Nrs. 26 t/m 29; MAART 2010

29. SOUNDBITES OF THE SEVENTIES (99): 10CC / UNE NUIT A PARIS (1975) (25/03/2010)
28. DE OBSERVATOR GEOBSERVEERD: MANIERTJES VAN EEN TEAMBUILDER (18/03/2010)
27. LEESPLANKJE 100 JAAR (13/03/2010)
26. EEN BEETJE DRIFTIG MEISJE; SLAPSTICK LANGS EEN GRACHTJE (08/03/2010)

<<< FEBRUARI 2010 . . . . . . . APRIL 2010 >>>



29. SOUNDBITES OF THE SEVENTIES (99): 10CC / UNE NUIT A PARIS (1975)

Nummer: Une Nuit a Paris
Uitvoerende artiest: 10cc
Tekst en muziek: Kevin Godley & Lol Creme
Jaar: 1975
Track van: The Original Soundtrack
Hoogste positie LP-top-50: 16
Radio 2 top-2000: Niet genoteerd

Soundbite:
One night in Paris
Is like a year in any other place
One night in Paris
Will wipe the smile off your pretty face
One girl in Paris
Is like loving every woman
One night in Paris
One night in Paris
One night in Paris
May be your last!!!

Volledige tekst
Dit nummer op YouTube

Afgelopen december werd hij opnieuw op het schild gehesen: Bohemian Rhapsody van Queen kwam ook in de elfde editie van de Radio-2-top-2000 op nummer één. Volgens een vaag, doch hardnekkig gerucht vond Freddy Mercury inspiratie voor dit nummer in een track van de Britse band 10cc: Une Nuit a Paris van het album The Original Soundtrack. Als dat waar is, is er groot onrecht gedaan aan Une Nuit a Paris. Want dat prachtnummer van die prachtelpee van 10cc staat er zelf niet eens in.

Une Nuit a Paris is een mini-rockopera met een lengte van 8,5 minuut. Het is een suite van drie afzonderlijke nummers die elk uitmonden in hetzelfde onheilspellende refrein: One Night in Paris, The Same Night in Paris en Later the Same Night in Paris.

Het nummer heeft een onmiskenbaar Franserig sfeertje, met Parijse straatgeluiden, coquettes en gendarmes, en met zang in grappig Allo-allo-Engels. Uit tekstvondsten als ‘That’s the way the croissant crumbles after all’ blijkt dat we het nummer niet al te serieus moeten nemen; het is een novelty-song, hooguit geniale flauwekul.

In tegenstelling tot Bohemian Rhapsody gáát deze suite wel ergens over. Het verhaal laat zich gemakkelijk navertellen. Een toerist huurt een kamer in een goor pension, telt daar veel te veel francs voor neer en koestert een verlangen naar ranzige seksavontuurtjes in goedkope bordelen. Alle andere verleidingen: goedkope Zwitserse horloges, vieze plaatjes, slaat hij af. Uiteindelijk gaat hij zich vermeien in een derderangs sekstent, waar uitgerekend op dat moment de gendarmerie een inval doet. Er word een agent doodgeschoten; door wie is niet helemaal duidelijk in het donker, maar het gebeurt, en dat is het einde van het lied. De componisten, de bandleden Godley & Creme, die later voor zichzelf zouden beginnen, deden inspiratie voor Une Nuit a Paris op tijdens een vakantie in die stad, die wel buitengewoon spannend geweest moet zijn.

Maar welke aspecten van dit nummer heeft Mercury nu gekopieerd naar zijn eigen opera Bohemian Rhapsody? Zeker niet het verhaal. Dat van Bohemian Rhapsody gaat volgens mij over hele andere dingen, al hebben zelfs zijn mede-bandleden nooit gesnapt, waarover precies. Ik associeer Bohemian Rhapsody zelf altijd met koning Frederik I van Bohemen (1596-1632, a.k.a. Frederik V van de Palts), de Winterkoning, maar dat is misschien een erg rare gedachtesprong. Maar je moet toch wát.

Nee, ik denk dat Mercury vooral de harmonische samenzang van Une nuit a Paris heeft geprobeerd te kopiëren. Maar daarbij ging hij volkomen over the top. Dank zij de 24-sporenrecorder klonk er op het nummer van Queen een bulderend koor van 96 man, dat in niets meer doet denken aan de intieme close harmony van 10cc.

The Original Soundtrack is een gevarieerde, heel aparte LP, die ik beschouw als een van de hoogtepunten uit het ook heel aparte jaar 1975. Pièce de résistance, om in Franse termen te blijven, is voor mij het verknipte Life is a Minestrone, waarin de heren bewijzen, dat ook zij onbegrijpelijke teksten kunnen afleveren. Een wereldreis in woordspelingen, zoiets maak ik ervan. De bekendste track van dit album is I’m not in Love. Maar ook de rest van de plaat is niet te versmaden: het mooie Brand New Day, het stoute Blackmail, de laaghartige dealer uit Flying Junk en de ellende in de wereld in The Second Sitting for the Last Supper.

The Original Soundtrack werd met een 16e plek in de LP-top-50 eigenlijk zwaar ondergewaardeerd door het plantenkopende publiek. Wat kunnen we er aan doen, behalve bij de volgende top-2000 massaal stemmen op Une Nuit a Paris?

FHM
25/03/2010

Foto overgenomen van 10cc, Wikipedia (Engels)

PS:

De reeks Soundbites of the Sixties / Seventies / Eighties begon ruim zeven jaar geleden in mijn toenmalige rubriek REFLEXXIONZZ!, werd in 2005 voortgezet als zelfstandige rubriek op mijn Thuispagina en is met ingang van vandaag geïncorporeerd in FHM’s A-viertjes. HIER zie je het archief van bijna een honderdtal soundbitejes.

De band van vandaag, 10cc, is al eens behandeld in deze rubriek. Dat spaart dan weer ruimte uit, want het moet vanaf nu passen in de beperkte kaders van FHM’s. Dat is maar goed ook; waarom te lang uitweiden over een onderwerp waar ik eigenlijk helemaal geen verstand van heb, muziek?

FM



28. DE OBSERVATOR GEOBSERVEERD: MANIERTJES VAN EEN TEAMBUILDER

 

... halfleeg glas ...

Bij ons op de zaak hebben we sinds kort teambuildingsdagen. Ze vinden niet plaats op de hei, maar wel in de kantine van het Multifunctioneel Centrum in het dorp.

Zelf zagen we er de zin niet zo van in. We hebben best een aardig, gezellig team. Ja, onze prestaties vallen soms wel tegen, maar dat wijten we aan de omstandigheden: matig management en een niet optimale organisatie. Maar het management deelde die visie niet en zond ons teambuildingscoach Dennis van Batouwe op ons dak.

Te veel Dennissen in mijn bestaan; ik heb in 2003 al eens drie sessies met een Dennis beschreven (deel 1 en deel 2/3), maar dat was een andere Dennis. Trouwens: alle namen in dit verhaal zijn gefingeerd, behalve de mijne.

Dennis van Batouwe is zo’n man die het helemaal gemaakt heeft: midden dertig, wat stoer benend door dat zaaltje, kwinkslaand met een altijd enigszins vileine humor, en in het bezit van een nasaal stemgeluid dat altijd, wat hij ook zegt, een ondertoon heeft van: ‘Dit is nou eens echt goed gezegd’.

Dennis observeert en duidt. Hij duidt je regelrecht de depressie in. We hebben nu drie sessies onder hem achter de rug. Bij de eerste twee begon ik vol goede moed en zat ik aan het eind van de middag in diepe verslagenheid in de trein huiswaarts. Ook anderen hadden er last van. Op de morning after zat bijna iedereen van ons team met een kater, en werd er zo weinig mogelijk over de teambuildingsdag nagepraat. Er veranderde ook niet veel.

Aan de derde sessie begon ik al op voorhand depressief. Maar feitelijk is zoiets niet normaal. Hoe flikt Dennis het toch? En wie schiet daar nou iets mee op, behalve hijzelf? Ik besloot, in een variant op mijn lievelings-adagium ‘Wie controleert de controleurs?’, de observator nu eens te observeren.

Dit zag ik. Dennis’ imperium is gestoeld op zes pijlers. Ik noem ze, als waarschuwing, want er lopen echt teveel van dit soort lieden rond op de aardkorst; je zult er op een kwade dag vast wel eens een tegenkomen.

De vraag terugkaatsen. ‘Hoe zou je het zelf aanpakken?’ Dat is altijd het eerste wat Dennis vraagt als je een probleem aankaart. Een gotspe, voor iemand die zich consultant noemt en van wie je toch adviezen verwacht. Maar JIJ bent verantwoordelijk voor de oplossing, omdat JIJ met het probleem omhoog zit.

Bagatelliseren met dooddoeners. Op elke vorm van rottigheid waarvoor je Dennis’ aandacht vraagt, reageert hij met goedkope dooddoeners als: ‘Je moet natuurlijk wél positief blijven denken’ en ‘Het glas is niet half leeg maar half vol’. Je komt niet alleen niets verder met Dennis’ gezegden, je krijgt ook nog het gevoel dat hij je totaal niet serieus neemt.

Voor de hand liggende adviezen verstrekken. Gééft hij je dan eens een keer goede raad, dan komt hij steevast met iets wat je zelf al lang bedacht had. En dat natuurlijk op een toon van: 'Moet ik je dan altijd alles voorkauwen?'

In het persoonlijke vlak trekken. Daar Van Batouwe geen sjoege heeft van de inhoud van ons werk, trekt hij vrijwel alles in het persoonlijke vlak. Als collega Piet problemen heeft met de werkwijze van collega Klaas, komt Dennis met een razendknappe psychologische analyse van Klaas en van Piet en van hoe ze op elkaar inwerken. Iets waarmee Klaas noch Piet iets opschieten.

De keiharde return. Tijdens een rook- en plaspauze in het Multifunctioneel Centrum zei ik een keer iets tegen hem als: ‘Ik geloof dat ik niet helemaal in het team pas, dat ik wat anders ben dan de anderen’. Dennis riposteerde: ‘Ja, jij loopt hier rond als een zonderling; je wordt echt zo'n zure, ouwe kluizenaar. Het is ook geen wonder dat de mensen met een grote boog om jou heen gaan lopen’. Alles wat je zegt, krijg je van hem terug, en drie keer zo hard en drie keer zo negatief als je het gezegd hebt. Ik weet niet of Dennis aan tennis doet, maar als dat het geval is, moet hij berucht zijn om zijn keiharde returns.

Het vaderlijke schouderklopje, annex schop tegen je schenen. ‘Ik vind jou dus gewoon een ontzettend aardige, competente vent, Frans’, neuzelde hij een keer tegen me, ook weer in een pauze. ‘Jammer dat je door je eigen houding dus steeds weer in moeilijkheden komt. Het ligt echt helemaal aan je eigen insteek. Weet je, ik zou jou best in individuele coaching willen nemen, joh, hé. Dan kunnen we in acht tot tien sessies alle punten waar jij mee zit, één voor één aftikken.’

‘Ik heb alleen maar het beste met jou voor’, pruilde Dennis, na mijn resolute weigering.

FHM,
18/03/2010
Er geweest, in het Multifunctioneel Centrum: voor de laatste keer



27. LEESPLANKJE 100 JAAR

Het Nationaal Onderwijsmuseum, gevestigd in een oud, statig kantoorgebouw in het hartje van Rotterdam, is best wel een aardig museum. Maar het weet ook weer geen hele regenachtige middag te boeien, evenmin als het onderwijs zelf, in de tijd dat ik dat genoot.

Ik ben er binnengelopen voor een tentoonstelling over het leesplankje, aangekondigd op de gevel. Die expositie blijkt toevalligerwijze vandaag geopend te zijn en om dat te vieren krijg ik gratis toegang tot het museum, waarvan de vaste collectie bestaat uit een reeks historische klaslokalen. In een halfuurtje tijd wandel je van een middeleeuwse kloosterschool naar het soort lokaal waarin ik zelf eens de klok vooruit zat te kijken.

De tentoonstelling over het leesplankje behoort tot het type: klein maar fijn. De onderwijzer M.B. Hoogeveen bedacht het leesplankje aan het einde van de 19e eeuw. De beginwoorden luidden toen nog: raam-roos-neef. Maar zijn uitvinding was onvolmaakt; zo bleek hij de uu- en eu-klank vergeten te zijn. Hoogeveens vakgenoten J. Ligthart en R. Scheepstra en illustrator C. Jetses perfectioneerden exact een eeuw geleden het leesplankje tot het bekende aap-noot-mies. Dat plankje met die oubollige plaatjes werd door hen voorzien van bijbehorende wandplaten en van een serie leesboekjes waarin figuren als Mies, Teun en Gijs hun rol speelden.

Dit alles tot ergernis van het katholieke volksdeel. Zij deden deze geheel van God losgeslagen vertellingen in de ban. Frater E. Becker bedacht een RK-plankje, met woorden die meer in overeenstemming waren met het evangelie: aap-roos-zeef.

Het traditionele leesplankje werd in 1967 voor het laatst uitgebracht, midden in de revolutionaire jaren 60, toen het lievige, arcadische wereldje van Jetses al lang niet meer bestond. Er kwamen andere methoden. Weer wat later bleek maan-vis-roos erg goed te passen bij het digitale tijdperk waarin de huidige kinderen opgroeien.

Voor velen vertegenwoordigt het aap-noot-Mies nostalgie. Maar voor mij vooral een lacune, een gat in mijn leven. Want ik heb, zoals de trouwe lezer weet, de eerste klas overgeslagen, en daarmee leesplankje en telraam.

Hoe ik dan wel lezen geleerd heb, dat weet ik merkwaardig genoeg niet eens meer. Een ding is zeker: ik kon het al op de eerste dag dat ik de kleuterschool bezocht, vier en een kwart jaar oud. Het eerste wat ik daar deed, was namelijk met interesse het mededelingenbord bestuderen.

Aan mijn lees- en schrijflessen heb ik maar één herinnering. Ik weet nog, dat ik een keer grote letters en cijfers naschreef die mijn vader met een rode onderwijzersballpoint in een schrift had voorgetekend. Die herinnering komt tot me door een dichte, dampige mist.

Uit het fotoalbum, waarin mijn ouders al mijn eerste keren boekstaafden, blijkt dat ik kort na mijn derde verjaardag het alfabet kon opzeggen, en een half jaar later een aantal losse woordjes kon lezen. Een opvallend talent van iemand die verder later vooral een hele hoop dingen NIET bleek te kunnen. Zo dool je door het leven als een soort idiot savant. Maar dat wist ik toen natuurlijk nog niet, dat dat mijn voorland was.

Raar idee, maar er moet een tijd geweest zijn dat je niet kon lezen. Een overgangsperiode waarin je je bewust was van het bestaan van schrift, maar waarin je nog de hulp van een voorlezende volwassene nodig had om de boodschap tot je te nemen. De geschreven wereld moet er dan uitzien zoals op het Joodse leesplankje hiernaast.

Bij de tentoonstelling ligt een serie kleurige blokken waarmee je letters kunt vormen als je ze op de juiste wijze aan elkaar legt. Een kleutermeisje is er, onder leiding van haar opa, mee bezig.
‘Nee, je moet wel zorgen dat ze precies passen, hoor! Anders kun je geen goeie letters maken!’

Met een beetje hulp verschijnt er een A. Een nieuwe schrijfster en lezeres is geboren.

FHM schreef dit.
13/03/2010
Er geweest: al op 22/02/2010
Het leesplankje is nog tot 22/08/2010 te lezen in het Nationaal Onderwijsmuseum



26 EEN BEETJE DRIFTIG MEISJE; SLAPSTICK LANGS EEN GRACHTJE

Op het zonnige grachtje in oud Leiden hebben ze het voorjaar al in het hoofd, al staat de thermometer nog maar amper boven het vriespunt. Je kunt al een beetje buiten zitten, als je tenminste een stevige winterjas aantrekt en een dikke das omdoet. Voor een grachtenpandje zit de bewoonster een boek te lezen. Een meisje, dat straks begint aan haar tiende lente, staat te vissen in het donkere water.

Ik neem plaats op een bankje aan de overkant – maar dat is dan vooral omdat mijn broertje, in wiens gezelschap ik vanmiddag wandel, dat ook doet; om een peuk te roken, zoals hij dat uitdrukt. Hij blijft altijd mijn broertje, ook al hoopt hij aanstaande herfst zijn 50 ste verjaardag te vieren.

Het vishaakje van het meisje zit ergens aan vast, op de bodem. Met driftige rukken probeert ze het te bevrijden. Dat rukken helpt niet; zo’n haakje raakt er steeds verder klem van.
‘Misschien heeft ze de beruchte grachtenhaai aan de haak’, zegt mijn broertje. ‘Dan zie je straks die vin. Ta-daah-ta-daaah-ta-daaah, net als in Jaws.’

Het meisje begint nu te stampvoeten en al een beetje te grienen. Maar aangezien dat ook niet helpt, besluit ze tot krachtiger maatregelen. Ze heft een hels gekrijs aan, geeft nog twee woedende rukken, begint met de hengel op de stenen te rammen, knakt hem ten slotte over haar knieën in tweeën, smijt beide helften in het grachtje, rent hysterisch gillend naar het poppenhuisje waar ze woont, en smijt de deur achter zich dicht.

Wij lachen. Heerlijk, zo’n stukje slapstick, dat zo maar op het programma staat van de schouwburg die ‘leven’ heet. ‘Vast een heel lieve meid, maar een tikje driftig en impulsief’, merk ik op.

Nog geen minuut later komt ze weer naar buiten, nu in het gezelschap van haar moeder. Die is zonder jas en heeft een zeer voorbarig decolleté tot ongeveer op haar navel. Wat er precies aan de hand is? ‘Mijn hengel is in het water gevallen’, blubbert het meisje; niet echt een adequate samenvatting van wat er daarnet is gebeurd.

De moeder kijkt in het troebele water, ziet natuurlijk niets, gaat weer naar binnen en komt even later terug met een voorwerp dat ontworpen is om een vloer te dweilen, maar een stuk minder geschikt lijkt voor het hengelen naar een hengel. Uit voorzorg wijst het meisje de verkeerde plek aan – immers, er zullen hooguit twee halve hengels opgevist worden. Maar de lezende vrouw kijkt op uit haar boek en zegt: ‘Het was veel meer naar links’.

Minuut na minuut pookt de moeder met de dweilstok in het donkergrijze water. Maar de hengel hangt er steeds niet aan, als zij hem weer ophaalt.

Nu verschijnt ten tonele: een man met bicepsen vol woest rollende tatoeages, die vast en zeker de vader is van het meisje. Ook hij laat zich informeren over wat er aan de hand is. Ja, de hengel is in het water gevallen.

‘Ja hoor, laat hem maar uit je poten vallen, hoor, die mooie hengel die je van oom Sjon gekregen hebt! Naar binnen jij! En je komt voorlopig niet meer buiten!’

Meisje krijsend af. Man en vrouw liggen nu eendrachtig languit op de kade en vissen om de beurt in het water met het dweilwerktuig (‘Geef MIJ dat ding ‘es!’). Het ontbreekt er nog aan dat ze hun evenwicht verliezen en allebei in de gracht plompen. Bij de lezende vrouw kan er geen lachje af; onverstoorbaar leest zij verder in haar blijkbaar zeer absorberende boek.

Wij kunnen dit niet meer aanzien en lopen verder. ‘Zo snel heb je nu zo’n A-viertje vol’, zeg ik tegen mijn broertje, ‘ik ben eigenlijk nu al over de onderrand heen’.

FHM
08/03/2010

© Frans Mensonides, Leiden, 2010


<< naar thuispagina Frans Mensonides