WEEK 9 / 27 FEBRUARI 2000
Frans Mensonides

Excuus-diplomatie

Als gedachtenexperiment, louter om een paar saaie uren door te komen, stelde ik me het volgende voor.

Het gebeurde in het jaar 2000. Excuus-diplomatie was een nieuwe trend in de internationale politiek. Hoe het ontstaan was, wist geen mens; misschien uit behoefte om schoon schip te maken bij het einde van een oude eeuw en het begin van een nieuwe. Hoe het ook zij; politici waren het hele jaar druk doende met het aanbieden van excuses voor de misstappen van hun verre voor-voorgangers. Het was een wonderlijk fenomeen: 55 jaar na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog schoten de verontschuldigingen ervoor her en der over de aardkloot.

Ik wist niet, wat ik ervan denken moest (want zelfs in gedachte-experimenten weet je dat vaak niet). Als lid van de naoorlogse generatie mocht ik me er eigenlijk geen oordeel over aanmatigen, vond ik. Maar mij leken die verlate excuses, van de opvolgers der daders aan de kindskinderen van hun slachtoffers, zinloos en onoprecht; nog zinlozer en nog minder oprecht dan die van hedendaagse politieke schurken aan hun tijdgenoten.

Verder werd de vreugde over zo’n late verzoening vaak getemperd door de daarop volgende slepende onderhandelingen over herstelbetalingen. Aangezien je aan excuses-sec niet veel hebt, diende de gewezen agressor zijn daden goed te maken met een flinke schadevergoeding. Maar hoe hoog moest die schadevergoeding uitvallen? De waarde van een mensenleven is niet in geld uit te drukken; geen enkele vorm van compensatie is ooit goed genoeg. Het aangeboden bedrag kon nog zoveel nullen hebben: altijd voelden de slachtoffers zich afgescheept met een fooi.

Kwam het wél tot herstelbetalingen, dan deed zich een extra complicatie voor. Ook de slachtoffers bleek niets menselijks vreemd. Voorheen zo hechte gemeenschappen van nabestaanden rolden vechtend over straat over de verdeling van de gelden.

Meer mensen begonnen twijfels te voelen over de waarde van de excuus-diplomatie. “Hoe ver moet je teruggaan in de geschiedenis?”, was de vraag die brandde op de lippen van vele opiniebladlezers.

Intussen ging de strijd om verontschuldigingen door. Ergens in de herfst van het memorabele jaar 2000 verscheen op de TV het eerbiedwaardige hoofd van een Utrechtse professor in de geschiedenis. Hij had uitgeknobbeld, dat Spanje aan de Nederlanden nimmer excuses had aangeboden voor het aangedane leed tijdens de Tachtigjarige Oorlog.

Nu, dat was natuurlijk koren op de molen van iedereen die nog een laatste restje nationalisme door d’aderen voelde vloeien. Binnen een week tijd werden in Nederland (en natuurlijk vooral in België) talloze actiecomités opgericht om druk uit te oefenen op premier Kok. Die moest maar snel het vliegtuig naar Madrid nemen om daar eens flink op zijn ponteneur te gaan staan.

Kok had helemaal geen zin in deze missie. De premier kon terugkijken op een zwaar jaar, met tientallen onderhandelingsronden over aan te bieden en te verkrijgen excuses. Bovendien was daar nog de kabinetscrisis geweest over de besteding van al die meevaller-miljarden. Het liefst zou hij de hele Tachtigjarige Oorlog vergeten, maar dat kon hij niet maken tegenover de Belgen. De betrekkingen tussen Nederland en België waren net weer een beetje genormaliseerd, na de “hete zomer” van 2000. Een keiharde diplomatieke strijd was door beide landen gevoerd over de vraag, wie er aan wie excuses moest aanbieden voor de tiendaagse veldtocht van 1830.

Uiteindelijk maakte Kok de gang naar Spanje; met lood in zijn schoenen. Het kostte onze premier wel enige moeite om zijn gesprekspartners duidelijk te maken waarvoor hij kwam. De tiende penning, de bloedraad, de plundering van Haarlem, de unie van Atrecht: het zijn begrippen die er op Spaanse basisscholen wat minder pregnant worden ingehamerd dan bij ons. Tenslotte heeft Spanje de Tachtigjarige Oorlog verloren, en wij niet.

Om een lang verhaal kort te maken: uiteindelijk bleken de Spanjaarden bereid, excuses aan te bieden voor tachtig jaar oorlogsleed. Echter onder één voorwaarde: Nederland moest de zilvervloot terugbetalen. Want Spaanse historici, die zich eens in de zaak waren gaan verdiepen, ontdekten wat wij Hollanders allen weten: in 1628 had ene Piet Hein de Spanjaarden op zee een zilverschat ter waarde van 12 miljoen florijnen afhandig gemaakt. Dubbel zuur voor Spanje, want stadhouder Frederik Hendrik kon dank zij dit geld de oorlog in de Zuidelijke Nederlanden nog jarenlang voortzetten (na Piet Hein zuinigjes met een douceurtje van 7000 gulden afgescheept te hebben).

In Nederland werd anno 2000 het binnenhalen van de zilvervloot nog regelmatig als heldendaad bezongen; vooral nadat het Nederlands elftal had gezegevierd in de EK-finale. In Spanje zag men Piet Hein echter als een doodordinaire piraat. Logisch, dat de Spaanse diplomaten wel een woord van excuus van ons verwachtten; en liefst niet alleen excuses, maar ook een fikse schadeloosstelling.

Toen beging Kok een fatale fout. Als voormalig minister van financiën had hij toch beter moeten weten. Hij ging niet alleen akkoord met volledige terugbetaling van die 12 miljoen gulden, maar beloofde ook nog ruimhartig, 4% rente te vergoeden voor elk jaar dat de zilvervloot op Nederlandse bodem had doorgebracht. We hadden tenslotte een paar meevallers gehad; er bestond geen enkele reden om krenterig te zijn.

Kok kreeg spijt van zijn generositeit: de vergoeding die Nederland aan Spanje verschuldigd was, bleek met rente-op-rente ruim 26 biljoen gulden te bedragen. In één onbewaakt moment had Kok ons complete land aan de bedelstaf gebracht.

Met hangende pootjes keerde de premier terug op Schiphol. Hij heeft later nog geprobeerd, de schade op België te verhalen. Of dat gelukt is, vermeldt mijn gedachtenexperiment niet. Wel weet ik zeker, dat Kok voor zijn misstap het Nederlandse volk zijn oprechte excuses heeft aangeboden.


column-archief

De digitale reiziger

Vrij Irritant

Wekelijks valt me een grote hoeveelheid fanmail ten deel, afkomstig van DDR- en REFLEXIONZZ!-lezers. Een van mijn trouwste fans stuurde mij, naar aanleiding van mijn column over het overdrijven van OV-leed, een knipsel toe uit Vrij Nederland. Het blad had een special gewijd aan het geweld in en om de treinen. Tegen mijn verwachting in was het een gedegen verhaal, waarin het geweldsprobleem vanuit diverse relevante invalshoeken werd belicht.

De lezer in kwestie heeft de gewoonte, zijn lof in kritiek te verpakken; geheel in de stijl van DDR. Hij veronderstelde, dat ik wel nooit opiniebladen zou lezen, omdat ik zelf al een opinie had. In zoverre heeft hij gelijk, dat ik inderdaad zelden of nooit een opinieblad koop. De reden daarvoor is echter iets ingewikkelder dan hij veronderstelt.

Vroeger - en nu spreek ik over de tijd dat wij nog zuchtten onder premier van Agt - kocht ik nog wel eens een HP. Maar ik werd er een beetje moe van, me iedere week weer verplicht zorgen te maken over een nieuwe maatschappelijke trend die de nijvere trendvolgers van HP ontdekt meenden te hebben; altijd een hele sombere trend, alsof de tijden al niet droevig genoeg waren.

Daarna ging ik over op Elsevier, louter en alleen om alles tegen te spreken wat erin stond, want dat blad was rechts, en ik niet.

In de jaren negentig raakte ik verzeild in ROVER en in de automatisering. Ik had nog maar weinig tijd om ingewikkelde dingen te lezen, en kocht daarom wel eens een Vrij Nederland. Wel een lekker sappig blad, dat even vaak een schandaal blootlegde als de HP een nieuwe sombere maatschappelijke trend.

Aan mijn halfbakken romance met Vrij Nederland kwam in 1995 abrupt een einde, nadat ik zelf een keer door het blad geïnterviewd was.

De lezer vraagt zich nu verbijsterd af, in welk schandaal een braaf en oppassend iemand als ik dan wel terecht was gekomen. Welnu, ik had in 1994 een ROVER-rapport geschreven, getiteld: “Let op omroepbericht”; het resultaat van een uitgebreid onderzoek door 40 vrijwilligers naar onder andere de informatievoorziening bij treinvertragingen. Dat rapport sloeg in als een bom bij de informatiemedewerkers op Utrecht CS, die van ROVER een zware onvoldoende hadden gekregen (Amsterdam CS deed het nog slechter, maar daar zijn ze, naar mijn stellige overtuiging, apetrots op hun wanprestaties).

De Utrechtse informatiemedewerkers waren verbolgen op ROVER, maar hun chef, ene de Vries, vond dat wij feitelijk gelijk hadden. Bij NS waren, na reorganisatie nummer zoveel, plotseling allerlei klantgerichte mensen boven komen dobberen, en De Vries was daar één van. Hij voerde prompt een aantal maatregelen door ter verbetering van de informatievoorziening, en nodigde ROVER op een avond in januari 1995 uit voor een excursie naar de verkeersleidingspost, om te laten zien wat hij allemaal binnen korte tijd bereikt had. Een doortastend man, die de Vries; hij zal inmiddels wel weg-gereorganiseerd zijn.

Een paar weken daarna zat ik op een woensdagavond te genieten van een Europacupwedstrijd, toen ik gebeld werd door een journaliste van Vrij Nederland. Het volgende was het geval: NS had een geheime memo over treinvertragingen verspreid onder de conducteurs. Die zou zij graag op korte termijn van mij ontvangen; per fax. ROVER had toch overal binnen NS spionnen en informanten?

Na van mijn verbazing bekomen te zijn, antwoordde ik (vermoedelijk op de enigszins belerende toon die vooral bij waanwijze journalistes niet erg in de smaak valt) dat NS zijn bedrijfsgeheimen meestal niet verspreidt door middel van memo’s, gericht aan 10.000 conducteurs. Verder moest ik hartelijk lachen om het spionageverhaal. Wij hadden juist bijzonder goede contacten met NS. Ik vertelde het relaas over De Vries, met wie wij zo goed waren opgeschoten.

Nu begon de journaliste van VN het over een andere boeg te gooien. Ze beschuldigde me ervan, dat ik me door NS had laten "inpakken" met luxe dineetjes en erger. Verder vroeg ze me doodleuk of ik het ROVER-rapport “Let op omroepbericht” even bij haar in de brievenbus wilde werpen; in Amsterdam Zuid-Oost; dezelfde avond nog. Ze had het met spoed nodig.

Daar had ik nu helemaal geen zin in. Ik had al een hele hap gemist van mijn voetbalwedstrijd.

Nog pedanter dan even tevoren antwoordde ik, dat de nieuwswaarde van dit inmiddels tien maanden oude rapport mijns inziens zo gering was, dat ik er geen avondlijke treinreis voor wilde ondernemen. Tenslotte had VN geen letter over het rapport geschreven toen het pas was verschenen.

De week daarop hoorde ik, dat ook enkele andere ROVER-prominenten door VN geïnterviewd waren. Met groten vreze kocht ik de volgende zaterdag een exemplaar van het opinieblad. Ik had me tijdens het telefonisch vraaggesprek in een opwelling van humor laten ontvallen, dat De Vries de complete ROVER-delegatie had meegetroond naar de Yab Yum. Zouden ze dat nu echt in de VN zetten?

Mijn vrees bleek ongegrond. Het artikel over het ROVER-schandaal heeft de VN-kolommen nooit gehaald. Ik denk, dat de overijverige schandaaljournaliste een verstandige De Vries als chef had, die een grote kras heeft gegeven door haar artikel.

Sedert deze affaire-die-geen-affaire was, heb ik nooit meer een blik geworpen in VN. Mijn kritische fan zou zeggen: "je mag een organisatie niet beoordelen op één rotte appel in de mand", en daar heeft hij in dit geval misschien nog wel gelijk in, ook. Het artikel over de treinagressie viel me, zoals gezegd, erg mee. Mijn mening is echter niet veranderd, noch over VN, noch over de treinagressie, want inderdaad: ik had al een opinie.