WEEK 5 / 28 JANUARI 2001


Deze rubriek verschijnt eens per veertien dagen.

Frans Mensonides

Media in de media

Metro: gemiddeld 9 minuten (tot en met Alphen aan den Rijn); Leidsch Dagblad: 8 minuten (na thuiskomst); Algemeen Dagblad 6,5 minuut (bij dat ene ontbijtboterhammetje); Spits! 5 minuten (tussen Alphen en Bodegraven; als ik hem tenminste ergens zie liggen; ik ga er niet speciaal naar op zoek); NEWS.NL: 1 minuut 15 (wanneer het WC-papier in het treintoilet op is). Ik ben er snel mee klaar.

Wat in de kranten staat, kan mij nooit lang boeien; ik behoor tot de zaplezers. Toch ontgaat me niet veel over de wereld anno MMI. In de eerste plaats staat er in al die kranten vrijwel exact hetzelfde. Wat ik in de ene krant oversla, pik ik uit de andere soms nog op, zodat ik uiteindelijk mijn dagelijkse portie wereldleed toch wel onder ogen krijg. In de tweede plaats hebben we ook nog zoiets als TV. Ook die bekijk ik terloops, en al zappende.

Het afgelopen weekend verdeelde ik mijn aandacht tussen mijn huiswerk voor het college van dinsdag, en het wereldkampioenschap sprinten op de schaats. Ik miste wel eens iets, maar kon de grote lijn toch zonder problemen vasthouden. De race van Erben Wennemars, Hollands favoriet op de korte schaatsafstanden, is me ontgaan; gedurende die 36 seconden zat ik zeker net even in dat boek te kijken. Echter: ik zag nog wel, hoe Wennemars huilend zijn modieuze sneeuwbrilletje tegen de ijsvloer smeet, wat bij mij het vermoeden deed rijzen, dat zijn sprint niet helemaal verlopen was zoals de schaatsfans dat gaarne gezien hadden. Ten gerieve van de kijkers die even met hun ogen geknipperd hadden, werden de gigantische "mis-peren" van Wennemars nog een keer of 96 in slomo herhaald, begeleid met deskundig commentaar van iemand die op mij voorheeft, dat hij kan schaatsen.

Een schaatsrapportage bestaat verder, behalve uit beelden van schaatsende mannen en vrouwen, in hoofdzaak uit tientallen diepte-interviews. De prestaties van de Nederlanders vielen tegen; er was dus veel stof tot gesprek. Mijn persoonlijke held van het hele schaatsweekeind was trainer Leen Pfrommer (zelf ooit TV-verslaggever; daar zal het in gezeten hebben); die gaf 36 minuten lang geen krimp, toen van hem tijdens een derdegraadsverhoor een antwoord werd geëist op de vraag waarom Marianne Timmer enkele fracties van een seconde langzamer had gereden dan vorig jaar om deze tijd. Alsof er op zo'n vraag een zinnig antwoord bestaat! "Dat is sport", wat anders moet je zeggen?

Vroeger, in de tijd van Ard en Keessie, had je zulke langdradigheden niet; je zag twee mensen schaatsen (veel langzamer dan nu; er bleef weinig tijd over voor het gedoe eromheen); de rondetijden werden gemeld, en door mij zorgvuldig geadministreerd; een kort interviewtje na afloop en klaar.

Die herhalingen, dat uitmelken van nieuwsfeiten of non-feiten; dat gaat je als consument van al die journalistieke vlijt soms ontzettend tegenstaan. Daardoor ga je nog vaker zappen, en moet het nieuws dus nog intensiever herhaald worden om tot onder je schedeldak door te dringen.

Ik heb in de eerste week van dit jaar even een poosje gemeend dat ik de enige Nederlander was, die genoeg kreeg van de berichtgeving omtrent de nieuwjaarsramp in Volendam, die voor de media zo plezierig midden in de komkommertijd viel. Het begon met de Spits, die smakeloos kopte, dat 't Hemeltje in een Hel veranderd was. Ik durfde er eerst niet over te praten, want dan is het net of je de ramp wilt bagatelliseren, wat natuurlijk in genen dele mijn bedoeling was, noch is. Maar lag het nu echt aan mij, dat ik het journaille na een paar dagen begon te zien als een zwerm nietsontziende horzels, die de rouwende bevolking bleef bespringen met camera, notitieblok en microfoon? De eerste kerkdienst na de ramp; de eerste schooldag na de ramp; de eerste uitgaansavond na de ramp; straks de opening van het visseizoen na de ramp; wij waren erbij, op de eerste rang.

Je wist ook niet meer, wat je wel of niet moest geloven. Een goed uitgeruste traumahelicopter die wegens milieubezwaren van omwonenden aan de grond moest blijven: in Holland zijn ze ruimschoots krankzinnig genoeg om zo'n constructie te bedenken, maar voor hetzelfde ben je slachtoffer van een opnieuw een mediaal opklopsel, en is er in werkelijkheid iets heel anders aan de hand.

Intussen bleven andere dingen onderbelicht. Door de weerkundigen niet voorspelde ijzel op de eerste werk- en schooldag van het jaar veroorzaakte in een paar uur tijd ongeveer evenveel leed als die Volendamse brand. Piepklein stukje in de krant; korte flits op de TV. Geen indringende reportages over de nabestaanden van de slachtoffers; er werd niet geroepen om het hoofd van Erwin Kroll, die de gladheid niet voorspeld had. Waarom de ene dode harder aantikt dan de andere, is een mediaverschijnsel dat me blijft fascineren.

Na twee weken Volendamverslaggeving begonnen de media zelf tegengas te geven; er verschenen in de kranten en op de buis zgn. "mediadeskundigen", die zich op wetenschappelijke wijze bogen over de berichtgeving over Volendam. In dezelfde tijd las ik in een van de in de eerste alinea genoemde periodieken een hoofdredactioneel commentaar over de Volendam-berichtgeving; hij vond dat de grenzen van het betamelijke overschreden waren (zoiets zal er wel gestaan hebben; ik weet het niet letterlijk meer). Dezelfde krant had wekenlang schaamteloos zijn kolommen met de Volendamse cafébrand gevuld.

Er bestaat veel kruisbestuiving tussen de verschillende media. Kranten- en TV-journalisten lijken elkaar wel aan het werk te houden met het rondpompen van non-informatie. Ik zweer dat ik nog nooit heb gekeken naar het spraak- en geldmakende TV-programma Big Brother. Maar als ik door de krant blader, valt mijn oog wel eens op een artikel over datzelfde programma. De showbizpagina's besteden vele vierkante kilometers papyrus, en hectoliters drukinkt aan de helden uit die serie: hoe het met ze ging toen ze in het Big Brotherhuis zaten; hoe het met ze gaat sedert ze eruit zijn, en hoe het inmiddels met ze is afgelopen. En wanneer de schrijvende pers daarover is uitgeschreven, dan laten ze ook nog even een massapsycholoog aan het woord over de diepere psychologische achtergrond van het verschijnsel Big-Brother. Media in de media, kortom.

Een erg brutaal staaltje van dergelijke kruisbestuiving las ik onlangs, bij de ochtendthee, in het Algemeen Dagblad. Er schijnt een programma te bestaan, "bij de kapper", of zoiets, waarbij een of andere van een kappersdiploma voorziene relnicht een klant knipt, en - zoals kappers plegen te doen - met die klant staat te praten. Dat zie je dan onversneden in beeld. Hoe boeiend!

Ik probeer me het laatste gesprek voor de geest te halen dat ik met mijn eigen kapper had. We hadden het over uitslagen van recente voetbalwedstrijden, vakantieplannen in heden en verleden, het Internet, en over het feit dat hij van plan is, het interieur van zijn zaak te moderniseren. Het lijkt me al met al niet iets, waarmee je het complete Nederlandse volk een halfuur lang zou mogen vervelen.

Nu wilde een wakkere journaliste van het AD bewijzen, wat iedereen al lang vermoedde: nl. dat de gesprekken in "bij de kapper" doorgestoken kaart zijn. Zij verzon een sappig seksverhaal, belde dit door naar de kapper-redactie, en bood aan, het in de uitzending te komen vertellen. Gretig ging men daarop in: het verhaal werd niet geverifieerd, en werd ongecensureerd uitgezonden, want als men "bij de kapper" al ergens de schaar inzet, dan is het het hoofdhaar, en zeker niet de breed uitgesponnen escapades van de gasten.

Een paar dagen later besteedde het AD zijn halve voorpagina (belangrijker nieuws was er die morgen niet) aan het heldenstaaltje van de journaliste, die toch maar bewezen had, dat "bij de kapper" fake was. Als ik even op een rijtje mag zetten wat er gebeurd is: een journaliste verzint een verhaal, en in plaats van het in de krant te zetten, zoals in haar beroepsgroep gebruikelijk is, vertelt zij het voor de TV. Waarna ze in de krant zet, dat de TV leugens uitzendt. Het Oud-Hollandse "de pot verwijt de ketel" lijkt op deze situatie volop van toepassing, maar daar gaat het me eigenlijk niet om. Want de avond tevoren - ik heb niet gekeken, verdiept als ik was in een degelijke, ouderwetse 19e eeuwse roman - zal diezelfde journaliste ongetwijfeld geïnterviewd zijn (met een onlangs gekapt hoofd) door een van de 12 media-rubrieken op TV, waar ze soms, als opperst staaltje van nieuwsrondpomperij, alvast de krantenkoppen van morgenochtend voorlezen.

Als de media zo graag bezig zijn met de media, is er dan nog wel enige relatie tussen al dat rondzingende nieuws en de Werkelijkheid? Is er überhaupt nog wel een Werkelijkheid? Dat is eigenlijk meer een vraag voor Jan Bor, de huisfilosoof van het Algemeen Dagblad, wiens nobele alwetersgezicht mij elke maandagmorgen om 6.41 aanstaart vanachter zijn bril en mijn theekopje. Maar dat is meer dan ik op dat tijdstip kan verdragen, dus ik sla de showbizpagina maar op; dat leest lekker weg, zo op de vroege morgen.

Toch begin ik het zelf, als amateurscribent, ook al te leren; ook ik heb toch maar weer een hele mediacolumn op dit medium gevuld.


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief




De digitale reiziger

De blik van de hobbyist en de blik van de forens

Op een mooie pinksterdag, een handjevol jaren geleden, stond ik op het perron van station Haarlem te wachten op de trein naar huis. Op hetzelfde perron hield zich een groepje lieden op van uiteenlopende leeftijd, vrijwel allen mannen. Een beetje wereldvreemde mannen, met een wazige blik, met oude jassen met vette kragen, en met canvastasjes vol lunchboterhammen.

Wat ze er deden, was me aanvankelijk niet duidelijk, tot het moment dat zich een onmiskenbare opwinding van deze menigte meester begon te maken. "Daar komt-ie, daar komt-ie", hoorde ik roepen. "Ie" was een opvallend oude, groene trein met een spitse neus, zo'n model uit het jaar negentien-weinig, waar ik heel vroeger nog wel eens ingezeten heb, op weg naar een logeerpartij in Deventer.

Dat groene, van de sloop geredde treinstel kwam het station van Haarlem binnenrijden, en dat bleek nu juist datgene te zijn, waar het merkwaardige groepje op stond te wachten. Enkelen van hen beleefden bij die aanblik spontaan een orgasme, maar de meesten haalden fotoapparatuur te voorschijn, en begonnen het oude treinstel te fotograferen. Daarbij gedroeg men zich nogal onbeleefd tegenover normale mensen die zich op dat perron ophielden omdat ze misschien wel, even als ik, op de trein stonden te wachten. "Héé, klootzak, lul, oprotten uit mijn beeld!", kreeg een nietsvermoedende hoogbejaarde heer toegevoegd, die genoeglijk liep te kuieren in de middagzon, en zich per ongeluk ophield in het schootsveld van een fotograaf.

Om de groene trein van alle kanten te kunnen vastleggen, klommen de treinhobbyisten over afzettingen en negeerden ze verbodsborden. Toen uit de stationsmicrofoon een waarschuwing klonk, en gedreigd werd met inzetten van de spoorwegpolitie, was men daarvan allerminst onder de indruk; er werd hoongelach aangeheven, en kromme vingertjes werden gestoken in de richting van waaruit de waarschuwing gekomen was.

De fotografen maakten geen aanstalten om in de trein te stappen. Een ritje was niet opgenomen in het programma; er was alleen sprake van een fotosessie. "Wat een lol, zeg!", hoorde ik mezelf denken.

Kort en goed: na die middag had ik geen erg hoge dunk meer van spoorweghobbyisten en railspotters. Wat ik gezien had, was bepaald geen uitzondering; bij de meeste fotosessies van railhobbyisten schijnt het er zo aan toe te gaan.

Een van de wonderlijkste eigenschappen van de spotter is het feit, dat hij een trein of tram slechts kan zien als een estetisch voorwerp, en niet zozeer als iets dat bedoeld is tot het vervoeren van passagiers. Het railvoertuig als "art pour l'art"; als kunstobject, zo niet als lustobject. Het wekt dan ook geen verbazing, dat railhobbyisten dol zijn op alles wat de ene trein of tram van de andere onderscheidt; het liefst totaalreclame, maar als het niet anders kan: het voertuignummer. Ook tijdelijke afwijkingen zijn erg populair: in een mededelingenblaadje voor railhobbyisten, dat ik soms onder ogen krijg, staan vaak meldingen over trams die op een bepaalde plaats en tijd waargenomen zijn met de tweede pantograaf omhoog, in plaats van de eerste; toch iets wat een normaal mens niet eens zou opvallen.

Ikzelf beoefen op De digitale reiziger een geheel andere vorm van OV-hobbyisme (eenkennig ben ik niet; naast railvervoer krijgt vervoer op rubberen wielen en desnoods OV te water, bij mij ook de aandacht die het verdient). Het reizen per OV als tijdverdrijf hoort al tientallen jaren tot mijn favoriete bezigheden, zo ongeveer sinds mijn tiernertourtijd. Het waarom ervan is me een raadsel. Zoals mijn trouwe lezers weten, heb ik met het OV hooguit een haat-liefdeverhouding, en hetzelfde geldt voor het land waar ik doorheen reis.

Soms echter, maak ik van het OV gebruik uit geheel andere redenen dan hobbyisme; gewoon omdat ik ergens moet zijn. En dan kijk ik meteen heel anders tegen de zaken aan. Dat bleek een paar weken geleden al uit mijn stukje over de lange buslijn Arnhem - Utrecht, die door een paar fans zelfs is geëerd met een complete website. Dat is een lijn, die ik altijd heb geassocieerd met vakantie, met mooie doorkijkjes op bossen, en met zonnige dagen in het Von Gimborn-arboretum. Die lijn is gekelderd in mijn waardering sedert ik er enkele weken als forens van gebruik heb moeten maken.

Precies het omgekeerde geldt voor de sneltram Utrecht - Nieuwegein IJsselstein, ooit afgekort tot SUN. Ik heb er twee keer over geschreven: in 1998, toen alle wagens nog geel waren en eigendom van Midnet, en afgelopen zomer, toen de lijn, inmiddels overgenomen door Connexxion, was doorgetrokken naar het Zenderpark.

Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat ik het Utrechtse tramnetje, bestaande uit anderhalve lijn, niet zag zitten. Vanuit hobby-perspectief is er niet veel aan. De tram is niet echt een sneltram; je kunt niet, zoals in Den Haag, Rotter- of Amsterdam, op elke straathoek overstappen op een andere lijn, en het uitzicht is ook al niks: die afzichtelijke grauwbetonnen spookstad Nieuwegein, waarvan je je niet kunt voorstellen, dat mensen zich er vrijwillig laten opsluiten. Je ziet er ook nooit een échte hobbyist met zijn camera langs de baan staan. Het vergeten lijntje.

Sedert half december echter, ligt mijn werkplek langs deze lijn. Tot mijn enthousiasme: voor het eerst in een carrière van ruim een kwart eeuw zou ik met de tram naar mijn werk kunnen. In de Rijswijkse Plaspoelpolder heb die pret gemist, omdat ik het er nèt niet heb uitgehouden tot de openingsdag van HTM-lijn 17.

Hoe oninteressant de sneltram Utrecht - IJsselstein ook is voor de tram-spotter en de tramfotograaf; voor de forens is hij ideaal. Hij rijdt inderdaad niet al te snel, maar altijd nog sneller dan de gemiddelde tram in één van de drie echte grote steden. En zijn gebrek aan tempo compenseert hij ruimschoots door een grote betrouwbaarheid. De tram is altijd op tijd (of liever gezegd; steevast 1 à 2 minuten te laat, want in de dienstregeling wordt uitgegaan van een ideale doorstroming, die in de praktijk beslist niet aanwezig is).

Punctualiteit is van onschatbare waarde in het woon-werkverkeer. Ik hoef nooit een tram eerder te nemen om zeker te zijn van mijn treinaansluiting. Verder kan ik exact uitrekenen, hoe laat ik het kantoor moet verlaten, om die laatste aansluitende tram nog te halen: zodoende hoef ik geen minuut verloren te laten gaan met wachten.

Dat ik niet de enige forens ben die tevreden is over de sneltram, bewijzen de reizigersaantallen. In de ochtendspits zijn de trams die Utrecht CS verlaten, nog voller dan die die vanuit Nieuwegein en IJsselstein bij dit station aankomen. 's-Avonds is dat natuurlijk precies andersom. Wanklanken verneem je zelden: behalve dan de scholier die ik hoorde zeggen, dat hij nooit betaalde voor die "kankertram". Ik had hem wel een draai om de oren willen geven: "mijn" tram zo verschrikkelijk te beledigen!

Inmiddels heb ik al twee werkplekken versleten in het stroomgebeid van de Utrechtse sneltram. De eerste lag in Nieuwegein-Zuid, en wel exact tegenover een halteperron. De hele dag zag ik vanuit mijn kamer mensen naar de halte lopen en verzwolgen worden door de daar nog precies op tijd vertrekkende tram richting Utrecht. Een paar minuten laten kwam de tegenligger eraan, die een pluk mensen uitbraakte. Die mensen zag ik dan in de ganzenpas naar het verkeerslicht wandelen. Als je zelf passagier bent, koester je soms de illusie, dat je transport enig doel dient, maar voor een observator van buitenaf krijgt dit hele gedoe iets van een absurdistisch toneelspel. Al die af en aan lopende mensen; uur na uur: een perpetuum mobile waarnaar je niet zonder verfijnde glimlach kunt kijken.

Na de jaarwisseling veranderde ik weer van werkplek. Sedertdien zit ik op het Utrechtse Kanaleneiland. Opnieuw heb ik uitzicht op de trambaan, die zich vanuit mijn standpunt bevindt achter een vergeten wijkpark, waar nooit een sterveling wandelt. Ik bekijk de baan van een hoogte van ongeveer 30 meter. Het lijkt op die afstand wel een modelbaan, met bijbehorend geluid (rakketakketak, reldekedel). De afstand is te groot om passagiers te kunnen zien, en vanuit mijn positie kan ik ook geen halteperron waarnemen.

Door dit alles wordt de tram gereduceerd tot wat het is voor de ware hobbyist; een kijkspel. Ik merk, dat ik nu zelf heel sterk ga letten op uiterlijkheden, die me als passagier totaal Siberisch laten. Er rijdt, ondanks de vergevorderde ombouw van het trampark, nog altijd één combinatie rond die helemaal geel is, en door mij "de geeljas" is gedoopt. Verder is er een tram met totaalreclame voor olieboer BP. "Helder denken, schoner tanken" luidt de tekst (ik las het een keer toen ik in de middagpauze op weg was naar het grote winkelcentrum. Een gotspe, die kreet, want écht schoon reis je natuurlijk als je die tram neemt, in plaats van de vierwieler). Ook rijdt er nog een tram heen en weer met opvallende junglemotieven.

De sneltram heeft een ijzeren regelmaat. Wat richting Utrecht CS koerst, keert na 22,5 minuut weerom. Trams die ik op de hele kwartieren zuidwaarts zie rijden, moeten naar IJsselstein en keren na exact een uur terug in mijn beeldveld; de tram van 7,5 minuut later doet slechts drie kwartier over zijn slag naar Nieuwegein Zuid. Na 2,5 uur voltrekt alles zich opnieuw in dezelfde volgorde: de sneltrams doen 2,5 uur over een slag Utrecht - Nieuwegein, gevolgd door één naar IJsselstein.

***

De werkdag zit er weer op. Ik sta op het perron; de tram nadert. Het is de jungletram, zie ik tot mijn plezier. Hij blijkt reclame te maken voor vakantiereizen naar een terreurstaat aan de onderzijde van deze wereld, die op ons vaderland alleen vóórheeft dat er spannende safariparken bezocht kunnen worden. "Rrrrrrrrrttttttt", klinkt het uit het motorblok als we vertrekken; het kenmerkende kattengespin van de Utrechtse sneltrams, die soms écht blij lijken te zijn dat zij weer een paarhonderd forenzen terug mogen brengen naar het station. De snelheidsmeter in de cabine wijst 75 kilometer per uur aan; niet echt langzaam. Ik word vervoerd, maak deel uit van de stroom, en ben van een tramspotter weer veranderd in een tevreden reiziger.