De digitale reiziger (77)
Opgemetseld: Haarsteeg, Heusden, Kromme Nol en verder

Heusden

Weerzien na 20 jaar met een stadje dat ik toen eerder popperig vond dan mooi: het Brabantse Heusden. Op de heenweg stapte ik even uit in Haarsteeg. Op de terugweg maakte ik een ommetje via Kromme Nol en Gorinchem.

Meer is er eigenlijk niet over dit verhaal te vertellen; het vertelt zichzelf. Feitelijk was er ook nauwelijks reden om het op te schrijven. Je snapt niet dat nog één mens zulke verhalen leest. Maar de foto’s erbij zijn niet slecht, met fraai wolkenspel boven de groene landouwen.

Ik heb dit jaar iets met Brabantse vestingstadjes. Eerder deze zomer reed ik met de BrabantLiner naar Geertruidenberg, Woudrichem, Bergen op Zoom en Steenbergen, hoewel door de laatste twee eigenlijk geen BrabantLiner rijdt; die bleek sinds kort gedegradeerd tot gewone snelbus.

Heusden ligt niet veel meer dan 100 km van huis. Toch doe je een heel dikke 2 uur over het ritje erheen, als reizen per OV tot je lifestyle behoort. De snelste weg voert via ’s Hertogenbosch.

Onderweg per trein naar de hoofdstad van Noord-Brabant zie ik dat er tussen Utrecht Centraal en Houten hard gewerkt wordt aan een volledig viersporige baan. Het station Utrecht Vaartsche Rijn, slechts een ruime kilometer voorbij Utrecht Centraal, begint langzaam vorm aan te nemen. In 2015 moet het open.

Zoals ik vorige week schreef, komt hier met aan zekerheid grenzende twijfel ook nog een trambaan naar universitair centrum De Uithof. Die lijn zal het spoor naar Arnhem en Den Bosch 3 kilometer lang volgen, alvorens zijn eigen weg-tot-de-wetenschap te kiezen.

Die met graffiti bekladde huizen vóór station Lunetten zijn van de andere kant en van binnen erg mooi; ik ben er eens op bezoek geweest bij iemand die er toen woonde. De achterkant is niet de meest gunstige, in tegenstelling tot die van vele mensen.

Onderweg trekken we door de buienzone die vanochtend al half leeggestort is boven Leiden; treinen gaan harder dan wolken. Sommige wolken zijn een schoolvoorbeeld van cumulonimbus. Onweer was er vanmorgen ook, maar die donderwolken hebben in Brabant hun kracht verloren.


In ’s Hertogenbosch moet ik officieel rennen voor mijn aansluiting op Veolia-lijn 135 naar busstation Kromme Nol; het is een aansluiting die er eigenlijk geen is. Ik ren dan ook, roltrap-op-roltrap-af, maar voor niks; als ik arriveer op het busstation beneden, staat de 135 nog aangekondigd als ‘Verwacht’. Aan die verwachting weet hij aanvankelijk niet te voldoen; hij verdwijnt van de borden. Om een paar minuten later alsnog lijfelijk te komen opdagen; ik vreesde al dat ik het spreekwoordelijke nakijken had.

Deze bus kiest zijn route stad-uit via de Onderwijsboulevard, een lange allee met hypermoderne schoolgebouwen die nog heel wat klanten leveren voor mijn bus.

In 1991 heb ik hier in de buurt nog eens mijn eerste examen afgelegd in de informatica. Dat was in een gigantische, wat vervallen veemarkthal, ergens schuin achter het station. Bestaat die nog? Alles is wel heel erg veranderd, hier.

Examenvee in de veemarkt. Die morgen kregen 1200 man 50 meerkeuzenvragen voorgelegd over de allereerste en –gemakkelijkste module van de leergang Praktijkdiploma Informatica. Daar was ik voorzichtigjes mee begonnen, omdat ik 12 jaar daarvoor voor het laatst iets bijgeleerd had, en vreesde, te dom te zijn voor het computerwezen.

Na afloop van het examen kreeg je een vel met de juiste antwoorden, zodat je meteen kon uitrekenen of je geslaagd was. Ik had er 45 van de 50 goed, wat ruim genoeg was voor een 8. Tot mijn ergernis bleek ik een vraag over hexadecimaal rekenen niet goed gelezen te hebben. Als ik die ook goed had beantwoord, had ik 46 punten gescoord en daarmee een 9 binnengesleept. Ik liep me daarover nog op te vreten in Den Bosch, niet beseffende dat mij in het ICT-wezen nog wel ergere decepties boven het hoofd hingen.

Die studie liep wel voorspoedig. Ik slaagde zo om de vier maanden voor een examen, haalde voldoende punten voor het Praktijkdiploma 1 en vervolgens ook 2 en switchte naar het hoger aangeschreven AMBI. Daarna legde ik mijn examens af in steeds kleinere zaaltjes met een stijgend percentage mannelijke deelnemers. De laatste keer was het compleet hengstenbal: 48 mannen en 0 vrouwen. Dat was de module Object-georiënteerd programmeren (OOP), maar vraag me alsjeblief niet meer, dat begrip te definiëren, uit te leggen wat je er mee kon, waarom het ‘Oops’ heette in het Engels, of waarom het alleen op mannen aantrekkingskracht uitoefende.

Ik deed ook wel examens achter de computer, hi tech voor die dagen! Dat was in het EXIN-gebouw in een kantoortoren op Hoog Catharijne. Het waren meerkeuzevragen of praktijkopgaven. Ik heb nog praktijkexamen afgelegd in MS DOS, WordPerfect 5.1 en Dbase 4, software die jongeren niets meer zal zeggen.

Nooit ergens voor gezakt. Nooit iets bereikt, ook. Een fatsoenlijke baan heb ik, gewapend met dat hoog aangeschreven AMBI, nooit in de wacht kunnen slepen. De meeste recruiters of headhunters waren zelf nooit verder gekomen in de informatica dan dat eerste examen in die veehal; de kift speelt een belangrijke rol in dit soort verhalen.

Goed, daar had ik al lang een streep onder gezet; onzin om het allemaal op te rakelen. Ook zo’n 20 jaar geleden pakte ik eens, net als vandaag, in Den Bosch de bus naar Heusden. Onderweg kwam ik door Haarsteeg, een strekdorp met fraaie boerderijen langs een B-weg met hobbelkeien. Daar ga ik de volgende keer eens uitstappen, dacht ik. Want ik was ook toen al een cultuurminnaar met diepe interesse voor stad en dorp en bos en beemd, wat me meteen al laat kennen als een atypische ICT’er. Maar het kwam er niet van, een bezoek aan Haarsteeg; 20 jaar lang steeds iets belangrijkers te doen.

Mijn bus inmiddels, anno-nu, nadert het Jeroen Bosch Ziekenhuis, waar ook nog weer wat mensen instappen, en de chauffeur nog uitvoerig werkoverleg houdt met een collega. We zijn nu al veel te laat om de aansluitingen nog te halen op busstation Kromme Nol. Maar dat is mijn zorg niet, want ik hoef toch maar tot Haarsteeg.

Die plaats komt in zicht nadat de bus het villadorp Vlijmen doorkruist heeft. De bus rammelt bijna uit elkaar op de kinderhoofdjes, die tevens mijn aantekeningen beverig en onleesbaar maken. Goed om eens op te merken, waarom het goed is dat de meeste busroutes geasfalteerd zijn!


Die belofte om Haarsteeg te bezoeken, is inmiddels wel verjaard. Desondanks stap ik uit bij de kerk, waar het strekdorp zich verdikt tot een kerntje met een paar straten en zijstraten. Verder inderdaad die lange ‘steeg’ die ik me herinnerde, met oude, wat plompe boerderijen, met daartussenin moderne villa’s die soms weer op oude boerderijen lijken. ‘Steeg’ betekent op het platteland: landweg; en niet, zoals in de stad: smalle doorgang tussen twee huizen, of breed uitgevallen ’osendrop’.

Die boerderijen staan vrij dicht op elkaar maar geven toch nog uitzicht op kilometers land tot de einder. De kavels waren en zijn hier misschien 50 bij 5000 meter. Eindelijk die hoeven op de foto. Maar dan helaas alleen die aan de noordzijde, want voor de zuidelijke moet ik tegen de zon in fotograferen. Ik beloof, binnen 20 jaar nog eens terug te komen op een dag zonder zon, om ook die vast te leggen. Ik beloof nogal wat, vandaag.

Her weer is opgeklaard. De cumulonimbuswolken drijven weg naar het oosten. Ze maken plaats voor hoog opgetaste cumuluswolken zonder nimbus: grote uit de wateren opgestegen stoombubbels, wit van boven en duister van beneden. Ze geven de hemels op mijn foto’s vandaag een levendig aanzien; geen kwade septemberdag.

Haarsteeg is een dorp waar kinderen nog veilig van en naar school kunnen fietsen. Autoverkeer waagt zich bijna niet op die rammelwegen. En met het OV heb je nog een redelijke verbinding met Den Bosch: kwartierdienst in de spits, halfuurdienst in het dal en uurdienst in het weekend en gedurende de avond, tot een redelijk laat tijdstip.


Ik neem de volgende bus, die me in tien minuten naar Heusden brengt. Hobbelwegen gaan weer over in asfalt, en die weer in kinderhoofdjes, bij nadering van mijn reisdoel. ‘Ik kreeg geeneens betoald voor die stoage’, hoor ik een jongeman verongelijkt zeggen. Oh joa, we zitten hier in het land van de rollende oa’s.

Heusden ontstond rond een 12e-eeuws kasteel en heeft dus bestaan in 10 verschillende eeuwen. In de loop daarvan heeft het nog meer te lijden gehad dan Steenbergen. Net als Geertruidenberg is het zo’n grensgeval tussen Holland en Brabant. Het is ooit door de Brabo’s veroverd, en een paar generaties hertogen en graven later doodleuk terugverkocht aan Holland. Weinig steden delen dat lot. Steden worden belegerd, of branden af, dat is normaal, maar als ordinaire koopwaar verhandeld, dat is zeldzaam.

Zowel in de Tachtigjarige Oorlog, de Napoleontische tijd als de Tweede Wereldoorlog werd de stad geheel of gedeeltelijk verwoest. Tussen de oorlogen door gebeurde dat in 1680 ook nog eens een keer toen de bliksem insloeg in het kruithuis, dat het hele kasteel meenam op zijn kortstondige luchtreis.

Heusden had eens een van de mooiste stadhuizen van Nederland. Dit ging ook de lucht in, en wel in de nacht van 4 op 5 november 1944, tegelijk met 134 Heusdenaren die er een goed heenkomen hadden gezocht. De bezetter had deze euveldaad op zijn geweten. Heusden lag in de frontlinie tussen de Duitsers en de geallieerden.

Na die zwarte oorlogsdag besloot men tot een volledige restauratie van de stad, zo veel mogelijk terug naar de toestand van 1646, zoals weergegeven op een kaart van Blaeu. Ook de vervallen vesting werd onder handen genomen. Maar het stadhuis is niet herbouwd; het kreeg een moderne opvolger.


In dat stadhuis zetelt de VVV en is tevens een reusachtige maquette, schaal 1:200. De maquette was als het ware de blauwdruk voor de restauratie. En hij werd op zijn beurt telkens aangepast aan de uitgevoerde restauraties, en bleef dus een getrouwe kopie van de werkelijkheid.

Het resultaat van de grootscheepse opknapbeurt is te zien in het rechthoekige roosterwerk van straten in Heusden. Ik vond het de vorige keer wat poppenhuizerig, wat Anton-Pieck-Eftelingachtig; een miniatuurstadje, maar dan op ware grootte: een maquette, 1:1, van een oude vestingstad.

Het nadeel van dit restauratieconcept is dat de écht oude gebouwen er hier niet uitzien als monument, maar als bouwval; ze vallen uit de toon, ze lijken onechte namaak, nep in het kwadraat. Dan heeft men ook nog een paar echte krotten laten staan, die al lang gesloopt hadden moeten worden; misschien om te tonen hoe zwaar deze stad geleden heeft, maar ze vallen lelijk uit de toon.

Op een dag als vandaag kan ik me ermee verzoenen. Op de foto lijken al die poppenhuisjes echt oud, en de zon en de wolken zouden vandaag zelfs een bidonville uit de Derde Wereld tot een begeerd woonoord maken. Ik weet niet; misschien is die restauratie van Heusden toch beter uitgepakt dan in Steenbergen, waar men de kerken hersteld heeft en de rest van de stad naoorlogs heeft laten verlelijken.

- ‘Aach, moak je niet druk, ’t is zo weer vééf uur’; twee mannen van een meubelbedrijf die een gecompliceerde zithoek aan het uitladen zijn, een breed gevaarte op een smalle laadklep. Ik loop nu bij het havenkwartier, dat ook weer wat Madurodams heeft. Vijf uur duurt nog wel even; ik heb het precies één op mijn horloge. Het uitladen gaat niet al te behendig. Het gevaarte dompt bijna; ik hoop het aan splinters te zien vallen op de keien (aardige foto-van-de-week!), maar het gaat nog net goed.

Langs de vestingwal staan de restanten van het kasteel. 25 jaar geleden zijn de fundamenten opgemetseld. Dat ging zoals ze het tegenwoordig niet meer zouden doen, las ik ergens. Je hebt natuurlijk talloze verschillende tijdperken in de historie, met elk zijn zeden en gewoonten. En net zo in de bouw, met elk zijn stijlen en modes. Maar ook in het restaureren van gebouwen zijn er perioden, met elk zijn eigen uitgangspunten en dogmata.


Panoramabreed op je scherm > > >

Heusden heeft een enorme vesting om een klein stadje te verdedigen. Kanonnen daartoe in overvloed. Ik maak een panoramafoto van de wal met die bloemkoolwolken erboven.

Weer beneden zie ik twee opvallende bakstenen bus-abri’s die eruit zien alsof ze ook zijn opgemetseld volgens de stadsplattegrond van 1646. In één ervan hangt een aankondiging van de Trekpaardendag op zondag 30 september. Niet te versmaden; subiet trek ik mijn agenda, in de hoop dat die dag nog blanco staat. Trekpaarden, gaat alles hier nog zoals in 1646?

Ik wil een foto van de bus bij de wachthokjes, vanaf de wal, en beklim die daarom ten tweeden male. Het duurt nog 12 minuten voordat de bus komt. In die tijd ga ik staan nadenken, omdat dat moeilijk af te leren is.

De aanvallen van diarree en projectielbraken die me laatst beloofd zijn bij gebruik van een nieuw medicijn voor een oude kwaal, hebben me nog niet getroffen. Goed, dat ik er niet voor ben thuisgebleven. Ze komen weliswaar maar voor bij 1 op de 100 gebruikers, maar je redeneert toch al gauw: stel, dat ik net die ene ben…

Ik heb bij de nadering van de ouderdom wat chronische dingetjes opgelopen waarmee je in redelijke welstand achentachentig jaar oud kunt worden, mits je trouw je medicijnen slikt. Mijn kwalen zijn niet dodelijk, maar gaan ook niet over. Patiënten als ik zijn dus de goudmijn van de geneesmiddelenmaffia.

Elke drie maanden, als ik naar de apotheek ga met een nieuw recept, blijken sommige van mijn medicijnen van naam veranderd, sommige van merk, sommige van verpakking en andere van vorm, kleur en / of grootte. Soms krijg ik ook, zoals gezegd, puur nieuwe medicijnen voor oude kwalen. Ik hoop, dat bij dat alles mijn eigen belang voorop staat en niet dat van de medische of farmaceutische sector.

Nee, ik heb gelukkig heel gewone kwaaltjes, die staan in de top-10 van volksziekten-nummer-één. Godlof geen zeldzaam syndroom als de ziekte van Pompe, waarvoor je regelmatig injecties moet hebben ter waarde van een modaal jaarsalaris. Die mensen worden er bijna om nagewezen; ze leven zo niet in de tijd, dan toch wel van het geld van een ander.

Wat de Kunduz-coalitie betreft mogen de mensen met Pompe allemaal Verzuipe, hoewel ze toch niet zelf voor hun lot gekozen hebben. Maar die gelegenheidscoalitie heeft de Kamerverziekingen verloren, en het komt allemaal goed met de vergoeding voor dure medicijnen voor zeldzame ziekten, in de weken die volgen op mijn bezoek aan Heusden.

Panoramabreed op je scherm > > >

Ik maak de busfoto en daal af naar straatniveau, op weg naar het marktplein, want daar heb ik daarnet een aardig pannenkoekenhuis gezien.

Er stonden trouwens ook heel rare bijwerkingen in die bijsluiter. Helaas heb ik ook niet de aangekondigde barokke dromen en levensechte nachtmerries gehad; mijn dromen zijn nog steeds bijna even saai als mijn waakleven.

Hallucinaties en waandenkbeelden kon je er ook van krijgen, zij het dat die tot de zeer, hoogst, uiterst zeldzame bijwerkingen behoren, die ze toch in de bijsluiter moeten vemelden. Door lezing daarvan gaan diverse mensen zich natuurlijk inbeelden dat ze een waandenkbeeld hebben, terwijl dat niet het geval is.

Ik heb er in ieder geval geen last van. Alhoewel: hoe kan ik daar zo zeker van zijn? Nu ik erover begin: ik vind dit hele Heusden wel een beetje psychedelisch, die wolken (the Dutch mountains, als in dat liedje), die zonovergoten speelgoedhuisjes van koek, die vergezichten op de vesting… Het lijkt wel alsof ik me bevind in die maquette van Heusden, die zich bevindt in het stadhuis van Heusden, waarnaar een man zoals ik staat te kijken, die zich zelf bevindt in de maquette van Heusden, die zich bevindt in het stadhuis van Heusden, waarnaar een man zoals ik staat te kijken, die zich zelf bevindt in de maquette van Heusden, die zich bevindt in…

Daar moet je niet te lang bij stil blijven staan, bij zulke gedachtes. Dan maar liever een pannenkoek bij De Pannenkoekenbakker (terras op de foto hieronder). Die lekkernij heeft een Brabants gulle omvang en dikte, en smaakt desondanks nergens melig, in tegenstelling tot dit verhaal. Ze hebben een keten van een stuk of 15 zaken in het Rivierengebied en ten zuiden daarvan; aanbevolen door De digitale reiziger.


Ik loop naar de bushalte. ‘En dát is állemoal om je moar op te joage!’ Twee werklieden, andere dan daarnet. ‘As effe met mekoar proate nie eens meer ken…’

Op de Demer vat ik post bij de halte waar ik net ook ben uitgestapt. Het is hier ook alweer zo onwezenlijk, zo vreemd rustig, zo suizend stil. Als Randstadbewoner ben ik herrie gewend. Toevallig komt hier net niemand van de 1500 Heusdenaren langslopen of langsrijden.

Daar komt de bus, vol met middelbare scholieren. In de bus is mijn rare stemming meteen over; het lag dus aan Heusden en niet aan de medicijnen.

We passeren Oudheusden, dat ouder is dan Heusden, zoals de naam al doet vermoeden. Het dorp is nooit historiserend teruggemetseld en gere-restaureerd naar 1644; ik zie alleen nieuwe huizen. Daarna kruisen we de Bergse Maas en rijden van het Land van Heusden en Altena binnen. Daar ligt op de zuidoostpunt busstation Kromme Nol. We hebben twee minuten vertraging, maar er wordt even gewacht. Het wordt geregeld per mobilofoon: ‘D’r rijdt er één heel lángzoam, voor me’.
-‘Ken je ‘m dán nie inhoale?’


Kromme Nol is een perronnetje bij een kruispunt, een benzinestation en enkele bedrijfsgebouwen, midden in de polder. Er staan drie vuurrode buurtbussen klaar. Veel scholieren stappen er op over, op weg naar dorpen en buurtschappen diep in het Land van Heusden en Altena. Ik kies de enige grote bus die er staat: 121 naar Gorinchem. In deze bus zijn de chauffeur en ik de enige die vorige week hebben mogen stemmen. De rest is weer schooljeugd. Het valt me wel vaker op ten plattelande: het streekvervoer is een veredeld schoolbussysteem.

Deze bus is vol; ik vind nog net een klapbankje. Nee, ze staan ook hier niet op voor grijsaards. Nu begint een eindeloze kronkeltocht door villadorpen: Wijk en Aalburg, Veen (thuisbasis van Achilles Veen, die je altijd in de voetbaluitslagen leest; hier ligt dus Veen; veel plaatsnamen eindigen op -veen, maar dit is Veen zonder meer), Andel en Rijswijk NB.

We rijden langs een Willem van Oranje College dat echt oranje is; oranjeachtige steen. De scholieren in de bus zitten rij aan rij te slapen of te dommelen, velen met een getergde blik, hun oortjes nog in de oren en hun communicatieapparaten nog in de handen. Bij elke halte ontwaakt er wel één en stapt uit; ‘Houdoe, hè, zie je morgen!’

Duizendmorgen, zo heet een halte bij een stuk platteland tussen twee dorpen. Duizend morgens, minstens zo lang is een loopbaan als middelbare scholier. Duizend morgens opstaan op een ongristelijk tijdstip om de bus te halen waarmee je tussen dezelfde koppen als altijd naar school reist. Geen wonder dat iedereen bij de nadering van zijn 18e verjaardag op autorijles gaat, en bijna geen volwassene ooit een streekbus neemt in agrarische streken.

Nu naderen we bekend terrein: daar is dat zogenaamde rondeel van Woudrichem al. De rest van het ritje reed ik eerder deze zomer al. Ik zou weer bij Sleeuwijk over kunnen stappen op de BrabantLiner, maar als ik eenmaal een lange tijd in zo’n bus zit, wil ik er ook het liefst maar in blijven zitten.

De stationshal van Gorinchem, onlangs verbouwd tot iets redelijk knus


Ik ga dus helemaal mee tot Gorinchem, dat ik bijna vijf kwartier na mijn vertrek uit Heusden bereik. Daarna overstappen op de MerwedeLingeLijn, waarvoor ik een ook voor mijzelf onverklaarbare voorliefde ontwikkeld heb. Vandaag rijdt hij, zelfs in de middagspits, vlekkeloos op tijd en vallen er geen ritten uit, hoewel zich bij elk station tientallen fietsers naar binnen proppen.

Daarmee is dit vierluik over Brabantse vestingstadjes voltooid. Volgende zomer kies ik een andere provincie uit om onveilig te maken.

Frans Mensonides
13 oktober 2012
Er geweest: woensdag 19 september 2012




De kanonnen van Heusden



© Frans Mensonides, Leiden, 2012