WEEK 49 / 3 DECEMBER 2000


Helaas hebben we moeten besluiten tot een frequentieverlaging. Deze rubriek verschijnt in het vervolg alleen nog maar in de oneven weken.

Frans Mensonides

Anakoloeten

Een paar weken geleden doolde ik rond door een winkelcentrum, ergens in Hollands suburbia, en zag op bijna elke blinde muur een advertentie waarin thuiswerk werd aangeboden, à raison van 70 gulden per uur. De aard van het werk werd niet vermeld. "Geen seks" stond er bij; spijtig genoeg, maar je kunt niet alles tegelijk hebben in het leven.

70 gulden, een vorstelijk bedrag, ook zonder seks. Ik overwoog het erbij vermelde telefoonnummer te draaien, maar bedwong mijn nieuwsgierigheid; tenslotte treed ik per 1 december 2000 in dienst van Hare Majesteit Tineke Netelenbos, als adviseur en spin doctor, en aan haar heb ik mijn handen al vol genoeg.

Thuiswerk, hoe je er ook over denkt, bespaart je in elk geval de dageljkse woon-werk file, dan wel het verblijf in een overvolle trein vol onwelriekende medeforenzen. Ik heb er altijd al voordelen in gezien, en heb enkele jaren geleden zelf ook enige tijd thuiswerk verricht, voor een aanzienlijk lager bedrag dan die 70 gulden per uur, dat wel. Het was bij een uitgever.

Ik verkeerde wat Engelsen gelovik eufemistisch between professions noemen, was nog behoorlijk burnout van mijn vorige professie, en las een advertentie van een uitgeversbedrijf, gevestigd in de AGG (Amsterdamse grachtengordel); waar anders zou een uitgever moeten zitten? Zij boden thuiswerk aan voor een free-lance corrector van teksten. Een mooi opstapje naar een literaire carrière (in dezelfde tijd volgde ik een cursus literair schrijven; hoe weinig ik daarvan heb opgestoken, valt wekelijks nog op deze site te lezen).

Ik schreef die uitgeverij een foutloze sollicitatiebrief. Bijna per kerende post kreeg ik een oproep om de volgende maandagmorgen om 10.00 uur te verschijnen in hun grachtenpand.

Op afraden van een goede vriend, die veel met uitgevers te maken had, kleedde ik me in het net: colbertje met das. Een sollicitatie is tenslotte een sollicitatie. Dezelfde vriend had me ook op het hart gebonden, mijn huid zo duur mogelijk te verkopen, en niet meteen op elk aanbod in te gaan. De uurtarieven in de uitgeversbranche lagen toch al aan de lage kant, en een vasthoudende houding zou niet alleen mezelf, maar ook al mijn thuiswerkende collegae tot voordeel strekken. Al te veel mensen werkten onder de prijs, en bedierven de markt voor een ander. Ik nam me heilig voor, dít advies in ieder geval wel op te volgen.

Natuurlijk was ik wel wat gespannen bij het binnentreden van die uitgeverswereld vol van glamour.

Tot mijn ontzetting bleek de man die mij te woord stond, een uitdraai voor zich te hebben van een recente aflevering van deze rubriek, die toen nog niet REFLEXXIONZZ! heette. Uitgerekend een heel negatief verhaal, en wel over het automatiseringsvak. Oh, Mozes, Maria, dacht ik.

Gelukkig kon de uitgever het artikel wel waarderen, al had hij er een spelfout in moeten aanstrepen. "Tja, ja, een heldere betoogtrant, waaraan een zeker sarcasme niet vreemd is", mompelde de man, meer tegen zichzelf dan tegen mij. Hier sprak een literatuurkenner, zoveel was zeker.

Hij had ook nog een paar andere dingen van me gelezen. Wel aardig, maar mijn interpunctie was niet je-dat. Veel te veel komma's, vond de man van de uitgeverij, daar zou ik, in het vervolg, beter, op moeten letten.

Het gesprek verliep verder gunstig. Ik zou een proefopdracht krijgen, een tekst van een officier van justitie, die opgenomen moest worden in een congresbundel. Mijn taak bestond uit het corrigeren van die tekst voor wat betreft spelling en interpunctie. Ik kreeg het verhaal op floppy mee. De verbeterde versie zou ik binnen tien dagen moeten opsturen naar de uitgeverij.

Bij het scheiden van de markt moest het uurtarief worden vastgesteld. Hij bood me 23 gulden. Gedachtig aan de woorden van mijn vriend eiste ik op vastberaden toon 25; dat tarief leek me meer in overstemming met de te verrichten werkzaamheden; bovendien hou ik van mooie, ronde bedragen. De uitgever ging daarmee zo snel akkoord, dat ik best nog wel een hoger honorarium had kunnen bedingen: 27 gulden, of misschien wel 30.

Op de wandeling terug naar het Centraal Station verkeerde ik een opperbest humeur; ik had weer werk, en bovendien zat er straks bij die uitgever misschien wel een bundeling in van mijn eerste vijftig REFLEXXIONZZ!.

Ogenblikkelijk werd ik gestraft voor mijn hovaardige gedachten. Op één van de smalle straten in dat schone Amsterdam moest ik uitwijken voor een hoge stapel vuilniszakken en roestige fietsen die rond een lantaarnpaal stonden gedrapeerd. Ik liep te dicht langs de gevel, en hoorde een luid gescheur en gekraak van textiel. Blijkbaar was ik blijven haken aan een spijker, of enig ander scherp, uítstekend voorwerp. Angstig keek ik naar mijn colbertje. De mouw lag er half af.

Enigszins afgebluft zat ik de trein, met gehavende kleding. Ik had naar mijn vriend moeten luisteren. Minstens acht uur lang zou ik nu correctiewerk moeten verrichten om de schade terug te verdienen; tel uit je winst! Ook tegen het correctiewerk zelf zag ik ineens op; spelling is nooit mijn sterkste kant geweest, en van de onlangs van kracht geworden pannenkoek-regels snapte ik bijzonder weinig. Anderzijds: ik had de tekst op diskette bij me, en zou hem gemakkelijk door een moderne spellingcorrector kunnen halen. Simpel werk; dat ze er nog 25 gulden per uur voor over hadden!

Na thuiskomst stak ik meteen de diskette in mijn PC. De tekst van de strafjurist was verreweg de slechtste die ik ooit onder ogen heb gehad. Dat zegt wel wat, want ik heb jarenlang gezeten op een afdeling waar verder alleen maar MTS-ers Elektrotechniek werkten. Dat had ik nog in mijn CV gezet in mijn brief aan die uitgever: ik heb jarenlang de teksten van elektrotechnici gecorrigeerd.

Het artikel van de officier bestond in zijn geheel uit krakkemikkige, halverwege ontsporende volzinnen van ruim 100 woorden, vol onvolledig uitgewerkte gedachtegangen, Tante-Betjes, als Wajangpoppen geneste bijzinnen, en tangconstructies waarin zelfs de tang niet meer was terug te vinden. "Anakoloeten", noemt men zulke zinnen wel (kan ik me herinneren van school), en dat was beslist de enige stijlfiguur die de officier van justitie beheerste.

Ook bij de inhoud van de tekst - voor zover begrijpelijk - zette ik vraagtekens. Het was een snorkend, ronkend betoog over het vele goede werk dat officieren van justitie de laatste jaren verricht hadden, terwijl er in die tijd dag na dag schandaalverhalen in de krant stonden over het feit, dat de weinige boeven die de politie achter de tralies had weten te krijgen, allemaal door justitie na vormfouten weer werden vrijgelaten (dit was een lange zin, maar die in het te corrigeren artikel waren nog veel langer en ondoorgrondelijker). De scribent had verder een voorkeur voor het stopwoord "concreet", zonder al te veel concreets te beweren.

Echter: met de inhoud had ik me niet te bemoeien. Ik ging aan de slag met het correctieprogramma van mijn tekstverwerker. Nu zit daar ook een grammaticamodule in (die sprong ogenblikkelijk op tilt toen ik het stuk van de officier ermee probeerde te analyseren) en een "leesbaarheidsmeter", als dat zo heet. Er bestaat een theorie dat je de (on)leesbaarheid van een tekst kunt uitdrukken in een getal, dat berekend wordt aan de hand van parameters als zinslengte en -complexiteit, aantal lettergrepen per woord, aantal zinnen per alinea, en nog zo een paar dingen. De schaal loopt van 100 (Jip- en Jannekestijl) tot 0 (zo moeilijk, dat alleen advocaat Spong er nog gaten in kan schieten). De "Flesch-rating", heet dit getal ook wel.

Ik mat de tekst van de officier. Een schamele 3 kwam uit de bus als resultaat. En zo'n stuk wilden ze aanbieden aan het soort onnozele halzen die niets beters te doen hebben dan congressen af te lopen!

Eigener beweging begon ik in de tekst punten, semicolons en zelfs komma's te plaatsen, geneste bijzinnen te ontrafelen, tangconstructies weg te werken: kortom lijn aan te brengen in het betoog. Geen eenvoudige opgave. Wat moet je bijvoorbeeld met gedachtestreepjes in een zin, waaruit voor jou geen enkele begrijpelijke gedachte spreekt?

Ik deed er een volle werkdag over, maar was aanvankelijk beslist niet ontevreden over het resultaat. De man van de uitgeverij zou content met me kunnen zijn. En bovendien: dat colbert had ik al weer terugverdiend.

Met hoopvolle gedachten bood ik de tekst opnieuw aan de onbegrijpelijkheidsmeter aan. Ik had hem, verwachte ik, toch wel opgekrikt naar een alleszins acceptabele Flesch-rating van 30 à 50. Maar wie of wat schetst mijn teleurstelling, toen het getal 14 uit de bus kwam?

Ik las de tekst nog eens kritisch over. Inderdaad: het was nog altijd niet veel soeps. Dat ik het door mij bewerkte stuk zo langzamerhand meende te begrijpen, kwam alleen maar doordat ik het al vijf of zes keer had gelezen.

Er volgde een nieuwe vereenvoudigingsronde, met nog minder resultaat dan de eerste: de meter klom met moeite en tegenzin naar een slotkoers van 17. Toen moest ik ook de spelling nog corrigeren; daar was de opdracht ten slotte om begonnen.

Een paar dagen later typte ik, met bekommerd hart, een opnieuw foutloos begeleidend schrijven aan de Amsterdamse uitgeverij, waarin ik opbiechtte dat ik buiten mijn opdracht om had geprobeerd, de tekst enigszins te vereenvoudigen. Het declaratieformulier stuurde ik als bijlage mee, zoals me gevraagd was. Ik had 28 uur aan de opdracht gezeten, maar dat vond ik zelf wat lang, gezien het resultaat, dus ik declareerde er maar 20.

De week daarop kreeg ik een telefoontje van mijn contactpersoon. Hij was bepaaldelijk niet tevreden; 20 uur was veel te veel voor zo'n simpele klus. Bovendien had hij wel een "bemerking" (een woord, waar ik zelf een grote rode streep door zou zetten): ik had talloze spelfouten laten zitten, met name in het notenapparaat. "Zaten er dan noten bij?", bracht ik op lullige toon uit. Ik ben zo iemand: ik sla noten altijd onbewust over, zowel als lezer als corrector.

Ik verwachtte, niet veel meer van dit uitgeversbedrijf te horen (een bundeling van REFLEXXIONZZ had ik al uit mijn hoofd gezet; ik was erachter gekomen, dat ze alleen zakelijke teksten publiceerden, en niets dat bedoeld was als literatuur). Vier maanden later werd ik echter opgebeld door een medewerkster van hetzelfde concern. Een nieuwe klus: een meer dan 2000 pagina's tellende bundel met teksten over innovatiemanagement moest voorzien worden van een alfabetische index.

Ik ken dat soort boekwerken. Ze zijn van buiten fraai uitgevoerd en dienen als boekenplankvulling voor managers die zelden lezend worden aangetroffen. Slechts eens per kwartaal worden zulke boeken ter hand genomen: door het meisje van de bibliotheek, die er een nieuwe losbladige aanvulling in invoegt.

Aan zo'n job kon zelfs ik niet veel verprutsen. Ik aanvaarde de opdracht, raffelde hem binnen 40 uur af, declareerde er 50, en kreeg spoedig daarop zonder mankeren, en zonder Bemerkungen, f 1250,00 overgemaakt op mijn giro. En nu wacht ik al twee jaar vergeefs op een nieuwe klus. Maar ik moet er eerlijk bijzeggen: ik zit er niet 24 uur per dag voor bij de telefoon.


Deze column scoorde 49 punten op de begrijpelijkheidsmeter, en valt daarmee in de categorie "moeilijk", hoewel ik het probleem niet zie. De hoge score wordt, behalve door die ene lange zin, vooral veroorzaakt door de “lexicale complexiteit”. Die is erg hoog, vergeleken met uitgerekend Remco Campert, die als referentie wordt gebruikt. Maar met van Dale ernaast moet je deze tekst toch wel kunnen ontcijferen.

De rechtercolumn van deze week bereikte een Flesch-rating van 46. Die is inderdaad nog lastiger. Ga er maar eens goed voor zitten!


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief



De digitale reiziger

Iemand moet het doen (2)

Veertien dagen geleden hebben jullie in deel 1 van "Iemand moest het doen" kunnen lezen, hoe ik per e-mail de degens kruiste met Leefbaar Utrecht over het OV in die stad. Ik verweet hen in die mail, geen goed alternatief voorhanden te hebben voor de door gemeente Utrecht voorgestelde afwikkeling van het OV in het centrum, de Uithof en Leidsche Rijn.

De reactie van de grootste partij in de Utrechtse gemeenteraad bestond uit een recent persbericht over Leidsche Rijn, en een kopie van het verkiezingsprogramma, dat je op Internet kunt lezen , en dat voor mij juist de aanleiding was geweest om die kritische vragen te stellen.

Het persbericht, getiteld: "Leefbaar Utrecht stelt masterplan Leidsche Rijn ter discussie", zou ik gaarne linken, maar ik heb het helaas niet op de website van LU teruggevonden. Het is - geheel tegen mijn verwachting in - geschreven door iemand met enige kennis van zaken op het gebied van verkeer en vervoer. Henk Westbroek zelf zal er niet de hand in gehad hebben. Och, volgens mij is hij niet meer dan een boegbeeld (een opvallend doch nutteloos onderdeel van een ouderwets schip); een populistische stemmen- en blikkenvanger.

De gemeente Utrecht heeft al jaren het plan om het stadsvervoer in Leidsche Rijn af te wikkelen via twee HOV-banen, die langs de woonwijken lopen. In totaal komen er slechts 18 haltes; dit in een gebied waar in het jaar 2010 niet minder dan 70.000 mensen zullen wonen. Over die HOV-banen komt een bus te rijden; in eerdere plannen was voorzien in een sneltram. Via de HOV-baan moeten de Leidsche Rijners een snelle verbinding krijgen met Utrecht CS en de binnenstad.

Leefbaar Utrecht stelt in zijn persbericht - terecht - , dat de loopafstanden naar de HOV-haltes te groot worden; sommige mensen moeten vanaf hun voordeur meer dan 10 minuten wandelen om die snelle bus te kunnen bereiken.

Het alternatief van LU bestaat uit een systeem met een stuk of vier, vijf buslijnen. Deze beginnen op Utrecht CS (niet in de binnenstad!) en rijden via de kortste en snelste route naar het te openen NS-station Leidsche Rijn, halverwege Vleuten en Utrecht CS. Daarvandaan waaieren de lijnen uit door de woonwijken. Ontsluitende lijnen, in de vorm van lussen, met in totaal 60 stopplaatsen. (Het lijnennet van LU is overigens niet helemaal vergelijkbaar met dat van de gemeente, omdat LU ook een alternatief heeft opgesteld voor de wijk-indeling in Leidsche Rijn: de partij wil het wijkpark op een andere plek realiseren.)

Nu is alles in het leven een keuze. Dat geldt vooral voor OV-lijnennetten. Je kunt ze realiseren volgens een ontsluitend model: kronkelroutes door woonwijken. Dat heeft het voordeel van grote bereikbaarheid, en het nadeel van een lange ritduur. Of je kunt kiezen voor een verbindend net: gestrekte routes en grote halteafstanden, met precies omgekeerde voor- en nadelen.

Een combinatie is wel denkbaar: een grofmazig, verbindend en hoogfrequent systeem, plus een fijnmazig, en minder frequent busnet voor de mensen die graag voor de deur afgezet willen worden. Zo'n systeem heeft dan weer het onvermijdelijke nadeel van een extra overstap.

Een redelijk goed voorbeeld van zo'n compromis vind je in Hoogvliet en Spijkenisse: de snelle metro, aangevuld met een paar kronkelende stadsbuslijnen. Een slecht voorbeeld van zo'n compromis heeft in Dordrecht een kort en kwijnend bestaan gekend. Ik doel op de "Tricolore", een driebussensysteem, met Expressebussen, Citybussen en Servicebussen. Dit systeem was te duur en werd spoedig wegbezuinigd. Dordt werd hardhandig geconfronteerd met een fundamentele Confuciaanse wijsheid: het beste lijnennet is een onbetaalbaar lijnennet.

In de discussie over Leidsche Rijn is het opmerkelijk, dat de gemeente Utrecht van zijn geloof gevallen is. De gemeente kiest in de nieuwe wijk voor het verbindende model, terwijl in de rest van de stad het busvervoer juist extreem-ontsluitend is. Het huidige lijnennet van GVU lijkt wel wat op een spinnenweb, met hier en daar een paar weeffouten. Ik schreef al eerder: in Utrecht kun je op elke straathoek de bus pakken, maar moet je wel tijd van leven hebben om op je bestemming te komen.

Leefbaar Utrecht daarentegen, breekt in zijn verkiezingsprogramma op meerdere plaatsen een lans voor een vervoerssysteem dat lijkt op dat van Almere. Nu lijkt juist het door de gemeente Utrecht voorgestelde busnet voor Leidsche Rijn (vrije busbanen langs wijken), sprekend op dat in Almere. Het alternatief van LU daarentegen (kronkelroutes door de wijken heen) vertoont sterke gelijkenis met hetgeen juist in de rest van de gemeente Utrecht usance is.

Desondanks, ondanks al deze verwarring, biedt LU voor het OV in Leidsche Rijn een alternatief waar in ieder geval over te praten valt. Misschien worden LU en hun coalitiepartners het er nog over eens.

Voor het busvervoer in het centrum geldt een minder optimistisch perspectief. Uit alles blijkt, dat Leefbaar Utrecht het liefst helemaal geen bussen ziet in het stadshart (al staat dat niet met zoveel woorden in hun programma). Want de buurtbewoners moeten overal kunnen parkeren. En winkels moeten bereikbaar blijven, en met 1400 bussen per dag door de straat kan dat niet. Klanten van winkels zitten in auto's, niet in bussen. Onder meer op die verzwegen aanname is de verkeersparagraaf in het LU-programma gebaseerd. Auto's van bezoekers zijn verder ook niet gewenst in de Utrechtse binnenstad. Vierwielers moeten achtergelaten worden in transferia. Dit alles leidt natuurlijk tot tegenstrijdigheden die je er als lezer snel uithaalt.

Hoe komt het, dat het persbericht over Leidsche Rijn zoveel logischer en begrijpelijker is dan de verkeersparagraaf over het centrum? Het eerste is gebaseerd op de realistische wens, een zo goed mogelijk OV-systeem te ontwerpen voor de inwoners. De tweede drijft op een verzwegen xenofobe stellingname: "anderen hebben niets te zoeken in ons centrum". Een onrealistisch uitgangspunt, dat alleen maar kan leiden tot onrealistische plannen.

Het doet me denken aan de strijd die D'66, een andere partij die graag met het woord "alternatief" strooit, jarenlang heeft gevoerd tegen de bussen in het centrum van Leiden. Dat waren er slechts 900 per dag, maar volgens de democraten uit het jaar 1966 waren dit er zo'n stuk of 900 teveel. Helaas: een redelijk alternatief was niet voorhanden. Een route langs de rand van het centrum zou leiden tot langere reistijden en een drastische vermindering van het aantal passagiers. Vervangen van de stadsbussen door een rondvaartboot, een idee van een stuk onbenul van een D'66-wethouder - leidde tot lachstuipen op het Stadsbouwhuis, waar gelukkig nog een paar bekwame verkeersambtenaren zaten (één ervan is toen trouwens opgestapt, en vertrokken naar... Utrecht).

Nu nemen NIMBY-politici het je niet in dank af, als je ze wijst op de onhoudbaarheid van hun standpunten. Een inhoudelijke discussie is dan meestal niet mogelijk. Genoemd onbenul van een wethouder maakte mij uit voor "demagoog", omdat ik namens ROVER een handtekeningenactie tegen zijn ideeën georganiseerd had. Hij had luide bijval van ons verwacht voor zijn plan om het OV in de stad de nek om te draaien. Het Leidsch Dagblad, altijd op de hand van de meest middelmatigen onder de regionale magistraten, noemde ROVER "conservatief", omdat wij geen heil zagen in het vervangen van 15 buslijnen door één tramlijn. (En dat schrijft een blad, dat zijn naam nog op 19e-eeuwse wijze spelt; wie is hier nu conservatief? En hoe modern is Leidsche Rijn dan wel?)

Het liep allemaal goed af: de D'66-wethouder verdween naar een voorlichtingsbaantje in het bedrijfsleven, en er rijden per werkdag nog steeds ruim 900 bussen door het Leidsche stadshart; tegenwoordig al bijna 1000, lijn 28 naar Roomburg is er nog bijgekomen.

Van de partij Leefbaar Utrecht moet helaas gezegd worden, dat ook zij een inhoudelijke discussie met kritische burgers niet aandurft. Ik schreef twee weken geleden een mail met een verzoek om nadere toelichting op hun verkeersparagraaf vol tegenstrijdigheden, maar ontving geen antwoord. Ook de door mij aangevraagde "planbrochure" van LU heeft de brievenbus van De digitale reiziger nooit bereikt.

Ter opluchting van degenen die bang zijn voor Westbroeks kompanen, en tot teleurstelling van hen die enig heil zien in deze nieuwe groepering: Leefbaar Utrecht laat zich kennen als een heel gewone, doodgewone, doorsnee-politieke partij.