrechtse Baan opwillen. De plaats waar het vastloopt, is iedere dag weer een verrassing, maar als dat eenmaal gebeurd is, dan weet je ook precies hoe laat je thuis kunt aanschuiven achter het avondeten. Komt de bus pas vast te staan op de Raamweg, dan kun je rekenen op vijf tot tien minuten vertraging. Moet lijn 65 al op de fly-over bij Madurodam achteraansluiten, dan wordt het een stijf kwartiertje à twintig minuten extra reistijd. Echt beroerd sta je ervoor, als het gelede monster meteen al bij de Scheveningse Bosjes in de remmen moet. Een half uur vertraging is dan je deel; je had net zo goed de volgende bus kunnen nemen; of andersom geredeneerd: de vorige.

Ik probeer te lezen onderweg, maar de concentratie is in bus 65 wat minder dan normaal. Het filerijden: stilstaan, even optrekken en dan weer remmen, is mateloos irritant, ook al zit je niet zelf achter het stuur. Je gaat mee zitten rijden, vooral als je voorin zit: nu kan de bus weer een metertje verder; daar probeert iemand voor te kruipen; daar slaat in de verte het stoplicht op groen; komen we er deze keer door of niet? En als er bij wijze van uitzondering geen file staat, duurt de rit hooguit een halfuur; nauwelijks de moeite om je boek open te klappen.

Dan is er het nimmer vervelende uitzicht, naast asfalt, huizen en kantoren ook bestaande uit bossen en uit een paar wonderlijke architectonische rariteiten: een lazuurblauw paleis nabij het verkeersplein Den Deyl; een soort theekoepel op een duintop, waar het volgens de Wassenaarse overlevering 's nachts spookt, en bij slecht weer ook overdag; de Rode Olifant langs het Malieveld, een mastodont in roodbruin baksteen, bewoond door Blackstone en andere succesvolle pleiters; het Madurodam-paviljoen met de man die daar de schuine helling beklimt en die elke morgen toch weer een pop blijkt te zijn; de protserige, hagelwitte marmeren zitbank die uitkijkt over de vijver in de Scheveningse Bosjes, en die er zo keihard uitziet, dat ik hem in de lunchpauze nog nooit mijn achterwerk waardig heb gekeurd.

En dan de medepassagiers. Ik doel niet op die onopvallende kantoorklerken, aan de oudsten waarvan je die 15.000 ritten heel duidelijk kunt afzien, maar op twee andere categorieën.

Allereerst de militairen die hun 38-uur-per-week doorbrengen in de Scheveningse kazernes, en tot de halte Willem Witsenplein gebruik maken van de 65, alvorens over te stappen op lijn 23. In vol martiaal ornaat stappen ze in, de meesten in Voorschoten, waar menige straat is genoemd naar al dan niet gesneuvelde oorlogshelden. Borstelsnor, pet, smetteloos witte handschoenen; Herculesschouders, waarop sterren, strepen en symbolen: in hun werkomgeving zal het de nodige indruk maken, maar in een streekbus zien ze er potsierlijk uit, terwijl ze het zelf zieligerwijs niet eens in de gaten hebben. In grove lijnen doen die geüniformeerden in hun kazerne vermoedelijk hetzelfde als ik: papieren ordenen, hun PC's voederen met informatie en dromen van iets verheveners (in hun geval: een sappige brandhaard, waar zij namens de VN een paar jaar lang de houwdegen mogen uithangen, tot de debriefing en de onvermijdelijke vragen in het parlement). Vanwaar die dagelijkse aankleedpartij? Of zou het verplicht zijn, en zaten ze ook liever als onopvallend burgerman in lijn 65?

(Ik overdrijf; er is er nog maar één. In de bloeitijd van lijn 65 zag je hele legers in de bus).

In de tweede plaats een groepje luidruchtige veertienjarigen. Zo komen uit Voorschoten en spreken het verplichte Polder-Hollands.

Eén van hen, een meisje, hoor ik vertellen over de stalker die haar soms op weg naar de halte achternaloopt, een enge vent van een jaar of 25. Haar vader ("vadéérgggg") gaat vaak als chaperonne mee naar de halte; de politie is al ingeschakeld, maar de achtervolger is niet van zijn zonderling gedrag af te brengen. Het slachtoffer vindt deze affaire eerder interessant dan beangstigend, en praat er te lang over door.

Enkele dagen later zie ik een ander meisje temidden van een kluwen medescholieren, die op de achterbank in een luidruchtige stoeipartij verwikkeld zijn. Zij gaat van hand tot hand, wordt overal gekieteld, betast en beknepen, en geeft met wellustige kreetjes van haar instemming blijk. Passagiers kijken verbaasd om naar de plek waar dit alles zich met veel rumoer afspeelt. Het kan nu niet lang meer duren, voordat ze half wordt uitgekleed. Reeds vliegen schoenen en sokken door de bus. "Hee, hee, hee, het is hier geen speelplaats, hoor", brult de man die het schoeisel in de nek krijgt. Er treedt enige rust in; kleding wordt in orde gebracht. De halte Mauvestraat nadert, en daarmee het punt waar die pubers eruit moeten. Ik zie ze enigszins verplukt op straat lopen; ongaarne zou ik ruilen met hun docenten.

De man die ze tot de orde geroepen heeft, gaat er een halte verder uit, gewapend met paraplu en gehuld in regenjas. Hij is nog jong, hooguit bezig aan zijn 6000ste busrit, maar zijn buik vertoont al een neiging tot zwellen, en hij draagt een ouwelijk groen jagershoedje. Ik herken hem; het is mossieu Colson van tminnesterie, een romanfiguur uit de roman van L.P. Boon die ik zit te lezen. Standplaats Brussel, maar vanuit het boekenpapier heeft hij zich op bovennatuurlijke wijze gematerialiseerd tot een gestalte in een verregende Haagse straat.

Een paar haltes verder stap ook ik uit. De bus rijdt nog door, voor weinig belangstellenden, naar het Gemeentemuseum en tenslotte de Houtrusthallen.

Hoeveel jaar heeft dit kwijnende lijntje nog te leven? Ik hoop nog heel lang. Niet voor mezelf; in juni wacht me alweer een andere werkplek in Den Haag, buiten het stroomgebied van Connexxion-lijn 65. Nee, ik denk aan de laatste vaste klanten, voor wie de opheffing van de LXV een ernstige inbreuk op hun levensritme zou betekenen. Lijn 65 leve voort!, minstens tot 2052, het jaar dat ook die veertienjarigen de pensioengerechtigde leeftijd bereikt hebben.